Quantcast
Channel: LitNet
Viewing all 21534 articles
Browse latest View live

Milla’s weeklacht

$
0
0

"Agaat van Marlene van Niekerk verscheen in 2004. De Nederlandse vertaling van Riet de Jong- Goossens kwam er al in 2006, en in 2015 was de vertaling aan haar 10de druk toe, tegelijk de feesteditie tgv het honderdjarig jubileum van de uitgeverij Querido." Herman Meulemans, Week van de Afrikaanse roman 2016: Vonkel literaire happening bij deBuren, Brussel, donderdag 22 september 2016

Riet de Jong-Goossens, vertaalster van Agaat, deelt haar gedachten over het boek hieronder.

agaatrietdejong650

In Gesprekken met Kafka zegt Kafka: "Kunst is altijd een aangelegenheid van de hele persoonlijkheid. Daarom is ze in wezen tragisch." Maar geldt dat ook voor het begrip tragedie? Wat is in feite een tragedie?

Oorspronkelijk is het een kijkspel, een toneelstuk, in verzen, opgevoerd in de amfitheaters van het oude Griekenland; het is een uitbeelding van een gebeurtenis met een noodlottige afloop. In onze tijd wordt vooral de tragedie Antigone van Sophokles als voorbeeld van een tragedie aangehaald. Een stuk dat nog steeds gespeeld wordt, en met groot succes.

Tijdens en na het lezen van Agaat, de roman van de Zuid-Afrikaanse auteur Marlene van Niekerk, kan men er nauwelijks aan ontkomen een link te leggen tussen dit tragische, bijtende verhaal en de antieke tragedie; zelfs de figuur van Antigone doemt hierbij op. Maar is dit wellicht niet slechts een wensgedachte? Is de kracht van de antieke tragedie zo sterk dat dit genre in de moderne literatuur kan worden overgeplaatst? Feit is, dat hoe intensiever je leest, hoe meer de indruk wordt gewekt dat de antieke tragedie een bron van inspiratie was voor Van Niekerk en haar een kader schonk. Men zou zelfs kunnen zeggen dat de auteur rond de klassieke principes een magistrale eigentijdse roman heeft opgebouwd. Of is dit al te gedurfd?

Aristoteles geeft in het boek Over poëzie een uitvoerige en nauwgezette definitie van de "tragedie’"zoals deze in de klassieke oudheid werd gezien. Laat ik enkele aspecten ervan opnoemen: men kende in die tijd twee vormen van "woordkunst": het epos en de tragedie, beide in verzen. Een tragedie is een uitbeelding van gebeurtenissen die vreselijk zijn en medeleven wekken; het is een handeling, een belangrijke en ernstige handeling, die afgerond is en een zekere omvang vertoont; de woorden zijn aangenaam gemaakt, met alle middelen, ritme en harmonie, in de verschillende delen; ze beeldt mensen uit die iets ondernemen en uitvoeren, maar niet als een vertelling; de personen dienen elkaar te kennen, verwanten of vijanden te zijn; en in een ideale tragedie vindt onder andere verandering plaats van voorspoed naar tegenspoed, echter niet te wijten aan kwaadaardig gedrag maar aan een grote dwaling; de mensen zijn niet buitengewoon deugdzaam of rechtvaardig; en het verhaal wekt vrees en medeleven. Dat laatste zal in deze moderne tijd voor iedere kijker/lezer verschillend zijn. Uiteraard zijn deze criteria erg algemeen, maar opmerkelijk is toch dat ze door de eeuwen heen nog steeds van kracht zijn.

In feite beantwoordt Agaat aan bijna al deze criteria. Al is dit werk niet in verzen geschreven, maar in proza. In heel lyrisch proza, welteverstaan.

De structuur

 Laten we beginnen met de structuur van het verhaal. Ook in deze roman is er sprake van een afgeronde handeling. Er zijn eveneens vier structurele elementen. Het verhaal begint, zoals in de tragedie, met een proloog: het eerste element. In dit geval is het een impressie van Jakkie, de zoon, in het vliegtuig op weg naar zijn stervende moeder. Het slot van het boek, het derde element, wordt gevormd door wat Aristoteles “de aftocht” noemt, en weer is het Jakkie die het woord voert, of liever gezegd, die het leven en de dood overpeinst. Tussenin vinden we het tweede element, waarin zich de gebeurtenissen ontwikkelen. In dit gedeelte krijgt het vertellende personage gestalte in Milla, die haar eigen laatste ziekte en haar dood beschrijft, zij is de alwetende verteller; daarnaast zijn er de personages die het verhaal bevolken en zowel antagonist en slachtoffer zijn; dan zijn er de dagboekverslagen waarin het verleden van Agaat en Milla met bijtend sarcasme door Agaat wordt voorgelezen. Het vierde element in de klassieke tragedie is het koor, in de roman in de vorm van het cursieve gedeelte met de elegieën/lamentaties van Milla, die we haar weeklacht kunnen noemen.

De koorgedeelten hebben een originele en moderne vorm gekregen, namelijk het type monologue intérieur, of anders gezegd stream of consciousness. Ze bevatten gevoelsuitingen van Milla, zijn opgeschreven zonder leestekens en met slechts enkele hoofdletters. Voor de lezer zijn ze aanvankelijk tamelijk moeilijk te lezen, maar eenmaal in het ritme zijn ze van een hartverscheurende schoonheid. Dat komt niet alleen doordat het gevoelsuitingen van een stervende vrouw zijn, maar ze danken hun schoonheid ook aan de lyrische technieken die de auteur toepast. Ze komen in elk hoofdstuk voor.

Ten slotte constateren we dat ook in Agaat zoals in Antigone een grote omslag plaatsvindt. Is het in Antigone Creon die met bloedstollende verwijten Antigone de dood heeft ingedreven, en onverzoenlijk lijkt, in de vijfde akte doemt de ziener Theresias op die een vreselijke voorspelling uitspreekt,het koor voegt er nog wat wijsheid aan toe, waarna Creon tot inkeer komt en met zijn mannen naar het graf van Antigone snelt om haar te bevrijden (helaas te laat) en om haar broer een rechtmatige en zinvolle begrafenis te geven.

In Agaat ligt de vraag "wie is aan wat schuldig" verspreider, maar het keerpunt komt toch op het moment dat Milla ongeneeslijk ziek wordt. Dat gebeurt echter al in het eerste hoofdstuk, maar Milla sterft pas in het laatste. In twintig hoofdstukken trekt haar leven aan haar voorbij. Als de ziekte ALS, Amytrofische Laterale Sclerose, toeslaat moet ze door Agaat verzorgd worden en wordt ze dus geheel afhankelijk van haar. Milla heeft Agaat met harde hand opgevoed en gevormd tot wat ze is: een ontwikkelde vrouw, bekend met alle werkzaamheden op de boerderij, kunstzinnig, wat ze uit door onder andere schitterend borduurwerk. Je vraagt je als lezer af waarom Milla zoveel moeite heeft gedaan, zoveel ruzies met Jak en zoveel dedain van haar dorpsgenoten heeft verdragen, om het leven van dit kind zo fundamenteel te veranderen. Onder de vertelde tekst speelt echter heel subtiel door dat Milla een diepe liefde koestert voor Agaat. Haar laatste gedachten zijn dan ook aan haar gewijd. Maar dat wil niet zeggen dat Agaat geen wrok kent jegens haar opvoedster.

De aandachtige lezer zal het opvallen dat het hele gebeuren in de roman, dus het verhaal zelf, in zijn geheel is gespiegeld. Alles wat Milla Agaat heeft aangedaan, wordt door Agaat herhaald en doet ze Milla aan. En zowel Agaat in haar toenmalige omstandigheden als Milla in haar huidige ellende zijn volstrekt weerloos. Alle bewondering voor de auteur die het verhaal zo prachtig en superliterair heeft gecomponeerd.

We kunnen dus vaststellen dat qua structuur Agaat beantwoordt aan de eisen van de klassieke tragedie. Maar dat is natuurlijk slechts de buitenkant, al geeft het de auteur wel houvast bij zo’n omvangrijk werk als Agaat.

Conflict

We gaan nu even terug naar de klassieke tijd. In Antigone speelt het conflict zich af tussen de twee belangrijkste personages Antigone en Creon. Antigone is de dochter van Oedipus, die de zwager was van Creon. Zij was verloofd met Haemon, de zoon van Creon. Het conflict was ontstaan doordat Antigones broer opstandig was geweest en door de hand van zijn gezagsgetrouwe broer was gesneuveld. Creon verbood Antigone hem te begraven. Verraders werden niet begraven. Voor Antigone woog de verplichting jegens haar broer zwaarder dan de gehoorzaamheid aan de staat, in casu Creon. Zelfs zo zwaar dat ze ervoor wilde sterven.

Het opvallende is dat wanneer de handeling begint Antigone haar keuze al heeft gemaakt, er blijkt geen spoor van twijfel. Haar zus Ismène probeert haar over te rhalen Creon te gehoorzamen, maar ze wordt min of meer uitgescholden door Antigone en voor trouweloze zuster uitgemaakt.

Zoals in de klassieke tragedie als in Agaat ontwikkelt het verhaal zich rond een conflict. Aanvankelijk is er in Milla’s leven sprake van voorspoed: ze is intelligent, ze krijgt een goede opleiding aan de Universiteit Stellenbosch waar ze zich vooral bekwaamt in de letteren, maar thuis leert ze alles over het boerenbedrijf. Hoewel de relatie met haar moeder niet best is, in de ogen van haar moeder doet ze het nooit goed, koesteren vader en dochter een grote liefde voor elkaar. Haar vader leert haar van klassieke muziek houden en van de natuur. Hij brengt haar respect bij voor de grond, de aarde. Dan komt MooiJak in haar leven. Zoon van een huisarts, zelf jurist met zachte handen, niet gewend aan lichamelijk werk, verlangend naar luxe, dure auto’s. En de toekomst ziet er goed uit, hij is bereid samen met haar een succes te maken van Grootmoedersdrift, de boerderij die ze van haar grootmoeder erft.

(Grootmoedersdrift ligt aan de rivier, en "drift" betekent "oversteekplaats", "voorde" in het Nederlands.)

Milla en Jak willen graag kinderen, maar hun huwelijk blijft dertien jaar kinderloos. Na een paar jaar echter ontdekt Milla een klein kleurlingenmeisje in de huisjes op Grootmoedersdrift waar het personeel woont. Het meisje is ernstig verwaarloosd en ze vermoedt dat het kind ook wordt misbruikt door de arbeiders die er wonen. Ze sluit een deal met de moeder en het oudere zusje en neemt het kind met geweld mee naar haar eigen huis. Ze aarzelt geen moment bij het uitvoeren van haar plannen en negeert daarmee de wetten van het land en indirect ook van de gezagsgetrouwe kerk. Thuis begint een tamelijk hardvochtig verzorgings- en opvoedingsproces dat echter zijn vruchten afwerpt. Het kind, genaamd Asgat, wordt door Milla Agaat genoemd, wat "goed" betekent. Agaat blijkt een zeer intelligent en ook kunstzinnig kind te zijn, dat echter af en toe fel in opstand komt tegen haar opvoedster en dan rampen veroorzaakt.

Hoewel het conflict zich in deze roman aanvankelijk afspeelt tussen Milla en Jak ontwikkelt het verhaal zich naar een controverse tussen Milla en Agaat. In Milla’s ogen blijkt Jak slechts een passant te zijn, die in wezen geen deel kan uitmaken van haar leven. Zelfs als Milla toch zwanger wordt en onder zeer ongewone omstandigheden een kind baart met Agaat als "vroedvrouw" terwijl ze op weg is naar het ziekenhuis, blijkt Jak met zijn vrienden een sportief dagje door te brengen, zodat hij pas geconfronteerd wordt met zijn nakomeling als hij ’s avonds doodmoe en besmeurd weer thuiskomt. Deze geboorte heeft er echter voor gezorgd dat er zich een sterke band ontwikkelt tussen Agaat en de kleine Jakkie. Milla en Agaat zijn elkaars concurrenten in hun strijd om Jakkies liefde. Ziedaar, alweer een conflict tussen Milla en Agaat.

De schuldvraag

 Er is echter nog een heel belangrijk criterium dat een tragedie onderscheidt van het ook in onze tijd veel voorkomende drama. En dat is het criterium van de schuld. Volgens Aristoteles moet de protagonist gedeeltelijk schuld dragen aan de gebeurtenissen. Wanneer deze volledig schuldig is, is het geen tragedie; wanneer er helemaal geen sprake is van schuld, is het stuk niet interessant. En wanneer we aan schuld denken, stuiten we op de keuzevrijheid van de mens.

De klassieke mens was vrij in zijn doen en laten, maar bij belangrijke kwesties had hij slechts te kiezen tussen twee instanties: de staat en de goden. De staat was de autoriteit, de goden stonden voor de morele verplichtingen ten aanzien van familie, onder andere in de vorm van riten, gebeden, offers.

Tijdens de verlichting werd de vrijheid van keuze, de geestelijke vrijheid dus, veel groter. Het individu werd belangrijk, de mens kreeg een eigen verantwoordelijkheid, het beslissen over zijn lot en zijn leven werd hem als het ware opgedrongen. Deze vrijheid vond zijn hoogtepunt in het existentialisme met Sartre als belangrijkste vertegenwoordiger. Hij heeft ooit gezegd dat de keuzevrijheid zoveel was als het noodlot van de mens!

Ook in Agaat hebben de personages de keuzevrijheid, maar ze leven onder het regime van de apartheid dat hen allerlei beperkingen oplegt. Zo is Milla schuldig voor de wet als ze met het kleine meisje Agaat naar een dokter in een ziekenhuis voor blanken gaat. En ze laat het kind op een zeker moment dopen, omdat ze zich bezwaard voelt een kind waar ze de verantwoordelijkheid voor draagt als een heiden te laten leven. De blanke dominee doopt haar, tijdens een besloten dienst, omdat zowel de dominee als Milla in feite voor de wet schuldig zijn. Ook de kerk, die schatplichtig is aan de regering, draagt hier schuld. Als een vorm van vrijpleiting kan men aanvoeren, dat een handeling als laten dopen door God nooit als schuldig kan worden beschouwd. Milla’s bedoeling is gerechtvaardigd, dus is ze hier slechts gedeeltelijk schuldig, zoals Aristoteles aanvoert in zijn theorie over de tragedie.

Het tragische

Wanneer het verhaal begint is Jak een gruwelijke maar snelle dood gestorven, werkt Jakkie in Canada als muzieketnoloog, en is Milla zeventig jaar oud en lijdend aan de verlammende en uiteindelijk dodelijke ziekte ALS. Er wachten haar nog slechts een dag of twintig. Agaat, intelligent, handig, kundig, cynisch, wraakzuchtig, verpleegt haar en duldt geen verdere inmenging.

Milla’s situatie is uitzichtloos. Zoals in Plato’s grot zit ze vastgeketend, niet aan de rotsmuur, maar in haar eigen lichaam. Ze is volkomen verlamd, kan geen vinger, geen teen en zelfs haar hoofd niet bewegen. In de periode die in de roman wordt verteld is ze er erger aan toe dan de mensen in de grot: ze kan namelijk ook niet spreken. Het enige waarmee ze kan communiceren is haar ogen, haar blik, het knipperen van haar oogleden. In tegenstelling tot de grotmensen heeft ze wel een duidelijk idee van de werkelijkheid, maar ze kan slechts een heel klein gedeelte van die werkelijkheid waarnemen, slechts dat gebied dat door haar blik bestreken kan worden.

Het is verbazingwekkend hoe de auteur heeft bereikt dat Milla desondanks degene is die het verhaal vertelt, zonder dat het geheel een onnatuurlijke indruk maakt. Hoe ze Agaat geluidloos duidelijk kan maken wat ze bedoelt. En Agaat, die meer begrijpt dan ze wil toegeven, heeft af en toe een aanval van empathie, en op een keer, als was het argeloos, draait ze, voor ze de kamer verlaat, de zijspiegel van de commode met de drie spiegels zo dat Milla een blik gegund wordt op haar prachtige tuin die in volle bloei staat. Ze weet maar al te goed wat een genot die bloemen bieden aan Milla, een liefhebber van de natuur en fervente tuinier.

De moderne tragedie

Kierkegaard gaat in Of/Of  uit van de definities van Aristoteles, maar concentreert zich op Antigone. Hij probeert aan te tonen hoe dat wat typerend is voor het antieke tragische zich laat opnemen in het moderne tragische, en wel op zo’n manier dat het ware tragische hierin zichtbaar wordt. Volgens Kierkegaard is in de antieke tragedie het treuren dieper en de smart geringer; in de moderne tragedie is de smart groter en het treuren geringer. En smart wijst op reflectie over het lijden, het treuren niet.

Maar hangen deze kwalificaties niet ook af van de lezer/kijker, dus van de interpretatie van het kunstzinnige product? Bij het lezen van Agaat kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat in deze roman sprake is van, mag ik het zo noemen?, ”getemde smart”. En is dat wellicht een vorm van treuren? Maar waarvan is die getemde smart afhankelijk? De indruk dat Milla een diepe alles opofferende liefde koesterde voor het aanvankelijk verwaarloosde meisje, die echter niet wordt beantwoord, wordt bevestigd door de laatste woorden van een van de mooiste sterfscènes in de moderne literatuur. Ze neemt afscheid van het leven met de veelzeggende woorden

                                              in my overberg
                                              liefhebbend
                                              in my hand die hand van klein agaat

Agaat regelt de begrafenis op het familiekerkhof van Grootmoedersdrift en kleedt Milla als verlaat bewijs van misschien toch haar liefde, achting of dankbaarheid in “het vierde kleed van de vrouw” een prachtig doodskleed, een lijkwade, waarop zij alles waar Milla van hield op kunstzinnige wijze heeft geborduurd.

Zo krijgt de moderne tragedie een ongewoon en eigentijds einde.

  • Riet de Jong-Goossens, Nijmegen, oktober 2016

Biografie

Brunt, J., Brunt, N. 1981. Gesprekken met Kafka Harlekijn.

Sofokles 2008 Oidipous Antigone (heruitgave) Amsterdam: Uitgeverij Athenaeum, Polak & Van Gennep.

Aristoteles 2000 Over poëzie (heruitgave) Leende: Uitgeverij Damon.Kierkegaard, S.  2007 OF/OF Amsterdam: Boom Filosofie. Verhoeven, C. 1983 Mensen in een grot Baarn: Amboboeken.

The post Milla’s weeklacht appeared first on LitNet.


Aantekening: Opmerkings oor die eienskappe van die maatskappy met persoonlike aanspreeklikheid

$
0
0

Aantekening: Opmerkings oor die eienskappe van die maatskappy met persoonlike aanspreeklikheid

J.J. (Johan) Henning, Departement Handelsreg, Universiteit van die Vrystaat

LitNet Akademies Jaargang 13(3)
ISSN 1995-5928

Die artikel sal binnekort in PDF-formaat beskikbaar wees.

 

Abstract

Remarks on the features of the personal liability company

The Companies Act 71 of 2008 provides for the establishment and incorporation of profit and not-for-profit companies. The former includes public companies, state-owned companies, private companies and personal liability companies. Another unique company not mentioned by name, yet widely acknowledged in jurisprudence and literature, is the “close” or “owner-controlled” company. This contribution examines the features of the personal liability company within the context of the private and close company by sifting through the prescripts in the Companies Act. An analysis of the personal liability company’s unique features is followed by a study of the features shared with the private company, after which the focus shifts to the close company, which is subject to significantly fewer restrictive prescripts.

The analysis firstly reveals that as the features of the personal liability company are so widely dispersed throughout the Companies Act and its regulations, it makes any claim to a complete grasp of this company type risky. Secondly, although the Companies Act has introduced the personal liability company as a separate type of company, it does appear to be the successor to the so-called section 53(b) company under the Companies Act of 1973. Therefore, as the provisions relating to these two entities are similarly phrased, jurisprudence on the liability of directors of the section 53(b) company may very well apply to the personal liability company as well. Thirdly, the Companies Act – for the most part – remains faithful to its tradition that company law has developed primarily in response to public companies’ needs. The exemptions and relaxations applicable to the personal liability, private and close company are thus often conceptualised as exceptions to, or adaptations of, public company provisions. This approach may hinder instead of support the interpretation of the scope and consequences of these three company types. Finally, the significant degree of overlap in the features of the personal liability and the private company gives rise to the question whether introducing the personal liability company as a separate type of company truly is the most efficient approach, or whether treating it as a special type of private company would not have prevented unnecessary duplication and uncertainty.

Keywords: close company; company; directors’ liability for company debt; personal liability company; private company; professional company; profit company; section 53(b) company

Trefwoorde: artikel 53(b)-maatskappy; beslote maatskappy; direkteursaanspreeklikheid vir maatskappyskulde; maatskappy; maatskappy met ’n winsoogmerk; maatskappy met persoonlike aanspreeklikheid; privaatmaatskappy; professionele maatskappy

 

1. Inleiding

Die Maatskappywet 71 van 2008 (hierna “die Maatskappywet”) maak in artikel 8(1) voorsiening vir die oprigting en inlywing van twee verskillende maatskappykategorieë, naamlik maatskappye met ’n winsoog­merk en maatskappye sonder winsoogmerk. Onder eersgenoemde ressorteer openbare maatskappye, maatskappye in staatsbesit, privaatmaatskappye, en maatskappye met persoonlike aanspreeklikheid (artikel 8(2)).

Kortom is die maatskappy met persoonlike aanspreeklikheid ’n maatskappy wat aan die maatstawwe van ’n privaatmaatskappy voldoen en waarvan die direkteure en vorige direkteure gesamentlik en afsonderlik, gelyklopend met die maatskappy, aanspreeklik is vir die skuld en aanspreeklikhede wat die maatskappy gedurende hul ampstermyne aangegaan het (art. 8(2)(c) gelees in samehang met art. 19(3)).

Op sy beurt is ’n privaatmaatskappy ingevolge sowel die woordomskrywing in artikel 1 as volgens artikel 8(2)(b) ’n maatskappy wat nie in staatsbesit, ’n maatskappy met persoonlike aanspreeklikheid óf ’n openbare maatskappy is nie, en waarvan die akte van oprigting die aanbied van sy sekuriteite aan die publiek verbied en die oordraag­baarheid van sy sekuriteite beperk.

’n Besondere soort maatskappy wat nié by name in die Maatskappywet genoem word nie, maar wat wye erkenning in regspraak en literatuur geniet, is ’n “beslote” of ”eienaarbeheerde” maatskappy – in wese ’n maatskappy met ’n winsoogmerk waarin daar geen onderskeid tussen eienaarskap en beheer is nie en die aandeelhouers en direkteure dus dieselfde persone is. Vergeleke met ander tipes maatskappye, is die beslote maatskappy aan minder ingewikkelde en beswarende voorskrifte ingevolge die Maatskappywet onderworpe (sien ook Henning 2016:62).

Die maatskappy met persoonlike aanspreeklikheid volg op die sogenaamde artikel 53(b)-maatskappy ingevolge die Maatskappywet 61 van 1973 (hierna “die vorige Maatskappywet”). Die artikel 53(b)-maatskappy is hanteer as ’n privaatmaatskappy waarvan die akte van oprigting vir die persoonlike aanspreeklikheid van sy direkteure voorsiening maak. Cilliers en Benade (1982:44) noem dit dan ook ’n privaatmaatskappy van ’n “besondere soort”. Artikel 53(b) was op sy beurt op artikel 6B van die Maatskappywet 44 van 1926 gegrond. Dié is weer deur artikel 2 van die Maatskappywysigingswet 62 van 1968 ingestel om voorsiening te maak vir ’n privaatmaatskappy waarvan die direkteure, gelyklopend met die maatskappy, onbeperk gesamentlik en afsonderlik aanspreeklik is vir dié skulde en laste van die maatskappy wat aangegaan word of is gedurende hul ampstermyne, sodat lede van beroepe wat in vennootskap praktiseer, ingevolge die Maatskappywet van 1926 kan inlyf (Cilliers en Benade 1982:45).

Hoewel die artikel 6B- én artikel 53(b)-maatskappy met die oog op beroepslui ingestel is (Sonnenberg Mc Loughlin v Spiro 2004 1 SA 90 (KH)), beteken dit egter nie dat slegs beroepslui van hierdie soort maatskappy kon gebruik maak nie. Nóg die Maatskappywet van 1926 nóg die een van 1973 het enige sodanige beperking bevat. Ook die huidige Maatskappywet swyg hieroor. Vir lede van beroepe wat oprigting as ’n maatskappy met persoonlike aanspreeklikheid toelaat, is dit ’n gerieflike vorm van assosiasie, veral weens die voordele van ingelyfde status, onder meer ewigdurende opvolging. Dit het ook lede van beroepe toegelaat om die beperking van 20 vennote in artikel 30 van die vorige Maatskappywet vry te spring indien hul beroep nie deur die minister van die beperking vrygestel was nie. Die sogenaamde professionele maatskappy toon dikwels soveel eiesoortige kenmerke dat ’n mens daarna as ’n besondere soort maatskappy met persoonlike aanspreeklikheid kan verwys, wat dan ook liefs ’n onderwerp vir aparte bespreking behoort te wees (vgl. Cilliers en Benade 1982:33; Hyman 1978:57). Boonop bestaan daar ooreenkomste tussen die maatskappy met persoonlike aanspreeklikheid en die vennootskap en commandite, wat vir die onbeperkte aanspreeklikheid van bestuursvennote en die beperkte aanspreeklikheid van niebestuursvennote voorsiening maak (Cilliers 1963:83).

In hierdie bydrae word die kenmerke van die maatskappy met persoonlike aanspreeklikheid in die konteks van privaat- en beslote maatskappye kortliks van nader beskou.

 

2. Eiesoortige kenmerke van die maatskappy met persoonlike aanspreeklikheid

Hoewel die maatskappy met persoonlike aanspreeklikheid die oorgrote meerderheid van sy eienskappe met die privaatmaatskappy gemeen het, soos paragraaf 3 sal toon, kan die volgende unieke kenmerke tog uitgelig word:

Die maatskappynaam moet met die woord “Geïnkorporeer” of die afkorting “Geïnk.” eindig (artikel 11(3)(c)(i)). Dít vervang die slotwoord “Ingelyf” en die afkorting “Ing.” ingevolge die Maatskappywet 61 van 1973 (artikel 49(4) en die voorbehoudbepaling 50(10)).

Ingevolge die omskrywing in artikel 1 is ’n maatskappy met persoonlike aanspreeklikheid ’n maatskappy met ’n winsoogmerk wat aan die maatstawwe in artikel 8(2)(c) van die Maatskappywet voldoen. Hiervolgens moet ’n maatskappy met persoonlike aanspreeklikheid aan die maatstawwe vir ’n privaatmaatskappy voldoen en in sy akte van oprigting verklaar dat hy ’n maatskappy met persoonlike aanspreeklikheid is. Artikel 1 omskryf dan ’n privaatmaatskappy as ’n maatskappy met ’n winsoogmerk wat nie “’n maatskappy met openbare of persoonlike aanspreeklikheid” of ’n maatskappy in staatsbesit is nie, en aan die maatstawwe in artikel 8(2)(b) voldoen. Die getekende Engelse teks verwys egter na “a public, personal liability, or state-owned company”. Die verwarrende Afrikaanse teks behoort dus eerder te lui “’n openbare maatskappy of maatskappy met persoonlike aanspreeklikheid”. Ingevolge artikel 8(2)(b) is ’n maatskappy met ’n winsoogmerk ’n privaatmaatskappy indien dit nie ’n maatskappy in staatsbesit is nie, wat in sy akte van oprigting die aanbied van sy sekuriteite aan die publiek verbied en die oordraagbaarheid van sy sekuriteite beperk. Dit is opmerklik dat hierdie bepaling, anders as die woordomskrywing, nié na ’n maatskappy met persoonlike aanspreeklikheid verwys nie.

Ingevolge die voorgaande is ’n maatskappy met persoonlike aanspreeklikheid dus ’n maatskappy met ’n winsoogmerk, met ander woorde wat tot die finansiële voordeel van sy aandeelhouers ingelyf is (woordomskrywing in art. 1), en wat in sy akte van oprigting die aanbied van sy sekuriteite aan die publiek verbied en die oordraagbaarheid van sy sekuriteite beperk, maar wat nie ’n openbare maatskappy óf ’n maatskappy in staatsbesit óf ’n privaatmaatskappy is nie, en ook in sy akte van oprigting verklaar dat dit ’n maatskappy met persoonlike aanspreeklikheid is. In teenstelling met die akte van oprigting van die artikel 53(b)-maatskappy maak die oprigtingsakte van die maatskappy met persoonlike aanspreeklikheid volgens artikel 8(2)(c) heel duidelik geen direkte vermelding van direkteursaanspreeklikheid vir maatskappyskulde nie. Trouens, tot in hierdie stadium is die leser van die Maatskappywet nog glad nie ingelig oor presies hoe en wie se persoonlike aanspreeklikheid beoog word nie. Hierdie belangrike inligting verskyn eers meer as tien artikels later. Dit val ook vreemd op dat artikel 8(2)(c) geensins verwys na die latere voorskrif wat hierdie persoonlike aanspreeklikheid omskryf nie, naamlik artikel 19(3).

Indien die maatskappy se akte van oprigting verklaar dat dit ’n maatskappy met persoonlike aanspreeklikheid is, bepaal artikel 19(3), onder die opskrif “Regstatus van maatskappye”, dat die direkteure en vorige direkteure van die maatskappy saam met die maatskappy gesamentlik en afsonderlik persoonlik aanspreeklik is vir die maatskappyskuld en -aanspreeklikhede wat gedurende hul onderskeie ampstermyne aangegaan word of is. Die Maatskappywet aanvaar dat ’n persoon kennis geneem het, en dus weet, van die uitwerking van hierdie bepaling op ’n maatskappy met persoonlike aanspreeklikheid (art. 19(5)(b)). Kennis van die uitwerking daarvan op slegs die maatskappy word derhalwe toegereken. Aangesien die direkteure gesamentlik en afsonderlik saam met die maatskappy aanspreeklik gestel word, sou ’n vermelding van toegerekende kennis van die uitwerking op direkteure waarskynlik nie onvanpas gewees het om absolute duidelikheid te verseker nie. Die vraag ontstaan ook tereg of hierdie omslagtige reëling hoegenaamd nodig is, veral aangesien dieselfde uitwerking deur ’n onwysigbare bepaling in die akte van oprigting verkry kan word (vgl. Delport 2014:19).

Indien ’n maatskappy met persoonlike aanspreeklikheid deur ’n wysiging aan sy akte van oprigting tot enige ander tipe maatskappy omgeskakel word, moet die maatskappy enige beroeps- of nywerheidsreguleringsowerheid met bevoegdheid oor sy sakebedrywighede minstens 10 sakedae vooraf kennis gee dat die kennisgewing van wysiging ingedien sal word. Dieselfde geld vir enigeen van wie daar redelikerwys gesê kan word dat hy in sy sake met die maatskappy staatgemaak het op enige van die direkteure se gesamentlike en afsonderlike aanspreeklikheid vir maatskappyskulde en -laste, of dat hy nadelig geraak kan word indien enige van die direkteure se gesamentlike en afsonderlike aanspreeklikheid vir maatskappyskulde en -laste as gevolg van die wysiging beëindig word (art. 16(10)).

In Fundtrust (Pty) (Ltd) (In Liquidation) v Van Deventer 1997 1 SA 710 (A) is beslis dat die woorde “die skulde en laste van die maatskappy wat gedurende hul ampstermyne aangegaan word of is” in artikel 53(b) van die vorige Maatskappywet slegs na kontraktuele skulde en laste verwys het (sien ook Maritz v Maritz and Pieterse Incorporated 2006 3 SA 481 (HHA)). Daaruit volg dan dat die direkteure van ’n artikel 53(b)-maatskappy nie ingevolge hierdie artikel aanspreeklik was vir die maatskappy se onregmatige dade, ongeregverdigde verryking of statutêre skulde en aanspreeklikhede (byvoorbeeld vir ’n onbehoorlike voorkeur ingevolge die Insolvensiewet 24 van 1936) nie. Die ooreenstemmende frase in artikel 19(3) van die Maatskappywet lui “enige skuld en aanspreeklikhede van die maatskappy wat tydens hulle onderskeie ampstermyne aangegaan word of is”. Hierdie twee bewoordings stem wesenlik ooreen. Met die verrekening van artikels 5 en 7 oor die algemene uitleg van die Maatskappywet kan ’n ooreenstemmende uitleg as wat in Fundtrust aan artikel 53(b) van die vorige Maatskappywet gegee is, dus bes moontlik ook vir artikel 19(3) van die Maatskappywet geld. Indien wel, sal soortgelyke omstandighede geld wat direkteursaanspreeklikheid betref, wat tot die kontraktuele “skuld en aanspreeklikhede” van die maatskappy beperk sal wees. Aangesien beroepslui in ’n kontraktuele verhouding met hul kliënte staan, bied die Fundtrust-uitspraak weinig beskerming aan direkteure teen aanspreeklikheid vir professionele nalatigheid teenoor maatskappykliënte. Die kliënt sal egter die kontraktuele verhouding, die beweerde kontrakbreuk én die skade wat as gevolg daarvan gely is, moet bewys (Cilliers en Benade 1982:516; Benade e.a. 2008:247–9).

Volgens Sonnenberg McLoughlin Inc v Spiro 2004 1 SA 90 (KH) is die uitwerking van artikel 53(b) van die vorige Maatskappywet tweeledig, naamlik dat die krediteure van die maatskappy die direkteure singuli in solidum vir maatskappyskulde en -laste aanspreeklik kan hou, asook dat ’n direkteur wat enige van die maatskappyskulde betaal het, ’n regresreg teen sy mededirekteure vir hul pro rata-deel daarvan het. Waar die maatskappy self die skulde betaal het, het die bepaling egter nie aan die maatskappy ’n regresreg teen sy direkteure verleen nie. Hierdie uitleg sal waarskynlik ook vir artikel 19(3) van die Maatskappywet geld.

Hoewel aspekte van Fundtrust al betwyfel is, is howe en skrywers se algemeen aanvaarde mening tans dat dié beslissing korrek is.1 ’n Volledige bespreking van die uitspraak en die verskillende sienings daarvan val buite die bestek van hierdie bespreking. Tog, indien die oorspronklike bedoeling met die instel van dié tipe maatskappy was om lede van die beroepe wat in vennootskap praktiseer in staat te stel om in te lyf sonder om persoonlike aanspreeklikheid in te boet, kom Fundtrust daarop neer dat hul aanspreeklikheid ingevolge artikel 19(3) ná inlywing méér beperk is as hul gemeenregtelike aanspreeklikheid as vennote vóór inlywing (sien verder Ebersohn 2001:430).

Die Maatskappywet neem voorts aan dat ’n voorafbestaande artikel 53(b)-maatskappy sy akte van oprigting met ingang 1 Mei 2011 gewysig het om uitdruklik te verklaar dat hy ’n maatskappy met persoonlike aanspreeklikheid is, en ook die slotwoord in sy naam na “Geïnkorporeer” of die afkorting “Geïnk.” verander het (bylae 5, art. 4(b)).2

Hoewel die bepalings van toepassing op privaatmaatskappye vir bykans alle praktiese oorwegings ook van toepassing is op maatskappye met persoonlike aanspreeklikheid, is daar tog ook enkele bepalings wat op die oog af nié van toepassing is nie. So bepaal artikel 118 van die Maatskappywet dat (behoudens art. 118(2)–(4)) sowel deel B en C van hoofstuk 5 as die oornameregulasies ten opsigte van ’n geaffekteerde transaksie of aanbod aangaande ’n maatskappy met ’n winsoogmerk of sy sekuriteite, in sekere omstandighede vir ’n privaatmaatskappy geld (art. 118(1)(c)(i) en (ii)). Die bepaling bevat geen verwysing na ’n maatskappy met beperkte aanspreeklikheid nie. ’n Ander geval word in artikel 162 aangetref. Indien die hof ’n direkteur ingevolge artikel 162 van die Maatskappywet op proef verklaar, kan die hof – hetsy as voorwaarde van óf benewens ’n proefverklaring – gelas dat die betrokke persoon onder meer daartoe beperk word om as direkteur te dien van ’n privaatmaatskappy of van ’n maatskappy waarvan daardie persoon die alleenaandeelhouer is (art. 162(1)(d)(ii)). Weer eens word ’n maatskappy met persoonlike aanspreeklikheid nie genoem nie. Dié bepaling sal dus op die oog af slegs op ’n maatskappy met persoonlike aanspreeklikheid van toepassing wees waar die betrokke persoon ’n alleenaandeelhouer van die maatskappy is.

 

3. Gemeenskaplike kenmerke van die maatskappy met persoonlike aanspreeklikheid en die privaatmaatskappy

Soos reeds hier bo genoem is, verbied die maatskappy se akte van oprigting die aanbied van sy sekuriteite aan die publiek (art. 8(2)(b)(ii)(a)) en beperk die oordraagbaarheid van sy sekuriteite (art. 8(2)(b)(ii)(b)). Onder die vorige Maatskappywet kon ’n beperking van oordraagbaarheid onder andere bewerkstellig word deur middel van ’n voorkoopsreg, wat ’n aandeelhouer in werklikheid verhoed het om sy aandele aan ’n buitestander te verkoop, tensy die ander aandeelhouers eers die geleentheid ontvang het om die aandele te koop (sien Cassim e.a. 2011:75). Ingevolge artikel 39(2) van die Maatskappywet het die aandeelhouers voorkoopsregte ten opsigte van aandele wat deur die maatskappy uitgereik sal word, tensy die maatskappy se akte van oprigting anders bepaal. Elke aandeelhouer het dus ’n reg om voor enige nie-aandeelhouer van die maatskappy ’n aanbod te ontvang van, en binne ’n redelike tydperk in te skryf vir, ’n persentasie van die aandele wat uitgereik sal word, eweredig aan daardie aandeelhouer se algemene stemregte onmiddellik voor sodanige aanbod. Dít is nie van toepassing op onder meer aandele wat ingevolge opsies of omskeppingsregte uitgereik word óf op kapitalisasie-aandele ingevolge artikel 47 nie (art. 39(1)(b)). Hoewel artikel 39(2) slegs na privaatmaatskappye verwys, en nie na maatskappye met persoonlike aanspreeklikheid nie, lyk dit of dié weglating ’n oorsig is: volgens artikel 39(1)(b) geld artikel 39 immers vir sowel privaatmaatskappye as maatskappye met persoonlike aanspreeklikheid, terwyl artikel 39(3) en (4), wat albei na artikel 39(2) terugverwys, ook van maatskappye met persoonlike aanspreeklikheid praat. Nietemin kan die maatskappy se akte van oprigting die voorkoopsreg beperk, negeer of aan voorwaardes onderwerp (art. 39(3)). Tensy die akte van oprigting anders bepaal, kan ’n aandeelhouer wat ’n voorkoopsreg ingevolge artikel 39(2) uitoefen, vir minder aandele inskryf as waarop hy ingevolge daardie subartikel geregtig is, en kan aandele waarvoor ’n aandeelhouer nié binne ’n redelike tyd inskryf nie, aan ander persone aangebied word in soverre die akte van oprigting dit toelaat (art. 39(4)). Hierdie bepaling beskerm oënskynlik bestaande aandeelhouers deur hulle in staat te stel om hul stemreg te bewaar en die afwatering van hul stemreg te voorkom.

Die maatskappy hoef slegs ’n enkele aandeelhouer te hê – net een persoon word vir inlywing vereis (art. 13(1)). In beginsel is die aandeelhouers nie tot natuurlike persone beperk nie (art. 69(7)(a)), hoewel dít anders in die geval van beslote maatskappye is, aangesien regs­persone nie vir aanstelling as direkteure in aanmerking kom nie (sien par. 4 hier onder). Daar is geen statutêre boperk op die getal aandeelhouers nie. Die vorige Maatskappywet se boperk van 50 aandeelhouers is dus afgeskaf. Verdere oorwegings kan egter in die geval van beslote maatskappye ter sprake kom (sien par. 4 hier onder).

Die maatskappy hoef ook slegs ’n enkele direkteur te hê. Meer as een direkteur sal egter vereis word waar die maatskappy hetsy ingevolge die Maatskappywet of ingevolge sy akte van oprigting ’n ouditkomitee of ’n maatskaplike en etiekkomitee moet aanstel (art. 66(2)–(3)).

Die maatskappy hoef nie aan die uitgebreide rekenpligtigheidsvereistes in hoofstuk 3 van die Maatskappywet te voldoen nie, behalwe indien die Maatskappywet of die regulasies van die maatskappy bepaal dat die finansiële jaarstate elke jaar geouditeer moet word óf die maatskappy se akte van oprigting dit vereis (art. 34(2)). Selfs waar die Maatskappywet of die regulasies van die maatskappy ’n jaarlikse oudit van die finansiële jaarstate vereis, geld deel B en D van hoofstuk 3 van die Maatskappywet nié vir enige sodanige maatskappy nie. Die maatskappy hoef dus nie ’n maatskappysekretaris of ’n ouditkomitee aan te stel nie (art. 86(1) gelees in samehang met voorbehoudsbepaling 84(1)(c)). Hy hoef ook nie ’n maatskaplike en etiekkomitee aan te stel nie, tensy sy openbarebelangtelling (sien vn. 5) in enige twee van die vooraf­gaande vyf jaar 500 oorskry het (art. 72(4)(a)(i)–(iii) gelees in samehang met reg. 43(1)(c)).

 

4. Beslote maatskappy: eenvoudiger en toegeefliker voorskrifte3

4.1 Statutêre bepalings

Die maatskappy met persoonlike aanspreeklikheid waarvan die direkteure en aandeelhouers dieselfde persone is, is aan beduidend eenvoudiger en minder beswarende voorskrifte ingevolge die Maatskappywet onderworpe. So ’n beslote maatskappy met persoonlike aanspreeklikheid tref geen onderskeid tussen eienaarskap en beheer nie. Boonop, indien nie net elke aandeelhouer nie, maar ook elke persoon wat ’n houer is van, of ’n voordelige belang het by, enige uitgereikte sekuriteite van die maatskappy ’n maatskappydirekteur is, is die voorskrifte nóg toegeefliker. En waar dit ’n sogenaamde eenpersoonsmaatskappy is (sien Milne 1975:106) – waar een en dieselfde persoon sowel die enigste aandeelhouer as die enigste direkteur is – geld ’n selfs groter mate van deregulering (sien verder Henning 2016:62). Hoewel sekere van hierdie bepalings nie slegs op maatskappye met persoonlike aanspreeklikheid van toepassing is nie (maar veral ook op privaatmaatskappye, soms op openbare maatskappye, en sommige selfs op maatskappye sonder winsoogmerk), is hierdie bespreking tot eersgenoemde beperk.

Hier onder volg ’n paar voorbeelde van sodanige deregulering.

4.1.1 Aandeelhouers en direkteure identies

Indien elke aandeelhouer van ’n maatskappy ook ’n direkteur van daardie maatskappy is, kan enige saak wat die direksie vir besluitneming na die aandeelhouers moet verwys, deur die aandeelhouers beslis word op enige tydstip nadat die direksie dit verwys het, sonder kennisgewing van of voldoening aan enige ander interne formaliteite, tensy die maatskappy se akte van oprigting anders bepaal (art. 57(4)). Die voorbehoud is dat elke aandeelhouer/direkteur in hul hoedanigheid as aandeelhouers teenwoordig moet wees by die direksievergadering waar die saak na hulle verwys word; dat genoeg persone in hul hoedanigheid as aandeelhouers teenwoordig moet wees om aan die kworumvereistes in artikel 64 te voldoen, en dat ’n besluit wat daardie persone in hul hoedanigheid as aandeelhouers aanvaar, ten minste die steun het wat nodig sou gewees het vir die aanvaarding van ’n gewone of spesiale besluit by ’n behoorlik gekonstitueerde aandeelhouervergadering. Wanneer hulle as aandeelhouers optree, is die aandeelhouers/direkteure nie aan die bepalings van artikels 73 tot 78 met betrekking tot die pligte, verpligtinge, aanspreeklikhede en skade­loosstelling van direkteure onderworpe nie. Hierdie bepaling erken die unieke aard van die aandeelhouer/direkteur in ’n beslote maat­skappy en sien derhalwe af van die formaliteite van aandeelhouervergaderings en -besluite in soverre die akte van oprigting dit toelaat. Die formaliteite word dus verslap om voorsiening te maak vir doelmatige besluitneming deur aandeelhouers wat reeds bewus is van die aangeleentheid waaroor hulle moet besluit.

In die algemeen mag ’n maatskappy nie regstreeks óf onregstreeks enige boete betaal wat die direkteur van die maatskappy of ’n direkteur van ’n verbandhoudende maatskappy ná skuldigbevinding aan ’n oortreding opgelê word nie, tensy die skuldigbevinding uit streng aanspreeklikheid voortspruit (art. 78(3)). Hierdie verbod is egter nie van toepassing op ’n maatskappy waar twee of meer verbandhoudende individue die enigste aandeelhouers is en een of meer van daardie selfde individue ook die enigste direkteure is nie (art. 78(3A)(b)).

Let volledigheidshalwe daarop dat hoewel die maatskappy se aandeelhouers in beginsel nie tot natuurlike persone beperk is nie (sien par. 3 hier bo), dít verander waar elke aandeelhouer ’n direkteur van die maatskappy moet wees. In hierdie geval sal maatskappye en ander regs­persone nie geskikte aandeelhouers wees nie, aangesien hulle nie vir aanstelling as direkteure in aanmerking kom nie. Daarbenewens, hoewel daar nie ’n statutêre boperk op die getal aandeelhouers is nie (soos in par. 3 hier bo aangetoon is), kan so ’n vereiste ook ’n invloed hê op die praktiese werkbaarheid van ’n groot getal aandeelhouers/direkteure wat aktief aan die maatskappy deelneem.

4.1.2 Sekuriteithouers en direkteure identies

In hierdie geval moet elke persoon wat ’n houer is van, of ’n voordelige belang het by, enige uitgereikte sekuriteite van daardie maatskappy, ’n direkteur van die maatskappy wees. Derhalwe sal die hou van ’n skuldbrief deur ’n derde party, asook die hou van enige van die voordelige belange by sekuriteite deur ’n derde persoon, soos ’n trust, sonder dat daardie derde persoon ’n direkteur is, die toepaslikheid van die vrystelling hier onder uitsluit. Indien die houer van die voordelige belang ’n direkteur is, maar die trust is die houer van die sekuriteite, sal die vrystelling ook nie geld nie (Delport en Vorster 2011:43). Aangesien die omskrywing van sekuriteite aandele insluit,4 sal die vrystelling wél geld waar die enigste uitgereikte sekuriteite van die maatskappy aandele is, elke aandeelhouer ’n direkteur is, en geen ander persone ’n voordelige belang by die aandele het nie óf elke sodanige belanghouer ook ’n direkteur is.

’n Maatskappy wat aan bostaande vereistes voldoen, is in die algemeen vrygestel van die vereistes in artikel 30 om sy finansiële jaarstate te laat ouditeer of onafhanklik te laat hersien (art. 30(2A) en reg. 28(1)). Hierdie vrystelling geld nie vir ’n klas maatskappy wat sy finansiële jaarstate ingevolge die regulasies moet laat ouditeer nie (soos wat art. 30(7)(a) voorsien), en stel ook nie die maatskappy vry van enige vereiste ingevolge ’n ander wet of enige ooreenkoms waarin die maatskappy ’n party is om sy finansiële state te laat ouditeer of hersien nie (art. 30(2A)(i) en (ii)). Ingevolge regulasie 28(2) moet ’n maatskappy sy finansiële jaarstate vir die betrokke jaar laat ouditeer indien hy in die gewone loop van sy primêre sake in ’n vertrouenshoedanigheid bates hou vir persone wat nie aan die maatskappy verwant is nie, en die totale waarde van sodanige bates in enige stadium van die boekjaar R5 miljoen oorskry; of indien sy openbarebelangtelling5 in daardie boekjaar 350 of meer is, of indien sy openbarebelangtelling minstens 100 is en sy finansiële jaarstate vir die betrokke jaar intern opgestel word. In ’n oor-en–weer-verwysing bepaal regulasie 28(1) weer dat regulasie 28 nie geld vir ’n maatskappy wat ingevolge artikel 30(2A) daarvan gevrywaar is om sy state te laat ouditeer of onafhanklik te laat hersien nie. Die gevolg is gewoon dat so ’n beslote maatskappy sy finansiële jaarstate vir die betrokke jaar moet laat ouditeer indien dit aan die maatstawwe in regulasie 28(2) voldoen.6 Prakties beskou, geniet die beslote maatskappy met persoonlike aanspreeklikheid (wat nié aan die reg. 28(2)-maatstawwe voldoen nie) dus die voordeel bo ’n ander maatskappy met persoonlike aanspreeklikheid (wat ook nie aan die reg. 28(2)-maatstawwe voldoen nie) dat eersgenoemde nie aan ’n onafhanklike hersiening van sy finansiële jaarstate onderworpe is nie, en laasgenoemde wel. Dít opper die vraag of so ’n omslagtige statutêre reëling enigsins nodig is om hierdie betreklik eenvoudige gevolgtrekking te verwoord. Hoe dit ook al sy, die finansiële jaarstate moet vrywillig geouditeer word indien die maatskappy se akte van oprigting of ’n besluit deur aandeelhouers dit vereis of die maatskappy se direksie so bepaal (art. 30(2)(b)(ii)(aa)).

4.1.3 Enkele aandeelhouer en/of enkele direkteur

Indien die maatskappy slegs een aandeelhouer het, kan daardie aandeelhouer op enige tydstip ál of enige van die stemregte met betrekking tot die maatskappy in verband met enige saak uitoefen, sonder kennisgewing van of voldoening aan enige ander interne formaliteite, behalwe in soverre die maatskappy se akte van oprigting anders bepaal (art. 57(2)(a)–(b)). Daarbenewens is die maatskappybestuur vrygestel van die bepalings van artikels 59 tot 65, wat onder meer oor aandeelhouervergaderings, kennisgewing van vergaderings, die bestuur van vergaderings, kworums en aandeelhouerbesluite handel (art. 57(2)). In so ’n maatskappy geniet die aandeelhouer omvattende bevoegdhede om sy stemregte op ’n wyse en tyd uit te oefen wat hy gerade ag. Sodanige uitoefening van stemregte is slegs onderworpe aan die beperkings in die akte van oprigting en is in die algemeen vrygestel van die verpligting om aan bestuursvoorskrifte in daardie verband te voldoen.

Indien die maatskappy slegs een direkteur het, kan daardie direkteur op enige tydstip enige mag uitoefen of enige funksie van die direksie uitvoer, sonder kennisgewing van of voldoening aan enige ander interne formaliteite, behalwe in soverre die maatskappy se akte van oprigting anders bepaal. Boonop geld artikels 71(3) tot (7), 73 en 74 nie vir die bestuur van daardie maatskappy nie (art. 57(3)(a)–(b)). Hierdie bepalings handel onder meer oor die ontheffing van direkteure, direksievergaderings en die aanvaarding van raadsbesluite deur die skriftelike instemming van die meerderheid direkteure. So ’n alleendirek­teur van ’n maatskappy het onbelemmerde diskresie in die uitvoering van direksiefunksies, is slegs aan beperkings in die akte van oprigting onderworpe en word nie deur bestuursformaliteite aan bande gelê nie. Daarom, hoewel die alleendirekteur onderworpe bly aan die verpligtinge wat hom in daardie hoedanigheid opgelê is, kan hy in die algemeen betreklik onbelemmerd ten opsigte van die direksie se bestuur van maatskappysake optree.

Indien een persoon alle voordelige belange by alle uitgereikte seku­riteite van die maatskappy hou en ook die enigste direkteur van daardie maatskappy is, geld die bepalings van artikel 75 oor die open­baarmaking van direkteure se persoonlike finansiële belange nie vir die maatskappy of sy direkteur nie (art. 75(2)(b(i)–(ii)).

In die reël mag ’n maatskappy nie regstreeks óf onregstreeks enige boete betaal wat die direkteur van die maatskappy of ’n direkteur van ’n verbandhoudende maatskappy ná skuldigbevinding aan ’n oortreding opgelê word nie, tensy die skuldigbevinding uit streng aanspreeklikheid voortspruit (art. 78(3)). Hierdie verbod is egter nie van toepassing waar onder meer ’n enkele individu die alleenaandeelhouer of alleendirekteur van daardie maatskappy is nie (art. 78(3A)).

Indien die hof ’n direkteur op proef verklaar, kan die hof – hetsy as ’n voorwaarde van óf benewens die proefverklaring – gelas dat die betrokke persoon onder meer daartoe beperk word om as direkteur van ’n maatskappy met persoonlike aanspreeklikheid te dien waar die persoon ’n alleenaandeelhouer van die maatskappy is (art. 162(10)(d)(ii)).

4.2 Billikheidsoorwegings7

Sekere billikheidsoorwegings kan ten opsigte van die verhouding tussen aandeelhouers en direkteure as deelnemers aan ’n beslote maatskappy geld. In toepaslike omstandighede pas die howe soortgelyke billikheidsbeginsels as dié van die vennootskapsreg toe, soos in die geval van die likwidasie van ’n solvente maatskappy op grond van wat “reg en billik” is (art. 81(d)(iii) volgens Budge v Midnight Storm Investments 256 (Pty) Ltd 2012 2 SA 28 (GSJ) 31). In die rigting­gewende uitspraak in Ebrahimi v Westbourne Galleries Ltd [1973] AC 360 (HL) ([1972] 2 All ER 492) is beslis dat die uitoefening van regte in hierdie geval onderworpe kan wees aan billikheidsoorwegings van ’n persoonlike aard wat tussen individue ontstaan en wat dit onbillik of onregverdig maak om daardie regte af te dwing of op ’n bepaalde wyse uit te oefen (sien ook Rand Air (Pty) Ltd v Ray Bester Investments (Pty) Ltd 1985 2 SA 345 (W) 349–50). Hoewel hierdie omstandighede nie eng omlyn moet word nie, is dit duidelik dat om gewoon ’n klein maatskappy of ’n privaatmaatskappy te wees, nie as voldoende omstandighede gereken word nie. Die toepassing van billik­heidsoorwegings vereis bykomende omstandighede wat dikwels een of meer van die volgende elemente insluit: ’n assosiasie wat op grond van ’n persoonlike ver­houding van wedersydse vertroue gevorm of voortgesit word, soos waar ’n voorafbestaande vennootskap in ’n ingelyfde maatskappy omskep word; ’n ooreenkoms of verstandhouding dat alle of sommige aandeelhouers (in die geval van “rustende” of “stille” deelnemers) aan die bedryf van die onderneming sal deelneem, en/of ’n beperking op die oordraagbaarheid van deelnemers se belange by die maatskappy sodat niemand sy belang mag onttrek en elders neem in geval van ’n vertrouensbreuk of -verlies of die verwydering van deelnemers uit die bestuur nie.8

Die toepassing van billikheidsoorwegings op beslote maatskappye is egter nie tot likwidasie beperk nie. Dít het Bellairs v Hodnett 1978 1 SA 1109 (A) getoon. In dié saak het twee persone, die enigste aandeelhouers in en direkteure van ’n maatskappy, ooreengekom om sekere eiendom van die maatskappy as ’n dorpsgebied te ontwikkel. Die volbank van die appèlafdeling van die hooggeregshof het eenparig beslis dat die verhouding tussen die twee deelnemers soortgelyk aan ’n vennootskap is, ten minste in soverre dit op die vasstelling van hul onderlinge vertrouenspligte betrekking het. Dat die deelnemers verkies het om ’n maatskappy te vorm om aan die verhouding gevolg te gee, beïnvloed nie die bestaan, aard of omvang van enige vertrouensplig wat op een van die aandeelhouers en direkteure rus nie. Aangesien billikheidsbeginsels die grondslag van vertrouensverpligtinge is, moet die kern en wese van hul verhouding, en nie die vorm waarin dit gegiet is nie, onder die loep geneem word om die bestaan, aard en omvang daarvan vas te stel.

Hierdie en ander voorbeelde van waar die korporatiewe sluier gelig is, verander egter niks aan die grondbeginsel dat ’n beslote maatskappy ’n selfstandige regsentiteit afsonderlik van sy aandeelhouers is nie. Die beslote maatskappy is die draer van sy eie regte en verpligtinge, wat afsonderlik van dié van die aandeelhouers staan. Sy regte, verpligtinge, bates en laste is sy eie, en nie dié van die aandeelhouers nie (vgl. Prest v Petrodel Resources Limited [2013] UKSC 34). In Salomon v Salomon and Co Ltd [1897] AC 22 het die Britse House of Lords beslis dat hierdie beginsels ewe veel van toepassing is op ’n maatskappy wat ten volle deur een persoon besit en beheer word as op enige ander maatskappy (sien ook Macaura v Northern Assurance Co Ltd [1925] AC 619; Lonrho Ltd v Shell Petroleum Co Ltd [1980] 1 WLR 627: Prest v Petrodel Resources Limited [2013] UKSC 34; Dadoo Ltd v Krugersdorp Municipal Council 1920 AD 530; Ex parte Gore NO 2013 3 SA 382 (WKK)).

 

5. Gevolgtrekking

Hoewel die Maatskappywet die maatskappy met persoonlike aanspreeklikheid as ’n afsonderlike tipe maatskappy ingestel het, volg dit klaarblyklik op die sogenaamde artikel 53(b)-maatskappy ingevolge die vorige Maatskappywet. Vanweë die ooreenstemmende bewoording van die toepaslike bepalings, is regspraak oor die aanspreeklikheid van direkteure van artikel 53(b)-maatskappye bes moontlik ook van toepassing op maatskappye met persoonlike aanspreeklikheid.

Die blywende indruk in die identifisering van die eienskappe van die maatskappy met persoonlike aanspreeklikheid is dat, nes met die privaatmaatskappy en die beslote maatskappy, die betrokke bepalings wyd oor die Maatskappywet en regulasies versprei is en as’t ware uit die omvattende en ingewikkelde wetgewing “gekam” moet word. Ongelukkig is die bepalings oor die tipes maatskappye nie in een rubriek saamgevat nie. Dít maak ook enige aanspraak op ’n volledige begrip van dié maatskappytipes riskant.

Bowendien bly die Maatskappywet merendeels getrou aan sy tradisie dat maatskappyereg hoofsaaklik aan die hand van die behoeftes van openbare maatskappye ontwikkel het. Die vrystellings en verslapping van toepassing op bogenoemde drie tipes maatskappye word dikwels as uitsonderings op of aanpassings van die bepalings van toepassing op openbare maatskappye verstaan. Dít kan dit moeiliker eerder as makliker maak om die trefwydte, afbakening en gevolge daarvan uit te lê.

Die hantering van die maatskappy met persoonlike aanspreeklikheid as ’n afsonderlike tipe maatskappy naas die privaatmaatskappy, en die beduidende oorvleueling in die kenmerke van die twee, laat ontstaan ook die vraag of hierdie benadering die doeltreffendste een is en of die inrigting daarvan as ’n besondere soort privaatmaatskappy nie onnodige duplisering, weglatings en onduidelikhede sou besweer het nie.

Bibliografie

Benade, M.L. e.a. 2008. Entrepreneurial law. 4de uitgawe. Durban: LexisNexis.

Cassim, F.H.I. e.a.2011. Contemporary company law. 2de uitgawe. Kaapstad: Juta.

—. 2012. The law of business structures. Claremont: Juta.

Cilliers, H.S. 1963. A critical enquiry into the origin, development and meaning of the concept “limited liability” in company law. Pretoria: UNISA.

Cilliers, H.S. en M.L. Benade. 1982. Maatskappyereg. 4de uitgawe. Durban: Butterworths.

Davies, P.L. 2003. Gower and Davies’ principles of modern company law. 7de uitgawe. Londen: Sweet & Maxwell.

Davis, D. e.a. 2013. Companies and other business structures. 3de uitgawe. Kaapstad: Oxford University Press.

Delport, P. 2009. The new Companies Act manual. Durban: LexisNexis.

—. 2011. The new Companies Act manual. 2de uitgawe. Durban: LexisNexis.

—. 2014. Nuwe ondernemingsreg. Durban: LexisNexis.

Delport, P. en Q. Vorster.2011. Henochsberg on the Companies Act 71 of 2008. Vol. 1. Durban: LexisNexis.

Ebersohn, G.J. 2001. A critical investigation into section 53(b) of the Companies Act 61 of 1973. Tydskrif vir Hedendaagse Romeins-Hollandse Reg, 64(3):430–51.

Fleischer, H. 2016. Die geschlossene Kapitalgesellschaft im Rechtsvergleich. Vorüberlegungen zu einer internationalen Entwicklungs- und Ideengeschichte. Max Planck Institute for Comparative and International Private Law Research Paper Series No. 16/21. http://www.ssrn.com/link/Max-Planck-Comparative-RES.html (30 Julie 2016 geraadpleeg).

Henning, J.J. 2016. Close companies and close corporations under the South African Companies Act of 2008. The Company Lawyer, 37:62–6.

Hyman, A. 1978. Incorporation of attorneys’ practices. De Rebus Procuratoriis, 57–65.

McCahery, J.A. e.a. (reds.). 2004. The governance of close corporations and partnerships. Oxford: Oxford University Press.

Milne, A. 1975. Henochsberg on the Companies Act. 3de uitgawe. Durban: Butterworths.

Pretorius, J.T. e.a. 1999. Hahlo’s South African company law through the cases. 6de uitgawe. Kaapstad: Juta.

Rajak, H. 1989. Sourcebook of company law. Bristol: Jordans.

Ribbens, D.S. 1981. The personal fiduciary character of members’ inter se relations in the incorporated partnership. Ongepubliseerde DCL-proefskrif, Universiteit van McGill.

Sealy, L. en S. Worthington. 2008. Cases and materials in company law. 8ste uitgawe. Oxford: Oxford University Press.

SAICA. 2012. The SAICA Guide to the Companies Act. Kenwyn: Juta.

—. 2016. Draft SAICA Companies Act Guide. Exposure Draft 369, 21 Apr. 2016. https://www.saica.co.za/Portals/0/Technical/financial-reporting/SAICA_Draft_ED369.pdf (30 Julie 2016 geraadpleeg).

 

Eindnotas

1 Bv. Sonnenberg McLoughlin Inc v Spiro2004 1 SA 90 (KH);Maritz v Maritz and Pieterse Incorporated 2006 3 SA 481 (HHA); Cassim e.a. (2011:83); Davis e.a. (2013:34); Pretorius e.a. (1999:39–41); Benade e.a. (2008:75).

2 Die verwysing in dié bepaling na “statute” i.p.v. “akte van oprigting” val vreemd op.

3 Sien in die algemeen ook Fleischer (2016:12–5); McCahery e.a. (2004:133–52).

4 Sekuriteite in art. 1 verwys na enige aandele, skuldbriewe of ander instrumente, ongeag die vorm of titel, wat ’n maatskappy met winsoogmerk uitreik.

5 Die openbarebelangtelling (OBT) word bereken om te bepaal aan watter stel rekeningkundige standaarde daar voldoen moet word, asook om vas te stel of die maatskappy ’n oudit of ’n onafhanklike oorsig moet ondergaan. Die formule werk soos volg:

OBT = <E> + D + TO + BI, waar
<E> = gemiddelde getal werknemers per jaar (1 punt per werk­nemer)
D = derdepartyverpligtinge van die maatskappy by jaareinde (1 punt vir elke R1 miljoen of gedeelte daarvan)
TO = omset vir die jaar (1 punt vir elke R1 miljoen of gedeelte daarvan)
BI = getal persone wat by jaareinde direk of indirek ’n finansiële belang by die maatskappy het (1 punt per individu).

6 Sien SAICA 2012:C 17; SAICA 2016:157; Delport 2009:75–6; Delport 2011:117–8; Delport 2014:181–2; Cassim e.a. 2012:85, 337–8; Delport en Vorster 2001:143; Cassim e.a. 2011:281, 606; Davis e.a. 2013:276–7.

7 Sien ook Ribbens (1981:288–97); McCahery e.a. (2004:153); Cassim e.a. (2011:478).

8 Sien ook bv. Re Yenide Tobacco Co Ltd 1916 2 Chy 426 (CA); Hulett v Hulett 1992 4 SA 291 (A) 307; APCO Africa (Pty) Ltd v APCO Worldwide Inc 2008 5 SA 615 (HHA), ([2008] 4 All SA 1); Emphy v Pacer Properties (Pty) Ltd 1979 3 SA 363 (D) 365; Erasmus v Pentamed Investments (Pty) Ltd 1982 1 SA 178 (W) 181; Hughes v Ridley 2010 1 SA 381 (KZP); Budge v Midnight Storm Investments 256 (Pty) Ltd 2012 2 SA 28 (GSJ) 31; Cilliers v Duin & See (Pty) Ltd 2012 4 SA 203 (WKK) 205; Paarwater v South Sahara Investments (Pty) Ltd 2005 4 All SA 185 (HHA); Knipe v Kameelhoek (Pty) Ltd 2014 1 SA 52 (FB) 61–2; Davies (2003:516–20); Rajak (1989:566–71); Sealy en Worthington (2008:655); Pretorius e.a. (1999:532–5).

The post Aantekening: Opmerkings oor die eienskappe van die maatskappy met persoonlike aanspreeklikheid appeared first on LitNet.

Sweisbril

$
0
0

Sweisbril
Jaco Botha

Aanvanklik nie oog tot oog
gesien nie, jy en ek. Toe later
jou leer peil met jou tien
persent sig, jou teenaanstaan
om ’n woord of klank te verstaan.
Eers onrusstoker, later vredemaker
wanneer vriende knaks raak met elkander.
Nou kyk ek terug na jou, ons eie Carver,
lees ’n e-pos versend twee weke gelede
en wis toé nie hoe daardie riviere
waaroor jy skryf, jou sou insluk:
Acheron, rivier van pyn, na Cocytus,
die rivier van blinde lamentasie.
Uiteindelik tot by Lethe,
die rivier van die groot-groot vergeet.
Maar hier sal ek bly onthou
van daardie man met die sweisbril,
wat inkyk tot by die Onsienlike in.

The post Sweisbril appeared first on LitNet.

Optiek

$
0
0

Optiek

Selfverdediging noem jy dié proses,
duisendvormig én duiselingwekkend.
Die finale slot oopwaaierend,
veral tobbend oor ’n motief of rede.
Vir hulle wat so spoedig vertrek,
die lewe net ’n beuelslot of lugspoor.
Dus was die aarde net ’n hangbrug,
’n gevaarlike oorgang na die ander oord.
Die ding het vele name: hara-kiri ...
Met selfverset het ek bowendien
geen probleem; dog met só ’n einde
tob ek altyd oor waarom die semasiologie
van self-dood my so ont-hoof?

The post Optiek appeared first on LitNet.

Dot Serfontein: 30 April 1925 – 4 November 2016

$
0
0

Dot Serfontein was aanvanklik die vrou van Willem Krog, daarna die ma van vyf kinders (een van hulle Antjie Krog), en nog later die ouma van meer as twee hande vol kleinkinders. Sy was die dogter van Kootjie Serfontein en sy vrou, pionierboere van Erfdeel, Kroonstad. En uiteindelik het sy volksbesit geword.

“Ek ken die hartklop van die Vrystaatse veld en die verhale van sy mense,” het sy gesê, en “ek skryf nie om ou geskilpunte op te rakel nie, maar onder meer om te bewys dat daar omstandighede is waaronder stryd en neerlaag en dood die kiem van lewe kan dra”.

In haar outobiografie, Vrypas, het hierdie geliefde skrywer prontuit en eerlik, en op haar kenmerkend selfironiserende wyse, oor die wêreld van haar voormense, oor haar loopbaan, haar gesin, en haar skryfwerk besin. Eerstehands ervaar ’n mens haar hier as individu: altyd besig met bestekopname oor die dinge wat haar as Afrikaner en vrou definieer. Sekerlik nie altyd polities korrek nie, maar nooit word sy betrap sonder vlymskerp redenasie en vreeslose moed van die oortuiging nie. As agtergrond het sy in die 67 hoofstukke byna 80 jaar tot haar krediet, met ingrypende gebeure op sosiale, politieke en ekonomiese vlak. Sy kan persoonlike ervarings en oortuigings spieël teen die Anglo-Boereoorlog, die Rebellie van 1914, die Groot Depressie, die verkiesing van 1948, en die (vir haar generasie, dikwels ontstellende) realiteite van die negentigerjare en daarna. In Vrypas lê sy haar lewenswaardes en haar hart bloot, háár weergawe van ’n belangrike stuk familie- en landsgeskiedenis.

Haar akademiese opleiding ontvang sy, na ’n hoërskoollewe in Kroonstad, aan die Universiteit van Pretoria. Met ’n BA-graad en ’n Hoër Onderwysdiploma in die sak begin sy in 1948 as Engels-onderwyser klasgee aan die Sentrale Hoërskool in Bloemfontein. Sy kon ook die kinders met Duits, Suid-Sotho, Afrikaans en Nederlands help. Net ’n jaar later word sy as vroueredaktrise van Die Volksblad aangestel. Hierdie draai in die joernalistiek, weliswaar maar kort, beteken later jare in haar skryfwerk vir haar baie: “Om te weet dat een goeie woord die werk van tien kan doen,” leer sy daar, en ook om onder druk te kan skryf.

Baie jare later skryf haar skrywer-kleindogter Susan Samuel-Van Rooyen met begrip en bewondering oor ’n ouma wat tegelyk kon boervrou wees, kinders grootmaak, en daarmee saam produktief kon skryf en gehaltewerk kon publiseer.

Susanna Jacoba Serfontein was ’n Boervrou. Sy’t met Appaloosa-perde geboer, en met ander diere ook, soos die hoendertjies, wat “amper (haar) mense” was; sy’t met liefde geboer, en haar man en kinders en hulle gesinne het hierdie liefde enduit ervaar.

Maar sy het ook, en veral, met woorde en hulle intrinsieke inhoud geboer. ’n Woord het sy bepaalde en bepalende betekenis gehad, sy presiese plek in die sinne en paragrawe wat sy geskryf het, byna 20 boeke vol. Wanneer ’n skrywer se werk deurlopend goeie kritiek van gerekende medeskrywers ontvang, dra dit ’n eiesoortige en bestemmende gewig. Met die verskyning in 1969 van die bundel essays Systap onder die juk het Hennie Aucamp onmiddellik die waarde daarvan besef: die oopmaak van ’n deur, met ’n uitsig op wat volkserfenis moes word. Gedugte skrywers soos André P Brink, Henriette Grové, JC Kannemeyer, Hilda Grobler, Cecile Cilliers en Petra Müller het nog in Serfontein se leeftyd hulde gebring aan haar vermoë om vlymskerp en stilisties begaafd met woorde en inhoude om te gaan. Selfs vir iemand soos Karel Schoeman het sy ’n rol gespeel in die ontdekking van die volle lading van die begrip Vrystaat en wat dit eens beteken het: “... en deur die besef is my verhouding tot die gebied onnoemlik verander en verdiep".

Haar eerste skryfwerk, meestal kortverhale, word in Sarie Marais gepubliseer. Hierop volg ’n vervolgverhaal, “Liefde in die kwepertyd”, wat tweeweekliks verskyn, en daarna ook as ’n eerste publikasie, in 1960, in boekvorm. Verskeie titels volg hierop: Tiendes van anys, Water op Mispah, So min blomme, Onder skewe sterre, en Sonder klein trou.

Juis in aansluiting by haar eie skryfwerk het sy ’n pleidooi gelewer vir die “gewone” tydskrif- en radioskrywers wat nie hulle lesers vervreem het nie. Hierdie skrywers was mense soos Kas van den Bergh, Doc Immelman, Alba Bouwer en Audrey Blignault, almal mense met doodgewone beroepe, en waarskynlik juis daarom goed toegerus om vir die “gewone” leser te kon skryf.

Toe Antjie Krog met die herdruk van drie van haar ma se romans in 1985 (So min blomme, Onder skewe sterre en Sonder klein trou) die voorwoord daarvoor skryf, begin sy as volg: “Almal was op Dawid McClaglan verlief”. Want Dot het geweet hoe ’n storie inmekaar moet steek: die doenighede op die klein dorpie Laval, en die hebbelikhede van sy inwoners, en die gróót teenwoordigheid van die trein en die hele spoorwegmilieu wat daarmee saam kom, het lesers gevange gehou. En die nugterheid waarmee die skrywer die alledaagse, ook die romantiek daarvan, meedoënloos ondermyn het, was mos vir ons, die lesers, bekend: “They lived happily ever after” werk in die praktyk dikwels maar anders – “Ja jong, daai huwelik kan mos nou nie anders as om ’n strontpul af te gee nie.” Dot Serfontein het die lewe geken, en haar karakters, en sy’t nie graag vir haar lesers gelieg nie.

Ook nie in die bundels met sketse en essays wat sy geskryf het nie: Systap onder die juk, Ek is maar ene, Amper my mense en Galery van reënmakers. Met ’n liefdevolle blik op die mense van haar landstreek, en altyd getemper met ’n sekure aanvoeling vir die realiteit, het sy oor die aard van die haar mense geskryf. Hulle halsstarrighede, twislus en hebbelikhede was nie aan haar onbekend nie. Maar sy het geweet waar dit vandaan kom, en kon om dié rede met geneentheid en humor daaroor skryf. Haar beste vertellings word dus ook altyd iets veel groters as net stilistiese woordkunswerk, want dit speel af teen geslagte van mense, werklikes en opgedroomdes, mense uit die “landskappe van (haar) lewe ... en die land van (haar) liefde”, die Oos-Vrystaat. En dis nie net haar karakters wat onder die vergrootglas beland nie. Sy was self ook aan die ontvangkant van satire en ironie.

Hoewel JC Kannemeyer by geleentheid opgemerk het dat Dot Serfontein waarskynlik een van die Afrikaanse letterkunde se onderskatte skrywers was, was daar ook etlike erkennings wat sy wel die voorreg gehad het om te ontvang. Die Oranje Vrouevereniging ken in 2005 ’n oorkonde aan haar toe; in 2011 het Kroonstad se Dameskring ’n oorkonde aan haar oorhandig vir haar besonderse skryftalent en haar bydrae tot Afrikaans en ons kultuurgeskiedenis; in dieselfde jaar word haar handdrukke verewig in beton by Foxwood House in Houghton as deel van die program Sandra op ’n drafstap; Solidariteit Helpende Hand vereer haar vir haar bydrae tot die Afrikaner-erfenis; in 2012 ontvang sy die Kuns Onbeperk-toekenning vir haar lewensbydrae; en by die KKNK en Stellenbosch Woordfees word woordkunsproduksies van haar werk gedoen.

Ander monumente van Dot Serfontein wat bly staan, is haar roman oor die Anglo-Boereoorlog, Rang in der staten rij; die Serfontein-atlas; die monumentale werk oor haar hartsdorp, Keurskrif vir Kroonstad; bloemlesingbundels: Vertel! Vertel! en Deurloop; twee beginnersleesboeke, en ’n roman in Sotho, Tjhao Thiane.

Is daar enige werklik paslike wyse waarop ’n mens iemand soos Dot Serfontein kan groet? Wíl ’n mens haar groet? Haar beste werk sal as herinnering bly van iemand wat die kosbaarheid van die geskrewe woord nie onderskat het nie en dit haar lewensroeping gemaak het om skryfwerk van kwaliteit, en hartswarm leesgoed na te laat. Kom ons laat háár die groetwerk doen:

Diegene vir wie sy lief was, en wat sy geken het, het sy ’n leeftyd lank gegroet. Vir ons ander het sy in Rang in der staten rij iets daarvan nagelaat: “Ek groet die duisende naamloses, mans, vrouens, kinders en perde wat vir die Vrystaat geveg het, 1899–1902.”

 

Erkenning: Verskeie bronne in NALN se versameling is by die opstel hiervan gebruik.

The post Dot Serfontein: 30 April 1925 – 4 November 2016 appeared first on LitNet.

Feite wat bewys is

$
0
0
Daar is geen einde aan die fiksie wat met woorde geskep word nie, maar die waarheid was nog altyd voor woorde daar.
 
CM

The post Feite wat bewys is appeared first on LitNet.

Filmresensie: Shepherds and Butchers

$
0
0

shepherdsandbutchers280Regie: Oliver Schmitz

Draaiboek: Brian Cox, gegrond op die roman deur Chris Marnewick

Spelers: Steve Coogan, Garion Dowds, Andrea Riseborough, Eduan van Jaarsveldt, Robert Hobbs, Deon Lotz, Marcel van Heerden, Nicola Hanekom

’n Trefferboek van die 1980’s was The road less traveled deur psigiater M Scott Peck. Die eerste sin sê: Life is difficult. Vyftien jaar later verskyn Further along the road less traveled, met die openingsin: Life is complex. Dis met die verskil tussen “difficult” en “complex” in gedagte dat ek na Shepherds and Butchers gekyk het.

Die verhaal speel af in 1987. Leon Labuschagne (Garion Dowds), ’n tronkbewaarder van skaars twintig wat al twee jaar galgdiens doen by C Max in Pretoria, het ’n minibustaxi vol sokkerspelers van die pad gedwing en sewe van hulle summier doodgeskiet. Die advokaat vir die verdediging is Johan Webber (Steve Coogan), wat die saak teen sy sin moes aanvaar. Volgens die staatsaanklaer, Kathleen Marais (Andrea Riseborough), is die feite van die saak ondubbelsinnig: Labuschagne is ’n wrede en koelbloedige moordenaar wat vanselfsprekend die doodstraf moet kry.

Webber is egter ’n hewige teenstander van die doodstraf, ook as “gepaste vonnis” vir Labuschagne. Maar sy kliënt weier botweg om oor die gebeure te praat of enige samewerking te gee, en dit raak vir Webber ’n kruisvaart om uit te vind wáárom die misdade gepleeg is, en of enige versagting moontlik is.  

Hierdie fliek is eintlik verpligte kykstof. Dit belig ’n gruwelike stuk geskiedenis in detail, en dit sal enige kyker se begrip van kompleksiteit oneindig verruim.

Sterre: 5

 

 

The post Filmresensie: Shepherds and Butchers appeared first on LitNet.

Boekresensie: Koukonap – ’n Vaalrivier-storie deur Johann Botha

$
0
0

koukonap280

Koukonap
Johann Botha
NB-uitgewers
ISBN: 9780795801273

Ek sit met ’n eksemplaar van Johann Botha se Koukonap voor my. In 1996 het Johann gedebuteer met Die Groot Vyf. Vir twee dekades het hy baie ander dinge gedoen, maar nou het Koukonap, sy tweede boek, verskyn.

My eerste vraag was: wat of waar is Koukonap?

Eers dink ek dat dit dalk iets te doen kan hê met Koekenaap, daar in Namakwaland se diamantduikgebied, maar op die titelblad staan daar onder die skrywer se naam en die titel: ’n Vaalrivier-storie.

Aha! Dié rivier is mos die grens van die ou Transvaal. Dus is die geheimsinnige Koukonap dan mos iewers naby die ou provinsie. Maar die Vaal is lank en ek vind uit Koukonap lê in die Noord-Kaap. Tog het Google dit nie vir my meegedeel nie. As jy “Koukonap” (of “Johann Botha”) google, kom jy by die boek uit. Dis dit. Amper geheimsinnig; ’n gevoel van misterie. Met die visuele uitbeelding op die voorblad van ’n wilde oewer, ’n breë rivier en ’n kano met roeier bevat dit iets van James Dickey se Deliverance.

Verder lees ek raak dat die storie afspeel waar die Vaal- en Oranjeriviere saamvloei. Nou ja, die dorp wat jy daar kry, is Douglas. Rondom Douglas kry jy in werklikheid plekke soos Breipaal en Grootvoor. Dié plekke kom wel in die boek voor, maar waar is Douglas?

Om die bekoring verder te voer, Johann Botha is in Douglas gebore en het daar grootgeword. In watter mate is Dries, die oudste seun van Lood en Lenie Fourie en hoofkarakter van Koukonap, inderwaarheid Johann self? Hoe ook al, die skrywer het ongetwyfeld die eerste goue reël van goeie skryfwerk gevolg: skryf oor die dinge wat jy die beste ken.

Die storie gaan oor die Noord-Kaapse dorpie Koukonap, al sy mense en die Fourie-gesin wat daar arriveer in die laat 1940’s. Die Fouries wou nie daar wees nie. Hulle is Vrystaters van Ficksburg, maar Lood word aangestel as Koukonap se nuwe posmeester. Soos Doepie die kondukteur tydens die laaste skof soontoe met die trein reken: “Julle sal gewoond raak aan Koukonap. Dis mos een van daardie plekke waarvan hulle sê dat dit jou twee keer laat huil. Die eerste keer as jy daar aankom. Die tweede keer as jy daar moet weggaan.”

Daar is Êrnie Malmok en Japie Tarentaal en hulle kroos Krismis en Foroklok. Die Davels as bure, die Kupido’s van Die Erwe, oupa Sarel wat in die Boereoorlog was, neef Boet wat doedelsakke namaak in die Commercial-hotel se kroeg.

Daar is ook nog Jason Malmok, Êrnie se seun en Dries se portuur. Hulle val maklik langs mekaar in, twee klein laities wat universeel in dieselfde dinge belangstel. Tog kom hulle mettertyd agter iets veroorsaak dat alles nie vir albei kante dieselfde is nie. In ’n stadium reken Dries Jason kan nou maar vir hom baas begin noem: 

Dit was die einde van ’n belowende vriendskap.

Heelwat later het die twee weer begin gesels. Dit was toe Loekie, Dries se middelste broer, nie-amptelik teen Jason langafstand gehardloop het. Dries reken dat hulle in Kimberley by die Griekwa-proewe teen mekaar moes kon gehardloop het, as hulle maar net kon: “Hoe verstaan jy dit. Ons noem dit die Griekwa-proewe, maar Griekwas mag nie deelneem nie.”

Die skryfstyl van die boek is deel van die sukses. Daar is 65 hoofstukke, elk met ’n unieke naam, wat dit soort van 65 losstaande kort kortverhale of essays maak, maar die goue draad wat regdeur die hele spul vloei, is die Vaalrivier self. Die saamvloeiende kort stories vorm kronologies ’n vertelling van Afrikaners in Suid-Afrika van net na die Wêreldoorlog, dwarsdeur DF Malan se aankondiging van apartheid tot by Verwoerd se Republiekwording. ’n Tyd in die geskiedenis van hierdie land wat baie ingehou het. Regdeur die boek kry ’n mens te doen met ’n geskiedenis wat ons almal ken. Kwessies, vraagstukke, probleme en wroeginge wat ons almal se lewens geraak het. Nóú nog raak ... Maar Johann verweef sy karakters uitstekend binne-in die geskiedkundige gebeure in. Die feite is leersaam, maar die fiksie verveel glad nie. Inteendeel.

Die karakters is onse mense; elke Afrikaner wat êrens in hier die land grootgeword het, kan identifiseer met die vrae, misverstande en grootwordkwessies van die drie klein Fourie-seuns:

Dis duidelik dat God nie met hom laat sukkel nie. Terwyl hy met Moses praat, is daar donderslae en blitse. Daar is die geluid van basuin. Dit rook soos die berg aan die brand slaan. Die mense raak so bang dat hulle bewe en op ’n afstand bly staan. [...]

Theunie [die jongste seun] neem hulle nie kwalik nie. Hy sou self maar taamlik versigtig gewees het. Hy wonder hoe die geluid van basuin klink. Dalk so uitgerekte geblêr, amper soos toe Bella Bok die Kerol ingekry het, net baie harder.

(Uiteraard is die lesers teen dié tyd vertroud met die episode van Bella Bok en die Kerol. Dit was een van die vroeëre essays.)

Die Vaalrivier is alomteenwoordig. Dit beeld die seuns se avontuurlustigheid uit. Die drang om te ontdek en grense te verskuif. Dit verteenwoordig die uitdaging van grootword. Dit is self ’n pragtige metafoor vir Dries se eerste seksuele ervaring. Hy en Belinda gaan af rivier toe ná hul matriekafskeid en hulle praat oor die lewe. ’n Gedagte dat hulle in ’n kano kan klim en stroomaf begin roei word genoem. Om te kyk waarheen die rivier hulle vat:

Om so saam in die maanlig oor kalm water te vaar, is ’n innige vreugde. Naderhand besef hulle met skrik hoe die stroom hulle meevoer. Dit vloei ál vinniger. Omdraai is nie meer moontlik nie. Dit raak ’n versnelling tussen gevaarlike rotse deur. Die vloed sleur hulle na daardie fyn draai in die rivier waar roeiers gewillig oor die afgrond stort en hulle ekstaties aan die maalkolk oorgee.

Dries se matriekafskeid is ’n baie slim manier om die boek mee te begin afsluit. Soos die karakters vir oulaas die dinge van hul kindertyd onthou, so som Johann die storie op. Knoop hy al die los drade. Die matrieks neem afskeid van hul skooldae en van mekaar en die leser neem afskeid van die boek.

Koukonap ... die boek wat ’n onvergeetlike episode van Suid-Afrika se geskiedenis deur middel van unieke karakters in bekende geskiedkundige situasies uitbeeld. Met humor, patos, vreugde, verdriet en waardigheid.

Koukonap ... ’n plek soos baie ander in ons land, maar ’n plek absoluut van sy eie. Die vraag is, is daar regtig so plek? In Johann se eie woorde in sy “Nagedagtenis”: “As daar nie ’n dorp soos Koukonap was nie, behoort daar een te gewees het ...”

Koukonap ... ’n boek na aan my hart wat ek nie gou sal vergeet nie.

The post Boekresensie: Koukonap – ’n Vaalrivier-storie deur Johann Botha appeared first on LitNet.


Book review: There's always tomorrow by Abner Nyamende

$
0
0

Abner Nyamende (photo credit: artslink.co.za)

There's always tomorrow
Abner Nyamende
Publisher: Partridge Africa
ISBN: 9781482805406

The overwhelming impression I had while reading Abner Nyamende’s There’s always tomorrow was that the novel had not been edited properly, if at all. It began with the first page, where the word “darkness” features six times without apparent reason. And the unnecessary repetitions are only the tip of the iceberg. After finishing, out of curiosity I looked up Partridge, the publishing house, and was informed that, although backed by a giant international trade publisher, the company provides only self-publishing services to their authors. Editing seems to be part of the professional packages on offer, but I cannot imagine that it was employed in this particular case. In this regard I was appalled at the quality of the final product, and it is a pity, because the book has an important story to tell. If the author did pay for editing of any kind, he was cheated.

There’s always tomorrow focuses on the life of Gabashe, who grows up in rural South Africa during apartheid. His father is first described as “a man of principle”, but is in fact a violent, unforgiving patriarch who rules his family with an iron fist: “[W]hen he was drunk, he was an animal, and he abused his docile wife and children most wickedly.”

Gabashe is bright and works hard. His older brother, Speech, relocates to Cape Town and without their father’s permission encourages his sibling to follow. Upon arrival, Gabashe discovers that “things would never be the same … He would live in a black township, go through non-white doors and gates and swim in non-white beaches. He would experience close proximity with white men like never before in his life. His father’s cattle, sheep, and goats were now a distant dream. It was as if he had taken a huge leap from one country to another – from Africa to Europe.”

When the father discovers what Speech and Gabashe had done, he disowns them.

After life in the Eastern Cape, the townships of Cape Town take getting used to, but Gabashe excels at school and becomes friends with Naomi. One day, the two become victims of a horrendous attack. Soon after, Gabashe disappears without a trace during the student uprising of 1976.

Years later, after the unbanning of the ANC, political exiles return home to South Africa, bringing with them rumours that Gabashe is still alive and well. Speech hopes that the news will reconcile him and his brother with their family. And Naomi, now a respected lawyer and mother of one, realises that Gabashe is the man she wants to spend the rest of her life with. But with the turmoil of the political transition around them and private loyalties tearing them apart, a happy ending for the couple seems unattainable.

Authors willing to take the self-publishing route have proven again and again that it can be a viable option. There’s always tomorrow tells a story of great socio-political relevance and the author shows some potential. However, without a strict developmental edit this book was a tortuous read. I was particularly worried about a number of unreflected comments and passages about women characters and their roles in the novel; I am reluctant even to quote them. They reek of blatant misogyny. Then there were all the unresolved contradictions, such as the description of the father I quoted in the beginning of this review, or a jarring statement like “Gabashe grew up as a spoilt child dearly loved by both his parents” when we know that he was repeatedly and cruelly beaten by his father. I struggled to see the reasoning behind the following example, among many: “Gabashe could only blame apartheid for being displaced so that he found himself with a family consisting of the wrong wife.” Apartheid was definitely responsible for his having to escape into exile, but not for choosing this particular person to marry for all the wrong reasons.

The title of the novel refers to something that Gabashe is told by Madiba himself: “There’s no time to spare. The time for suffering in the hands of an illegitimate government is now over. Our uniting slogan says there’s always tomorrow.” Gabashe’s story eventually has a happy ending. It seems contrived after everything that happens, but life is sometimes stranger than fiction allows for. It is indicated on the back of the cover that Nyamende has “firsthand experience of life during the apartheid period while he is presently part of the transformation that is taking place in that country today.”

There’s always tomorrow is a brave attempt at creative writing, but not a novel I would recommend to anybody looking for a good, incisive read.

The post Book review: There's always tomorrow by Abner Nyamende appeared first on LitNet.

Karin Schimke oor 'n skryfnaweek in Stanford

$
0
0

Karin Schimke (foto: Naomi Bruwer)

Karin Schimke gesels met Naomi Meyer oor 'n skryfkursus wat sy binnekort in Stanford aanbied. Hier onder is die pamflet met die inligting.

Karin, jy het die Ingrid Jonkerprys vir digkuns gewen. Vertel asseblief vir ons lesers nog van wie jy is?

Ek was eens op ‘n tyd ‘n politieke joernalis by koerante. Ek werk al sedert 2000 vir myself. Ek skryf. Ek vertaal. Ek redigeer fiksie. Ek is ‘n “Plain English Editor” vir groot projekte, waar die skrywers baie kennis het, maar soms sukkel om te skryf op ‘n manier wat inligting eenvoudig oordra aan die leser. Ek help mense om aan die skryf te kom. Ek help hulle om rigting te kry. Ek onderrig. My werk is baie uiteenlopend.

Jy bied binnekort ‘n skryfkursus in Stanford aan. Wie is jou mede-aanbieder?

Die skrywer Rahla Xenopolous. Sy het hierdie jaar begin om een keer ‘n maand skryfwerkswinkels te hou in die ou skuur agter die klein huis in Stanford wat aan haar en haar man behoort. Rahla is ‘n uitstekende gasvrou en kursusleier. Sy laat mens gemaklik en veilig voel. Ek en sy het mekaar amper vyftien jaar gelede vir die eerste keer ontmoet by ‘n skryfkursus amper soos wat ons nou aanbied. Na jare van joernalistiek wou ek weer meer kreatief begin skryf weer. Sy was daar omdat ‘n vriendin van haar nie alleen wou gaan nie. Nou ja, sy’t intussen drie boeke geskryf: A memoir of love and madness (wat hierdie jaar herdruk is), Bubbles en TRIBE. Rahla het nooit gedink sy gaan ‘n skrywer word nie - het sleg gevaar op skool as gevolg van bipolar. Ek dink haar verwondering in hoe skryf op ‘n manier haar lewe gered het, maak haar ‘n wonderlike skryf-“coach” – heeltemal egovry wanneer dit kom by ander mense se skryf. “Egovry” is die sleutelelement. Dis nie altyd vir suksesvolle skrywers maklik om in so ‘n situasie terug te staan nie. Die skrywersego kan maar rof speel partykeer.

Is dit vir mense wat fiksie of gedigte skryf?

Dis vir enigiemand wat enigiets wil skryf. Ek fokus in hierdie kursus op die metafoor: hoe mens dit raaksien, en maak, en nie oordoen nie. Maar terwyl mens hopelik iets nuuts leer oor hoe om jou skryfwerk skerper en meer beeldryk te maak – en ook hoe om die wêreld só waar te neem dat mens bewus word dat die maak van metafoor eintlik tweede natuur is – skryf mense ook vreeslik baie.

Sommige mense skryf vir die heel eerste keer in hulle lewens. Ander wil ‘n kortverhaal begin of klaarmaak. Ander skryf “per ongeluk” gedigte vir die eerste keer (dit is op so ‘n kursus wat ek besef het dat die digkuns “my” genre is). Ander werk aan karakters in boeke waarmee hulle besig is. Aan die einde van die naweek, of aan die einde van enige kursus wat ek doen, het jy iets wat jy nie gehad het voor jy begin het nie: baie, baie, baie blaaie vol woorde. Soms is dit rou materiaal. Soms is dit iets wat net geredigeer moet word voor dit reg is vir uitstuur.

As mens net kyk na die mense wat saam met my was op daardie kursus jare gelede en hoe ver hulle al gekom het – Rahla, Kiki Theo, wat baie suksesvol geword het as ‘n skrywer van boeke oor persoonlike geldsake, Margie Orford, Tracey Farren, wat Whiplash geskryf het wat nou ook ‘n fliek is, Christine Muller Coates – dan besef jy hoe belangrik sulke kursusse werklik is. Nie een van daardie skrywers was bekend voor ons daardie kursus gedoen het nie.

Dink jy die meeste mense wil skryf? Dink jy ook baie mense kan skryf?

“Om te skryf” beteken vir elke volwassene (en ek praat nou spesifiek van volwassenes – kinders is ‘n ander storie) wat nog ooit wou of wel geskryf het, iets anders. As jy ‘n redelike opvoeding het, kan jy skryf, ja. Dis nie noodwendig iets wat mense wil lees nie, en dit loop nie altyd uit op ‘n gedrukte vorm nie, maar om aan te neem dat elke keer as iemand skryf is dit omdat hulle gelees of gepubliseer wil word, is ‘n fout. Op daardie vlak: ja, amper enigiemand kan skryf – soms móét hulle skryf – dis ‘n drang, ‘n behoefte. Enigiemand kan woorde op papier neerskryf om uitdrukking te gee aan iets.

Die vraag of baie mense “kan skryf” beteken iets anders: Kan baie mense iets skryf wat effektief kommunikeer, wat iets nuuts oordra aan ‘n leser? Kan baie mense suksesvolle skrywers word soos Zukiswa Wanner, of Chanette Paul, Lauren Beukes?

Dit hang van ander dinge af: Is jy bereid om te luister na kritiek, om verwerp te word, om aan te hou, om te probeer om beter en beter sinne of reëls of strofes te maak? Dit verg ‘n sekere tipe hardnekkigheid, en daar is mense wat graag skryf, maar eerder sulke hardnekkigheid in ander dele van hulle lewens toepas.

Om meer direk te antwoord: wanneer mense besluit hulle wíl skryf, kom die “kan” van die “doen”. En doen en doen en weer doen en oordoen en aanhou doen.

Die boerpotvraag: Hét mens dit eenvoudig, of nie? Met ander woorde: sal dit enigeen baat om die kursus te kom bywoon?

Ek het oor die jare mense se werk gelees of gehoor wat aanvanklik maar saai en onoorspronklik en vol clichés is; werk wat min gedoen het om ‘n hand te probeer uitsteek oor die afgrond tussen dit wat in die skrywer se brein aangaan en hoe ‘n leser dit moet ervaar. Maar hulle is vasbeslote om iets te kommunikeer en hulle hou aan probeer totdat hulle iets regkry.

Ek weet dus nie of “talent” die regte woord is nie. ‘n Aanvoeling, ‘n sensitiwiteit vir die geskrewe woord, ja, sekerlik. Maar skryfsukses – sukses in die sin van jy kry positiewe terugvoering deur gepubliseer te word – gaan baie keer oor uithouvermoë, vasberadenheid, hare op jou tande.

Maar, soos ek vroeër gesê het, dis nie al rede hoekom mense wil skryf nie. Mens kry uit ‘n skryfkursus gewoonlik wat jy nodig het. En mens weet nie altyd voor die tyd wat jy nodig het nie.

My fokus was nog nooit eintlik skryfwerkswinkels nie, maar daar is so ‘n aanvraag daarvoor dat ek besluit het om volgende jaar meer gereeld privaat skryfkursusse aan te bied. Tot dusver het ek my kursusse ontwerp om die behoefte wat bestaan – vir skoolkinders, vir administratiewe personeel by besighede wat beter verslae of e-posse wil skryf, vir studente, vir pensionarisse, vir mense wat besig is met ‘n manuskrip, vir mense wat wil leer om gedigte te skryf. Ek pas aan. Maar van volgende jaar af gaan ek meer gefokus te werk gaan en privaat begin aanbied. My eerste kursus – met ‘n baie klein groepie – vind in Januarie plaas.

Die taal waarin mens skryf is ook nie ter sake nie. Ek praat meestal Engels, wat die meeste mense natuurlik verstaan, maar mense het al in Xhosa, Zulu, Sesotho, Sweeds, Frans, Duits en Afrikaans geskryf op my kursusse.

Wanneer weet jy of iets ‘n goeie gedig is? Waarna is jy op soek (of is dit nie waarna jy daardie naweek op soek sal wees nie)?

Hierdie spesifieke kursus in Stanford gaan nie oor ‘n waardeoordeel oor die skryfwerk nie.

Een van my ander kursusse – die een wat ek weer in Januarie aanbied – is spesifiek om te probeer vasstel wat ‘n goeie gedig is en om te probeer om een te skryf. Ek begin met “Wat is ‘n slegte gedig?”. Mens moet baie slegte gedigte skryf om by goeies uit te kom en jy kan nie ‘n goeie een raaksien as jy nie weet hóékom dit goed is nie. Dis deel van die proses.

Maar daardie kursus – wat “What if a poem were a house?” heet – is nie wat hierdie naweek aangebied word nie. Hierdie naweek gaan oor hoe om metafore raak te sien en uit te buit om jou skryfwerk lewe te gee, en dit gaan ook net oor skryf.

Is dit ‘n goeie ding om saam met mense te skryf? Is skryf nie eintlik ‘n alleen ding nie?

Bron: Pinterest

Om saam met ander te skryf is ‘n “treat”. Ek dink nou skielik aan daardie Garfield-grappie, iets soos “Eating is social, but when you diet, you diet alone.” Mense wat skryf ernstig opneem, spandeer die meeste van hulle skryftyd alleen. En mens kan nie lekker redigeer met ander mense by nie. Maar dit is ‘n absolute genot om nou en dan saam met ander in stilte te sit en skryf.

Die kursusleier gee jou idees of “prompts” wat jy nie verwag nie, en soms nie van hou nie, maar in die stilte word jy gedwing om iets nuuts te probeer, want al die ander mense sit en skryf.

Wat almal altyd sê na so ‘n kursus is hoe hulle geforseer is om iets te doen wat hulle nie op hulle eie sou gedoen het nie, en hoe verras hulle is – en soms hoe oorweldig en emosioneel hulle voel – deur die goed wat op die bladsy uitkom.

Skryf is ‘n alleending, maar elke nou en dan kry mens ‘n geleentheid om dit saam met ander te doen, en dit is eenvoudig ‘n plesier. Boonop leer jy nuwe mense ken – en skrywersnetwerke is net so belangrik soos talent en vasberadenheid.

Wat moet mense se verwagtinge van die naweek wees?

Skryf. Skryf, skryf, skryf. Mens skryf vreeslik baie.

Rahla se tuin is pragtig, haar koffie is lekker, middagetes is werklik iets besonders en die kos by die Trattoria op die dorp is van die lekkerste Italiaanse kos wat ek nog ooit geëet het in Suid-Afrika. Dis die lekker kuieroomblikke.

Maar die naweek gaan oor skryf en mens skryf bladsye vol. Daar is mense wat gereeld gaan sodat hulle hulle boeke kan klaar skryf, en ander wat dit vir die eerste probeer en amper meer skryf in ‘n naweek as wat hulle in hulle hele tienerskryfstadium geskryf het.

Hoekom skryf jy? Hoekom lees jy?

Ek lees, want dit ruk my uit die wentelbaan van my eie gedagtes, dit maak die wêreld terselfdertyd baie groter as wat ek ooit in een leeftyd op my eie sou kon ervaar, en dit maak my wêreld ook kleiner in die sin dat dit my bind tot ander se gedagtes en drome en ervaringswêrelde en my dus meer mens maak – dalk ook, hopelik, nederig hou. Ek skryf omdat ek nie weet hoe anders om die wêreld tegemoet te gaan nie, hoe anders om dit te beleef, te probeer verstaan en daarvan betekenis te maak as deur te skryf nie.

Nog ‘n paar praktiese dinge: kostes, verblyf, hoe bespreek mens ...?

Die skryfnaweek in Stanford van 19 en 20 November kos R2 000. Dit sluit tee, koffie en koek, en middagetes in. Mens bespreek deur vir Rahla ‘n e-pos te stuur by stanfordwriters@gmail.com. Sy sal dan ook verblyf-idees kan gee. Dis ‘n wonderlike dorpie met allerhande tipes bekostigbare verblyf. Aandete by die Trattoria is nie ingesluit nie. Al wat mens nodig het, is papier en ‘n pen.

Mense kan vir my ook ‘n e-pos stuur aan karinschimke@gmail.com vir inligting oor hierdie of oor my privaat kursusse.

The post Karin Schimke oor 'n skryfnaweek in Stanford appeared first on LitNet.

Afrikaans vandag en môre

$
0
0

Hans du Plessis (foto: Izak de Vries)

Hierdie lesing is op 21 Oktober 2016 by die ATKV-simposium in Clanwilliam gelewer. Hier is nog inligting oor die geleentheid.

Een ding is seker: Afrikaans is allermins ’n koloniale erfenis. Dit is van huis uit Afrikaans.

Hierdie stelling word wetenskaplik ondersteun deur die jongste navorsing van taalkundiges, soos onder andere prof Christo van Rensburg in ’n verskeidenheid artikels wat oor die afgelope klompie jare in tydskrifte en boeke verskyn het. Dit is feite oor die Afrikaans van gister. Ek praat oor Afrikaans vandag en môre. Waar staan Afrikaans en waarheen is ons met dié erfenis op pad?

Afrikaans is vandag een van die elf amptelike tale van Suid-Afrika, maar dit is net op papier. Die Suid-Afrikaanse taalwerklikheid lyk anders. Die elf amptelike tale wat in die Grondwet verskans word, is die gevolg van kompromieë. Dit was in die wording van ons demokrasie ’n kompromis ten einde botsende emosies oor taal te probeer versoen. Die probleem vandag is egter dat dit vernuftig misbruik word om van Engels die enigste de facto amptelike taal te maak deur die gebruik van drogargumente, soos dat almal mos Engels verstaan of dat jy tog nie al elf tale op ’n botteltjie sout kan gebruik nie. Daarom moet alles net Engels wees! Afrikaans moet leer om tussen ander tale te bestaan, is al as onvriendelike argument teen Afrikaans gebruik – asof Engels dit op enige plek op aarde geleer het!

Die vraag is vir my nie of Afrikaans vandag en môre tussen tien ander tale in Suid-Afrika gaan oorleef nie. Dit doen hy al vir meer as vierhonderd jaar! En dit is ook nie die eerste eeuwending dat ’n krisis vir Afrikaans op loer lê nie. Inteendeel, Afrikaans is gewoond daaraan om ’n krisis te oorleef.

Afrikaans, het Christo van Rensburg nou pas verduidelik, is ouer as die volksplanting. Dit is die klein reënboog in die groot Suid-Afrikaanse linguistiese reënboog en die prestasies van Afrikaans oor die afgelope byna vier eeue is indrukwekkend.

Die vraag waarom dit vandag vir my gaan, is nie wie die taal van buite bedreig nie, maar wat ons self van binne daarmee en daarvoor doen. Wat verkondig ’n Afrikaanse kultuurorganisasie soos die ATKV oor Afrikaans? Wat hoor ons kinders by hulle ouers en onderwysers oor die toekoms?

Ek het baie positiewe goed om oor Afrikaans te sê, ek is net nie oortuig dat die toekoms in die amptelikheid van Afrikaans lê nie! Toe Afrikaans geen amptelike status vóór 1925 gehad het nie, het hy floreer. Vandat Afrikaans in Namibië geen amptelike status meer het nie, gaan dit voor die wind met die taal. Die Afrikaanse boek of musiek het geen amptelike status nie, nog minder die hoogs suksesvolle kunstefeeste. Sonder amptelike status of ondersteuning floreer die produkte van die taal. Toe moedswillige Afrikaanse mense met een middernagtelike e-pos Aardklop tot niet wou maak, toe staan die fees binne vier maande weer op!

Ek is nie blind vir die gevaartekens nie, en ek hoef u nie te wys op die fel aanslag teen Afrikaans vanuit die korporatiewe sektor en vanuit verskeie politieke geledere en op alle vlakke van regering nie. Dit is daar vir enigeen om te sien. Die absolute ontkenning van Afrikaans as taal van die wetgewer, die reg, die onderwys en selfs die kerk, is duidelik. Dit is ook nie nodig om verder met u oor die verwoesting van Afrikaans in die korporatiewe wêreld te praat nie. Uitsprake soos dat personeel in nasionale en internasionale besighede nie met mekaar in Afrikaans mag kommunikeer nie, omdat dit dan kwansuis mense uitskakel, is algemeen.

Advertensies van bekende maatskappye met ’n groot Afrikaanse klantebasis is uitsluitlik in Engels al is hulle grootste koopkrag Afrikaans. Ek weet nie wanneer laas u op ’n kruiebotteltjie na ’n Afrikaanse naam op die etiket gesoek het nie, dit terwyl Afrikaanse resepteboeke die kook- en bakmark totaal oorheers.

Miskien is die heel ergste die Afrikaanse advertensies met die minagtende slotsin of dan trefsin in Engels!

My vraag is vandag egter nie wat politici en die korporatiewe napraters met Afrikaans gaan doen nie, maar wat ek en jy daarmee maak. As die toekoms van Afrikaans van politieke partye en dom adverteerders afhang, is dit omtrent net die VF+ en Virseker wat die moed het om net oor en in Afrikaans te praat.

Die punt is: Afrikaans is onder druk in Suid-Afrika, maar die sprekers se aandeel daaraan wil ek nie onderskat nie.

My vrees vir die toekoms van Afrikaans lê daarom nie buite die Afrikaanse gemeenskap nie! Was dit nie vir Afrikaanssprekendes nie, het Afrikaans ’n toekoms gehad. Vir my is daar van binne ten minste twee voorbeelde van die vernietiging van Afrikaans: Die Afrikaanse hoër onderwys en die Afrikaanse godsdiens! Daaroor, dink ek, moet ons reguit met mekaar praat. Miskien skuil die vrees vir die toekoms van Afrikaans in ons gebrek aan kommunikasie en selfvertroue. Dit skuil ook in ons gedienstigheid en in ’n selfvervaardigde taalstryd sonder ’n strategie. Daar is te veel van ons wat aktief probeer om alles in Engels te doen.

Soos predikers wat dink hulle kan die godsdiens net in ’n kortbroek en vrot Engels aan jongmense verkoop, in plaas daarvan om die evangelie te verkondig. Dit lyk al meer vir my of Afrikaans op tersiêre vlak nie vyande nodig het nie. Die De Viljees en die Jansens sorg sommer self vir die marginalisering van akademiese Afrikaans. Op die kuns- en kultuurgebied kelder ons sommer self ’n nasionale kunstefees met ’n enkele middernagtelike e-pos. Gelukkig laat ons dit sommer self met groot moeite en wonderbaarlike vernuf binne vier maande herleef.

Daar is met ander woorde tog die positiewe kant van Afrikaans vandag, soos byvoorbeeld die opbloei van die Afrikaanse boek, Afrikaans in die digitale wêreld of Afrikaans op kunstefeeste, Afrikaanse musiek, RSG en kykNET se kanale. Die ATKV!

Dit sal my seker vergewe word as ek die Afrikaanse boek as voorbeeld hier voorhou, nie net vanweë my subjektiwiteit nie, maar ook omdat die Afrikaanse boekbedryf een van die moderne wonders van Afrikaans is.

Ten spyte van ’n donker internasionale boekprentjie lyk die Afrikaanse boektoneel meer rooskleurig. Op grond van inligting van Marga Stoffer, uitgewersbestuurder by NB-uitgewers, is slegs 24% van boektitels wat gedurende 2004 in Suid-Afrika verkoop is, hier te lande uitgegee. Dié markaandeel het egter in 2014 tot 36% gestyg. Dit beteken dat Suid-Afrikaans geproduseerde boeke in dieselfde dekade van 9 000 tot ongeveer 16 000 gestyg het. Dit het binne 10 jaar dus amper verdubbel.

In ander syfers gestel: Waar boekhandelaars 10 jaar tevore net meer as 1½ miljoen Suid-Afrikaans vervaardigde boeke kon verkoop, het hulle in 2014 amper 3,6 miljoen Trots-Suid-Afrikaans-publikasies van die hand gesit.

Die opbloei van die Afrikaanse boek is bepaald nie die gryp van ’n verslane taalgemeenskap na die spreekwoordelike laaste strooihalm nie! Gegewens oor Afrikaanse boekverkope skets ’n gunstige prentjie, en dit bevestig net hoe lojaal Afrikaanssprekende lesers is.

In 2015 is daar 10,5 miljoen boeke in Suid-Afrika verkoop. Omtrent 80% hiervan was
niefiksie, soos biografieë, handboeke, boeke oor sport, selfdoenboeke, memoires, resepteboeke, kinderboeke, volwasse inkleurboeke en goed-voel-boeke. Van dié 10,5 miljoen is net 20% volwasse fiksie, en ’n fraksie daarvan was Suid-Afrikaanse publikasies, min of meer 500 000 00. Volgens Nielsens Bookscan, wat boekverkope by hoofstroom-boekwinkels meet, was ’n skrale 3% hiervan Engelse boeke.

Uit die 525 000 volwasse fiksie wat verlede jaar in Suid-Afrika verkoop is, was 450 000 Afrikaans romans, en net 75 000 Engels! En nog beter nuus vir die Afrikaanse boek is dat die Suid-Afrikaanse romansier wat in Engels skryf gemiddeld 600–1000 eksemplare van ’n roman verkoop, teenoor die Afrikaanse romanskrywer se gemiddeld van 3000 – as jy nie Chanette Paul of Irma Joubert, Sophia Kapp of Deon Meyer is nie, vir hulle is 6 000 sommer niks.

Bloot op grond hiervan is Afrikaans ’n bate vir Suid-Afrika, ’n finansiële bate met ’n onmisbare boekwaarde.

Daar is ’n stuk of ses miljoen mense wie se moedertaal Afrikaans is en veertien miljoen in totaal wat Afrikaans kan gebruik. Konserwatief geskat beteken dit dat maklik tien miljoen mense in Suid-Afrika daagliks in Afrikaans leef of werk. As jy dan dink Afrikaans is onbelangrik, is jy die probleem. Nie Afrikaans nie!

Vir my is ons grootste uitdaging daarin dat Afrikaners moet verstaan dat die taal se grense verder as die Afrikaner strek. Die vraag is steeds hoe ons ’n gesplete taalgemeenskap in ’n nuwe eenheid kan omskep? Hier is "ons" vir my die kernwoord, want die tien miljoen Suid-Afrikaners wat Afrikaans daagliks gebruik, moet die "ons" herdefinieer op ’n manier wat nie een van ons uitsluit nie. Dit is vir my waaroor ons moet praat maar, en dit is die kruks: Ons moet ons nie laat definieer nie. Ek laat my nie deur politici, buitestanders of bitterbekke vertel wie ek is en wat my geskiedenis is nie. Maar dan moet die totale "ons" ons definieer. Moet net nie weer die "ons" vanuit een oog en een oor en een tong wil omskryf nie. Dit is nie hoe ek demokrasie verstaan nie.

Wit en Afrikaanse bevoorregting in die vorige politieke bestel is ’n feit. Die vraag vir die toekoms is egter: Wat maak jy van jou bevoorregting? Want Afrikaans is steeds bevoorreg, al is dit nie meer institusioneel nie. Dit gaan nie help om te sit en wonder oor bevoorregting wat was of nie meer is nie. Doen tog net iets!

’n Goeie voorbeeld van doen is die 60 000 handtekeninge teen die besoek van die omstrede Amerikaanse pastoor, Steven Anderson, op grond waarvan die minister hom toegang tot die RSA weier.

Dit, eerder as ’n gekibbel met ’n minister, kan ook vir die behoud van Afrikaans op tersiêre vlak werk. Op Facebook het ek ’n stukkie oor die behoud van Afrikaans op die Potchefstroomkampus van die NWU geplaas. Dit het 256 000 kyke, meer as 4 000 delings en 2 600 likes gekry, en net een enkele verwerping! Wat nou van ’n Afrikaanse kampus, Meneer die Minister? Die Stellenbosch-argument dat Afrikaansgebruikers nie Afrikaanse onderrig verkies nie, is pure Stellenbosch-twak!

Afrikaans is hier om te bly. Miskien moet 16 Junie in Suid-Afrika as taaldag verklaar word, veeltaligheidsdag, want dit is die dag waarop ek vir die eerste keer moes verstaan dat een taal nie afgedwing kan word nie. Die regering verstaan dit nou nog nie.

Die bydrae van die ATKV en Afrikaans op so ’n veeltaligheidsdag sal wees om Afrikaans as die taal van versoening te bemark.

Die toekoms van Afrikaans lê in my en jou hande.

Wat tot hiertoe ter sprake was, in Christo se praatjie en in myne, is hoofsaaklik gegrond op feite oor Afrikaans, feite uit gister en feite uit vandag. Dit is die feitelike storie van Afrikaans. Kom ons noem dit in modeterme die faksionele narratief, omdat die storie op die feite berus. Ons het die feitelike storie van Afrikaans vertel, maar dit is net die begin. Faksionele narratief het ongelukkig ook ’n ander betekenis, naamlik dat ons feitelike storie net deur ’n faksie binne die Suid-Afrikaanse tale-geheel aanvaar word! Dit maak daarvan ’n eksklusiewe narratief. En ’n nasionale narratief is per definisie inklusief, meer nog as dit ’n veeltalige narratief wil wees.

Aparte narratiewe van afsonderlike taalgemeenskappe behoort tot die verlede, want dit is faksionele narratiewe.

Daar is tot dusver in die demokratiese Suid-Afrika nie sprake van ’n nasionale narratief nie. Dit het in die filosofie van Nelson Mandela bestaan, maar die meeste faksies wou daaraan torring om hulle eie narratiewe te pas. Die toekoms is die herformulering van die inklusiewe Mandela-narratief, wat insluit sonder om uit te sluit. Die inklusiewe, nasionale storie van ’n nuwe Suid-Afrika mag niemand uitsluit nie: Nie armes nie, nie rykes nie; nie swart nie, nie wit nie en ook nie bruin nie. As die narratief die Khoi of Boesman uitsluit, is dit net so sleg as een wat die Zoeloes uitsluit.

Een ding wat die inklusiewe narratief in aanmerking sal moet neem, is dat die geskiedenis van Suid-Afrika nie die geskiedenis van Afrika is nie. Grootskaalse kolonisering van Afrika is byvoorbeeld ’n verskynsel van die laaste kwart van die negentiende eeu. Die geskiedenis van ’n veelvolkige Suid-Afrika is ’n geskiedenis wat al in die sestiende eeu begin, met die Khoi en die Boesman as eerste akteurs op die Suider Afrikaanse verhoog.

Daar is ook ’n ander storie wat op sy eie waarheid gegrond is, en dit is dat Engels in Suid-Afrika die taal van versoening is. Engels het as versoener totaal misluk sedert 1994, soos wat dit as versoener tussen 1806 en 1925 misluk het. Die ANC het in Engels misluk, die US, UK, UV, UJ, Wits en Tukkies is besig om in Engels te misluk. Engels het die taal van polarisasie geword!

Dit impliseer ’n nuwe nasionale narratief, ’n meesternarratief en dit is die veeltalige meesternarratief van linguistiese insluiting.

Taal is meer as ’n blote kommunikasiemiddel. Ons is die taal wat ons praat; ek en jy is die storie wat ons van onsself vertel. ’n Nasie word die storie wat hy van homself glo.

Maar in Suid-Afrika probeer ons ’n nuwe nasie sonder sy eie storie bou. Ons het nie ’n nasionale narratief nie omdat ons nie ’n nasionale droom het nie. Dit is omdat ons ’n veeltalige narratief vereng het tot ’n eentalige narratief. Elke taalgemeenskap in Suid-Afrika moet toegelaat word om in sy eie taal deel van die nasionale narratief te word.

Die bevoorregte posisie wat Afrikaans tussen 1925 en1994 gehad het, sal hy nooit weer hê nie. Daar sal ’n nuwe plek vir hom gevind moet word, en dit lê nie in sy amptelike status nie, maar in sy vermoë om deel van die nasionale narratief te word.

Die nasionale narratief het tot dusver in Engels misluk, al is Engels die enigste de facto amptelike taal. Nasiebou het in Engels misluk.

Die toekoms lê in die erkenning van veeltaligheid, en hierin kan Afrikaans as taal van versoening ’n beduidende rol speel. Dit is net Afrikaans wat byvoorbeeld oor die versoenende vokatiewe van oom en tannie of oupa en ouma beskik.

Ons moet egter aanvaar dat veeltaligheid in die huidige Suid-Afrika steeds beskou word as een van die merkers van apartheid, al dui die sukses van kykNET, RSG en die ATKV op die teendeel.

Daarom is die skep van ’n bewustheid van die feit dat veeltaligheid misbruik kan word vir die herinstelling van kolonialisme en apartheid die hoeksteen van ’n veeltalige nasionale narratief. Veeltaligheid in Suid-Afrika is polities die sondebok gemaak in die stille stryd om die hegemonie van Engels te vestig. Veeltaligheid in Suid-Afrika kan egter van hierdie polities verdagte angel ontslae raak deur ’n paar taalwerklikhede in die praktyk te verreken.

In die eerste plek moet erken word dat slegs Engels en Afrikaans nasionaal gebruik word. Tweedens is daar verder net twee taalgroepe met ’n beduidende aantal moedertaalsprekendes, en dit is die Nguni- en die Sotho-taalgroep. In die lig hiervan is vier nasionaal amptelike tale logies, terwyl die ander tale, wat die Khoi- en Boesman-tale insluit, regionaal as amptelike tale erken word. Dit moet ook iets soos gebaretaal insluit.

’n Engelse nasionale narratief is nie die antwoord nie, dit het sedert 1994 klaaglik misluk omdat dit by verstek meer as 50% Suid-Afrikaners uitsluit. Om dieselfde rede is ’n eksklusief Afrikaanse nasionale narratief ondenkbaar, indien nie onnosel nie.

Die nasionale narratief waarvan ek droom, is ’n veeltalige nasionale narratief, per definisie dan ’n multikulturele narratief. Daar is egter duidelike voorwaardes vir die insluiting van Afrikaans in sodanige multitalige nasionale droom.

Die eerste voorwaarde is persoonlik, naamlik dat ek as Afrikaner eerlik met myself moet wees in dié sin dat ek daarmee nie heimlik die behoud van reaksionêre wit eksklusiwiteit probeer verskans nie, al sluit my droom iets soos ’n staatsondersteunde Afrikaanse PUK-kampus van die NWU in.

Die tweede voorwaarde is dat ons die politieke gronde vir die wrewel teen Afrikaans nie kan onderskat nie.

As jy my ’n persoonlike blik op die #Fees must Fall-beweging sal verskoon, wil ek dit stel dat die hele beweging niks anders is nie as #Apartheid must fall nie. Volg ’n mens die argumentasielyne van kundiges, soos Theuns Eloff, Helen Zille of Max du Preez, lei ek daaruit af dat die onrus nie net ’n ongenoeë, om dit sagkens te stel, met 1994 is nie, maar met die behoud van te veel reste uit die politieke bedeling voor '94. Te min het vir te veel verander.

Ek dink nie dit is soseer die Kodesa-onderhandelinge as sodanig nie, maar die toepassing van die kompromieë in sowel pres Mbeki as pres Zuma se presidensies. Die onderwys is een voorbeeld daarvan, want vir my is die grootste menseregtevergryp ná '94 die miskenning van die jeug se reg om basiese vaardighede en sinvolle onderwys in die moedertaal te kry.

Miskien moet ek dan ten slotte sê dat die nasionale narratief in wese die #Kodesa moet herleef insluit.

My nasionale narratief hou rekening met veeltaligheid.

Waar kom die ATKV nou in? mag jy vra.

In die eerste plek dink ek die ATKV kan ’n nuwe Kodesa vir die jong mense van ná 94 fasiliteer waaruit ’n veeltalige nasionale narratief geformuleer kan word as die Suid-Afrikaanse kultuurdroom. Daar is genoeg voorbeelde van hoogs suksesvolle veeltalige projekte van die ATKV, soos jeugdaggesprekke, koor- en musiekkompetisies, redenaars, boekgesprekke, ens. Miskien moet ons die riel-sukses uitbrei na ’n weekkompetisie: Maandag die finaal van ’n landswye Volkspelekompetisie, Dinsdag die finaal van ’n landswye Venda-slangdans, Woensdag tradisionele Zoeloedanse. Saterdagaand die wennerskonsert op die verhoog van die Taalmonument.

Veeltaligheid is ’n én-filosofie, nie ’n óf-filosofie nie! Dit gaan vir my daarom nie om óf Engels óf Afrikaans nie, ek is nie teen die gebruik van Engels nie, maar een ding weet ek: Ek gaan nie weer Engels praat voordat Engels gedekoloniseer is nie. Christo van Rensburg het in sy bydrae gelukkig pas binne twintig minute bewys dat Afrikaans van meet af gedekoloniseer is.

The post Afrikaans vandag en môre appeared first on LitNet.

Karin Schimke on a writing workshop in Stanford

$
0
0

Karin Schimke (photo: Izak de Vries)

 

Karin Schimke chats to Naomi Meyer about a writing workshop in Stanford.

Karin, you won the Ingrid Jonker prize for poetry. Please tell our readers a bit more about yourself?

Once upon a time I was a political journalist, but I’ve been working for myself since 2000. I write. I translate. I edit fiction. I work as a Plain English editor on big projects where the writers have lots of knowledge, but struggle to write in a way that conveys information in a straightforward way. I help people to begin writing. I help them to find direction. I teach. My work is very varied.

You’ll be presenting a writing course in Stanford soon. Who will present the course with you?

The writer Rahla Xenopolous. She started presenting workshops for writers in the old barn behind the little house she and her husband own in Stanford. She is an excellent hostess and course leader. She makes everyone feel comfortable and safe.

I met Rahla about fifteen years ago on a writing course. After years of journalism I wanted to start writing more creatively again. She was there because a friend of hers didn’t want to go alone. Since then she has written three books: A Memoir of Love and Madness (which has just been reprinted), Bubbles and TRIBE. Rahla never thought she would become a writer and didn’t do well at school as a result of undiagnosed bipolar disorder. I think her amazement at how writing was one of the things that saved her life makes her a wonderful writing coach – completely ego-free when it comes to other people’s writing. “Ego-free” is a key element to writing coaching. The writer’s ego can be a bit rough for new writers to deal with sometimes.

Is this course for poets or writers of fiction?

The course is for anyone who wants to write anything. On this particular course I am focusing on metaphor: how you see it, make it and don’t overdo it. But while people will hopefully learn something new about how to make their writing sharper and more image-laden – and also how to observe in such a way that you realise that metaphor-making is second nature to most people – you also write an enormous amount.

Some people will be writing for the first time in their lives. Others want to begin or finish a short story. Some write songs or poems “by accident”. Others work on characters in books they’re busy with. At the end of the weekend – at the end of any course I present – participants have something they didn’t have before: many, many, many pages full of words. Sometimes it’s just raw material, which we all need, and sometimes it’s something that just needs an edit before it is ready for submission.

If you look at the people who were on the course where I met Rahla all those years ago – Rahla herself, Kiki Theo, who has become successful as a writer of personal finance books, Margie Orford, Tracey Farren, whose book Whiplash has just been made into a movie, Christine Muller Coates – then you realise how important such workshops are. Not one of those writers was well-known before that course.

Do you think most people want to write? Can most people in fact write?

“To write” means different things for every adult – and I am speaking specifically about adults now; children are a different story – who ever wanted to, or has, written. If you’ve had a reasonable education and can write words, then you can write. It may not be something people want to read and it won’t necessarily be published, but to assume that every person who wants to write wants to be read or published is a mistake. On that level: yes, just about anyone can write, often must write – it’s an urge, a need. Anyone can put words on paper to give expression to something.

The question of whether many people “can write” means something else: Can many people write things that communicate effectively, that convey something new to the reader? Can many people become successful writers like Zukiswa Wanner, Chanette Paul or Lauren Beukes?

It depends on other things: Are you prepared to listen to criticism, to be rejected, to carry on, to try to write better and better sentences or lines or stanzas? It takes a certain kind of doggedness and there are people who like writing, but would prefer to channel that kind of doggedness into other parts of their lives.

To answer more directly: when people decide they want to write, the “can” comes from the “doing”. And doing and doing and doing again and redoing and carrying on doing.

The jackpot question: Does everybody simply have it? In other words: will it benefit everybody to attend this writing weekend?

Over the years I have read and heard work by writers that starts off boring, unoriginal and cliché-ridden; work that does little to breach the abyss between what’s going on in the writer’s mind and how the reader experiences it in a meaningful way. But they have been determined to communicate something and they keep trying until they achieve something worthwhile.

So I don’t know whether “talent” is the right word. An attunement, a sensitivity for the written word, yes, surely. But writing success – success in the sense of getting positive feedback by being published – is often about tenacity, determination, "hair on your teeth".

But, as I said earlier, “success” is not the only reason people write. You usually get what you need from a writing workshop or course. And often you don’t know beforehand what you need.

In my work I have never explicitly focused on writing workshops, but there is such a demand for them that I’ve decided to present private writing workshops from next year. Until now each of my courses has been designed around a need – for school children, students, administrative staff at companies who need guidance on writing better reports and e-mails, for people busy with manuscripts, people who want to write poetry. I adapt. But from next year I’ll be working in a more focused way and begin presenting privately too. My first workshop – for a tiny group – happens in January.

Incidentally, language is not an issue on these workshops. I speak English because it’s what most people understand, but people on my courses have written in Xhosa, Zulu, Sesotho, Swedish, French, German and Afrikaans.

When is a poem a good poem? How would you know?

This specific course in Stanford is not about value judgments on the writing at all.

One of my other courses – the one I am presenting in January – is specifically aimed at establishing what a good poem is and to try and write one. I begin with “What is a bad poem?”. You have to write lots of bad poems to get to the good ones and you can’t spot a good poem unless you know what a bad one is.

But that course – which is called “What if a poem were a house?” – is not what the Stanford weekend is about. This weekend is about spotting metaphor and exploiting it to give your writing brio and life. And it’s also just about writing.

Is it a good idea to write with other people? Is writing not something you should do on your own?

To write with others is a treat. I’m suddenly thinking of that Garfield joke, something along the lines of “Eating is social, but when you diet, you diet alone.” People who take writing seriously spend most of their writing time alone. And you can’t edit well surrounded by other people. But it’s an absolute pleasure now and again to sit quietly and write with other writers.

The course leader gives you ideas or prompts that you’re not expecting and sometimes don’t like, but in the silence you’re forced to try something because everyone else is quietly sitting and writing.

What everyone says after a course like this is how they were forced to do writing they would not have done on their own, and how surprised they are – and sometimes also overwhelmed and emotional – by what emerged on the page.

Writing is a lonely endeavour, but every so often one has an opportunity to write with others and it is simply an enormous pleasure. On top of which, you get to know new people – and writers’ networks are as important as talent and determination.

What should people expect from this particular weekend?

Writing. Writing, writing, writing. You’re going to write a lot.

Rahla’s garden is beautiful, her coffee is good, lunches are really something special and the food we eat at La Trattoria on Saturday night is some of the best Italian food I’ve ever eaten in South Africa. Those are the fun social aspects.

But the weekend is about writing and you will write pages full. There are people who go regularly to try to finish a book, and others who go to try writing for the first time and often end up writing more in one weekend than they did during their entire teenage writing phase.

Why do you write? Why do you read?

I read because it pulls me off my own comfortable thought circuits. It simultaneously makes the world larger than I would ever be able to experience on my own in my limited lifetime, and smaller in the sense that it connects me to others’ thoughts and dreams and experiences and therefore makes me more human and maybe also, hopefully, keeps me humble.

I write because I don’t know how else to comprehend the world, how else to experience it, to try to understand, to make meaning of it, than to write.

Please discuss practicalities of the weekend?

The writing weekend in Stanford on 19 and 20 November costs R2 000, which includes the workshop, tea, coffee and cake, and lunch. You can book by e-mailing Rahla at stanfordwriters@gmail.com. She’ll be able to send you accommodation ideas. Stanford is a lovely little town which offers all kinds of affordable accommodation. Supper at La Trattoria is not included. All you need for the workshop is a pen and paper.

You can mail me too at karinschimke@gmail.com for information about this workshop or any of my private workshops.

The post Karin Schimke on a writing workshop in Stanford appeared first on LitNet.

Boekresensie: Drieklawerblaar deur Christine Barkhuizen-le Roux

$
0
0

drieklawerblaar280Drieklawerblaar
Christine Barkhuizen-le Roux
Uitgewer: NB-uitgewers
ISBN: 9780798174039

Hoe is dit moontlik om enigsins kritiek te lewer op ’n storie waarin soveel belê en soveel diepte bereik is, dink ek telkemale terwyl ek die boek lees. Ek kan nie anders as om te dink die skrywer het moeite vir haar lesers gedoen nie. Dit is asof ’n mens dit aanvoel; die storie kom van ’n goeie mens en dit gaan oor goeie mense.

Drieklawerblaar beskryf die lewens van die drie hoofkarakters, Kate, Tinneke en Abel. Elkeen dra swaar aan sy eie storie, "die gisterdae wat soos die agterpant van ’n trui is", soos Kate dit noem. Hulle paaie loop onafhanklik van mekaar, maar die behoefte om die verlede agter te laat, om ’n skoon toekoms tegemoet te gaan, bring die drie uiteindelik bymekaar uit en hulle lewens word in mekaar verweef.

Die storie word tydsaam vertel, met baie detail. Alhoewel die drie karakters die buitelyne vorm, amper soos ses arms wat in mekaar gevleg is, gebeur daar ook baie aan die binnekant. Elkeen se lewe word totaal oopgeskryf en jy leer hulle intiem ken. Die skrywer neem jou op ’n reis binne elkeen se realiteit terwyl die raaisels en geheime in die agtergrond teenwoordig is en die gewete van die storie uitbeitel. Jy leer ken hulle vriende en kinders en die alledaagse bedrywighede waarmee hulle hul besig hou. Jy lees van ’n proteaboerdery waarin ’n karakter haar honger na ’n konneksie uitleef en van die skaam protea wat hoog in die berge groei, die Trots van Franschhoek. En van iemand wat sy herkoms in Frankryk soek en die effek van ’n impulsiewe daad in Egipte.

Kate is die verpleegster wat haarself by die gastehuis van Tinneke inboek om bevestiging van haar verlede te kry en met ’n geheim loop wat by die regte adres afgelewer moet word. Abel boer op die buurplaas en lewe met ’n belofte wat hy aan homself gemaak het en onverwerkte onreg oor die verlede. Tinneke worstel met haar eie verwonding van ’n man "soos wat hy daardie eerste oggend deur die kombuisdeur se kosyn sý eie wêreld instap, op sý plaas, om na sý beeste te gaan kyk, om sý water in die wingerd te gaan versit, so stap hy dag vir dag verder van haar af."

Tinneke gun haarself nie kwesbaarheid nie, maar toe Kate by haar opdaag, word sy deur die vrou se menswees ontwapen "asof sy ’n bontplakkie is wat oor Tinneke se swere kom lê en die kwaad begin uittrek"

Kate word die heler, die een wat kom om die wonde skoon te maak en die siklus van die verlede te breek – nie net simbolies nie, maar ook fisies wanneer sy Abel se wond moet versorg nadat ’n buffel sy been met sy horing deurboor. Dit skep dan die oomblik wat die katarsis bring.

Die skrywer maak ruim van godsdienstige simboliek gebruik, soos ’n kruis, heiliges en gebede om die storie ’n dieper betekenis te gee. En dan is daar die onverklaarbare wond aan die arm, dalk as stigmata bedoel.

Vir my het die storie gelees soos ’n spanningsverhaal. Ek het letterlik my asem opgehou tot by die laaste hoofstuk. Wat kan dan so erg wees dat iemand so swaar onder die gewig van die verlede loop? En dan die skok, die ongeloof en skielik het alles wat ek in die vorige hoofstukke gelees het en nie kon verstaan nie, sin gemaak. Dit is wat die skrywer regkry; sy hou die leser aan die wonder, asof ’n mens met ’n frons lees, die hele tyd.

Lesers wat van intriges hou, sal die boek geniet. Die storie is aangrypend en raaiselagtig. Boonop is dit menslik met deernis geskryf sodat ’n mens nie anders kan as om selfs onvergeeflike dade te verskoon nie. Alhoewel die storie boeiend is, is dit die skrywer se vermoë om taal in te span om ’n beeld te skep sodat jy dit op jou tong proe en haar gebruik van beskrywende woorde, soos medemens wat "ewemens" word, wat die boek ’n besondere sjarme gee.

Die boek eindig met die woorde van Iyanla Vanzant: “Forgiveness is giving up the hope that the past could be any different.”

Ja, die geheime, ja, die raaisels, ja, die onreg, maar dan kom die verstaan en die vergifnis, opstaan, aangaan en nuut lewe. Vir my was dit die boodskap, vir elkeen sal dit iets anders wees. Jy sal nie met leë hande wegstap nie.

The post Boekresensie: Drieklawerblaar deur Christine Barkhuizen-le Roux appeared first on LitNet.

PEN Afrikaans Nuusbrief: November 2016

$
0
0

Beste lid van PEN Afrikaans

In die afgelope weke het ons drie groot geeste van die Afrikaanse woordkuns aan die dood afgestaan. Jaco Botha, Jans Rautenbach en Dot Serfontein het ons verlaat, maar gelaat met dankbaarheid vir hul onderskeie belangrike bydraes tot die groot en voortdurende gesprek van die Afrikaanse letterkunde en rolprentkuns. Ons taalgemeenskap het ook met verdriet en dank afskeid geneem van die taalkundige Jannie Earle en die letterkundige Piet du Toit.

Ons dink aan hul geliefdes en sê nogmaals dankie vir hierdie ryk lewens met ’n vers wat Antjie Krog aan haar ma, Dot Serfontein, opgedra het:

ontwei

jy gly onder my uit, Ma, in hierdie virulentgeurende lente
vanoggend toe ek jou groet, klamp jy aan my vas
en byna te buite hou ek jou

hou jou lignemendheid jou werpwrakende woedebrokke
jou brak onuitblussende steenkooloë vegtend bloed-
veragtendvegtend    maar jy’s reeds sonder skouers

(here die gedagte aan ’n ontdagte-jy klief op my af    die weg-
glip van die vreesloosste priemhonger sillabe
van my lewe) – dis boggel wat ek
in my arms hou    newe-aards skots-skreef probeer jy
die inmekaarplons toeskoffel
die swetsende terdoodbrenging van slyt-
bare vlees soos voortgedryf deur pis deur die onwaardigheid
van skyt van herberglose breuke knoppe en fynmasige
wade van immerende onmagtigheidsmakings

maar altyd

altyd met die vlammende dapperswaard stip vooruit    dit robbel
en skree Ma    want hoe benaam ek jou tot leef tot nader-
baar bly as boegbeeld wat die aarde voor my kloof

torsende briefvellige vrou    morsend met jou nat grys hare
asof jy met moeite uit die grond geruk is    ek sien die wanhoop
in jou oë ons gryp na die enigste wat ons ken: die skrifgeluid van

skerwe    angsvallig tastend teen soveel vergruisende weerloosheid
om die dood te probeer indink tot die dood-in toe hoor ek jou
beier aan onverlore taal    jou woede spaar jy nie nog jou deernis
nog jou arms nog jou bors    in die truspieëltjie sien ek jou staan
staan in jou vooroorstortende lyf

alleen, onnoembaar mensonterend alleen    dodin van my wese
en trillende keelvel van my alfabet

Uit: Mede-wete (Human & Rousseau, 2014)


’n Nuwe gedig van Breyten vir Afrikaans en Gelyke Kanse

die tongvervreemding

wanneer jy die moedertong 
            in my mond laat verdor
neem jy die wêreld weg
verduister jy my geheue
maak jy dat ek as vreemdeling
            en sonder ’n eie paar skoene
die toekoms moet ondergaan 
wat ek nie meer fatsoeneer nie 
wat ek nog net interpreteer 
en nie penetreer nie
 
wanneer jy die taal
            van my wegneem
ruk jy die hart uit my drome
om dit te vervang
met die mondmaniere 
van ’n tong wat nog net 
            die blinde werk van miere kan doen
 
wanneer jy van my ’n massasyfer maak 
om soos ’n gefuikte papegaai 
            te pik-pik na sy nabootsing 
maak jy dat ek ’n weesmens is 
in die leë huis van my vaders 
sonder taal om my afwesigheid te beween
 
                                    breyten breytenbach

Breyten het hierdie gedig geskryf in solidariteit met die Gelyke Kanse-veldtog waarin hy ’n aktiewe rol speel. Gelyke Kanse beywer hom vir die voortbestaan van Afrikaanse as akademiese taal – ’n strewe wat die bestuur van PEN Afrikaans uiteraard ondersteun.

Gelyke Kanse het finansiële ondersteuning nodig om die Universiteit Stellenbosch se nuwe taalbeleid in die hof te beveg.

Ebbe Dommisse, voormalige redakteur van Die Burger en lid van PEN Afrikaans, verduidelik Gelyke Kanse se saak teen die US en die noodsaak vir ’n fondsinsameling as volg:

Die jaar 2016 kan Afrikaans se noodlotjaar word as daar nie dringende en doelgerigte aksie kom om die aanslae teen Afrikaans as  onderrigtaal aan universiteite die hoof te bied nie. Daarom word GelykeKanse se veldtog met ’n omvattende fondsinsameling uitgebrei.

Hoewel ’n paar universiteite in Suid-Afrika voorheen Afrikaans as voertaal gebruik het, het die een na die ander die afgelope ruk verengels. Onlangs het die Universiteit Stellenbosch ’n beleid aanvaar wat Afrikaans en Afrikaanse studente as  minderwaardig behandel en Engels tot die oorheersende doseertaal en administratiewe taal  verhef.

Mnr. Jannie van der Westhuizen, Rektor van Paul Roos Gimnasium, het uit die US Raad bedank omdat die beleid gelyke status vir Afrikaans en Engels kategories verwerp en selfs nie eens die huidige aanbod van Afrikaans wil waarborg nie.

Die uitfasering van Afrikaans gebeur ondanks die feit dat daar reeds in die Wes-Kaap – die bakermat van Afrikaans, met ’n meerderheid Afrikaanssprekendes – drie ander Engelse  universiteite bestaan.
Die skade wat die US se taalbeleid na verwagting aan Afrikaanse skole gaan doen, kan vernietigend wees. Daar sal toenemend `n aandrang wees dat Afrikaans reeds op hoërskoolvlak deur Engels as voertaal vervang moet word aangesien die US nie meer  `n volle Afrikaanse aanbod maak nie. Stukrag sal verleen word aan die nadelige gevolge van ’n proses wat gesaghebbende akademici deesdae as “Anglonormativity” bestempel.

Daar is al oor en oral bewys dat die beste skoling moedertaal-onderrig is. Opvoeding in die moedertaal anker die kind in sy gemeenskap, en bied hom of haar ’n vertroude wegspringplek in die proses van volwassewording. Moedertaal staan dus sentraal in gemeenskapsontwikkeling. Dit beteken nie dat kennis van ander tale waardeloos is nie; net dat moedertaal van kardinale belang is.

Moedertaal-onderwys verg moedertaal-vaardige onderwysers. Hierdie vaardigheid ontwikkel hulle in hul opleiding by ons universiteite en kolleges. Hierdie argument is net so geldig vir talle ander beroepe, soos die opleiding van medici, wat hul pasiënte moet verstaan, regsgeleerdes in hul praktyk en in die howe, handelaars in sakeondernemings en so meer.

As verengelsing voortduur, sal ons skole nie meer in-moedertaal-opgeleide onderwysers kry nie en sal die studerende jeug nie meer in hul moedertaal onderrig kan word nie. ’n Effektiewe mono-kultuur sal die samelewing verswak en laat agteruitgaan. Die meerderheid moedertaal-sprekers in Suid-Afrika – mense wat ander tale as Engels gebruik – sal op hierdie manier afgedruk word in ’n situasie van tweedeklas burgerskap. ’n Baanbreker-studie van Unesco oor moedertaal-onderrig in Afrika het juis bevind dat die gebruik van die voormalige koloniale tale slegs die elite baat en die oorgrote deel van Afrika se bevolkings benadeel. Dit is een van die vernaamste oorsake wat ontwikkeling in Afrika strem.
Ons het ’n kragtige saak vir moedertaalonderwys, gerugsteun deur talle deskundige voorleggings. Ons wil Afrikaans in die besonder as onderrigtaal in tersiêre instellings behou en verder laat ontwikkel,  en moedertaal-onderrig in die algemeen bevorder.

In die geval van die US, wat selfs sy stigtingsvoorwaardes verwerp, is dit gebiedend dat sy nuwe taalbeleid deur die howe ongeldig verklaar moet word. Om hierdie rede het ons die beweging GelykeKanse gestig, waarvan die lede pas ’n grondwet aanvaar het.
 
Ons eerste mikpunt is om R1 miljoen in te samel om deur middel van `n hofuitspraak die US te dwing om gelyke behandeling aan Afrikaans en Engels as voertaal en kommunikasietaal te gee.

Die hofsaak, wat waarskynlik in die Konstitusionele Hof sal eindig, behels klaarblyklik aansienlike koste. As ons hierdie belangrike en dringende toetssaak wen, op grond van wat ons as ’n fundamentele grondwetlike kwessie beskou, sal Afrikaanstaliges en hul taal op ’n veel vaster grondslag staan, en sal hulle nie meer as minderwaardige en tweedeklas burgers van die land beskou kan word nie. Hierdeur sal gemeenskapsontwikkeling deur moedertaal-onderrig veel sterker bevorder kan word in ’n land wat, soos vele ander Afrika-lande, die koloniale taal vir die elite gebruik, tot nadeel van die oorgrote meerderheid van die bevolking wat agterlik bly. Verskeie gesaghebbendes, onder meer in Unesco-verslae, het bevind dat moedertaalonderrig net so ontsaglik belangrik is as ontwikkelingsinstrument.
  
Belangstellendes kan die volledige uiteensetting van ons saak vind deur op hierdie skakel te klik: 
https://drive.google.com/drive/folders/0B8D16Js46-BsQmwzSWNMUWdVREk?usp=sharing
 
Die hofstukke wat GelykeKanse indien, sit volledig uiteen watter bedenklike en soms agterbakse metodes deur US in ’n voortslepende proses van verengelsing aangewend is. Dit het verlede November begin, toe die US-bestuurspan ’n nuwe beleid afgekondig het waarvolgens Engels die taal van onderrig, administrasie, kommunikasie en selfs koshuisvergaderings sou word. Die verengelsingsplanne is toe tydelik gestuit. US is gedwing om sy eie taalbeleid toe te pas en het in hofstukke erken dat in 268 modules aan 7 fakulteite van die taalbeleid afgewyk is.
 
Die holderstebolder deurdruk van die nuwe taalbeleid is ooglopend ʼn oorhaastige poging tot wettiging van die wederregtelike afwykings. Klaarblyklik is kwalik kennis geneem van meer as 500 voorleggings waarin besware uitgespreek is.
 
Die nuwe beleid stoot die Engelse aanbod op tot 100%, en dit bots bowendien regstreeks met die onlangse beleidsverklaring van die US-Raad waarvolgens die Afrikaanse aanbod nie verminder mag word nie. Alle verpligte studiemateriaal gaan in Engels wees, en in talle modules is Afrikaans ondergeskik aan Engels. Afgesien hiervan word reeds in aanstellings van dosente voorkeur aan Engelssprekendes gegee. Dieselfde geld vir werwing van studente, nadat die rektor verlede jaar trots verklaar het dat die Engelse komponent verder gaan toeneem. Verantwoordelikheid vir taalbeleid word ook afgewentel na die fakulteite, dus daar waar so drasties van die taalbeleid afgewyk is.
 
Na afloop van die hofsaak beoog ons om die insameling voort te sit ten bate van almal wat in Afrikaans onderrig wil word.  Ons glo sterk dat welslae met ons veldtog een van die vernaamste pilare van ’n suksesland sal wees. Ons werf dus ook fondse vir die groter taak om die opleiding te verseker van onderwysers wat doeltreffend in Afrikaans-medium kan skoolhou en om behoeftige kinders te help wat in Afrikaans verder wil studeer.  
 
Hiervoor het ons jou steun nodig sowel as die steun van honderde oud-Maties asook alle ander goedgesindes vir ons fondsinsameling, ’n veldtog wat landwyd en internasionaal gevoer word. Dit geskied onder die vleuels van GivenGain, met sy Suid-Afrikaanse hoofkantoor op Stellenbosch, wat vir die doel die Stellenbosch-Antwerpen Trust gestig het.
Daar is drie groepe van skenkers:

  • KLINKERS - ’n Klub van Honderd, wat reeds begin het om elkeen R10 000 by te dra. Hoekom KLINKERS? Omdat A,E,I,O,U staan vir: Afrikaans, Erfenis, Inklusief, Omgeetaal, Uniek.
  • KONSONANTE - ’n Groep van Tienduisend, wat R1 000 elk of R100 per maand vir ’n jaar bydra.
  • STAATMAKERS  - skenkings van R250 of R500 of eie keuses.

Alle bydraes is welkom vir hierdie besondere verdienstelike saak. Enige persoon kan ook onder die drie kategorieë “anoniem” skenk. Die bankbesonderhede is:
Naam: Stb Antwerpen Trust
Bank: ABSA, Stellenbosch
Taknommer: 632005
Tjekrekening: 40-7258-3303
 
Donateurs kan ook vinnig en maklik hul skenkings aanlyn opstel op die bankveilige GivenGain-donasieblad, vanuit hul SA bankrekening of kredietkaart.
 
Gelyke Kanse se loodskomitee bestaan uit: Willa Boezak, Abraham H de Vries, Ebbe Dommisse, Abraham Phillips, Hermann Gilliomee, Rhoda Kadalie, Danie Marais, Danie Rossouw, Phillip Spies.*
 
*Onder die bekendes wat GelykeKanse se beswaarskrif onderteken het, tel die Nobelpryswenner J M Coetzee, Breyten Breytenbach, oud-pres. F W de Klerk, premier Helen Zille, lord Robin Renwick, Flip Smit, Dele Olojede, regter Fritz Brand, Sonja Loots, John Miles, Ampie Coetzee, Tony Leon, Eno Adams, Sarina, Tan Twan Eng, Dominique Enthoven, Theuns Eloff, R W Johnson, Rolanda Marais, Anton Goosen, Brendan Peyper, Dave Pepler, Marié Heese, John Cartwright, Sarah Theron, Albert Maritz, Dorothea van Zyl, Dan Sleigh, Deon Geldenhuys, Dine van Zyl, Francis Galloway, Frans Marx, Clive Keegan, Laurinda Hofmeyr, Danie van Wyk, David Welsh, Herman Binge, John Kane-Berman, Eloïse Wessels, Paul Colditz, Douglas Gibson, Dave Dalling, Theo du Plessis, Tertius Kapp, Elsa Joubert, Charles J Fourie, Pieter Louw.  (Sien die lys van meer as 4 000 name by http://gelykekanse.com/)

Is die SAUK steeds besig met sy boelietaktiek en sensuur?

Op 6 November 2016 publiseer City Press bewyse dat die SAUK-bestuur dreig om Thulani Msimang te skors omdat hy krities was oor die NVG se gebrek aan aksie teen president Jacob Zuma. Die kritiek is op Msimang se persoonlike Facebook-blad gepubliseer, daar was geen verwysing na die SAUK in die plasing nie.

PEN Afrikaans vind hierdie nuus onrusbarend. Deel asseblief ons verklaring ter ondersteuning van Msimang as jy saamstem en jou stem wil laat hoor.

Msimiang het vir Izak de Vries laat weet dat hy die solidariteit waardeer en ons op hoogte sal hou van verwikkelinge.

Ons versoek hiermee ook al ons lede om ons asseblief in kennis te stel wanneer hulle van dergelike vergrype en voorvalle bewus is. Stuur e-pos na penafrikaans@gmail.com of kontak ons via Facebook of Twitter.

Eerste leesverslae van Izak de Vries en Danie Marais op PEN Afrikaans se aanlyn New Voices-slypskool vir belowende jong skrywers

In ons Oktober-nuusbrief het ons al ons lede hartlik uitgenooi om te gaan kyk na ons eerste aanlyn slypskool op ons LitNet-webportaal. 

By hierdie skakel het ons die kortverhale van twee talentvolle jong skrywers, Elisha Zeeman en Jaco du Plooy, geplaas. Izak de Vries en Danie Marais het nou op hierdie verhale gereageer met leesverslae wat terugvoer en aanbevelings bevat. (Klik hier vir die kommentaar op Zeeman se kortverhaal; hier vir die kommentaar Du Plooy s’n.)

Ons sien uit om te lees wat dié twee skrywers van die aanbevelings gaan maak in hul geredigeerde verhale wat binnekort op ons portaal geplaas sal word. Intussen is ons lede welkom om aanlyn met kommentaar deel te neem aan die gesprek en ondersteuning van hierdie jong skryftalent.

Die Teksmark – ’n opwindende nuwe inisiatief vir die Afrikaanse teater

Om te lief wees vir die teater en bekommerd te wees oor die welstand en voortbestaan van die teater gaan blykbaar, dekades lank al, hand aan hand. 

Die nuwe Teksmark-inisiatief is daarom rede tot hoop en vreugde vir alle teaterliefhebbers.

Die Teksmark is ’n vars platform vir die skep van nuwe Suid-Afrikaanse verhoogtekste, in Afrikaans, en is vanjaar vir die eerste keer aangebied. Skrywers kry hiermee die geleentheid om die verhoogmatigheid van tekste en idees vir tekste te toets, en met terugvoer van rolspelers in die bedryf, te voltooi. Die Teksmark is ’n Kunste Onbeperk-projek, ondersteun deur die Nasionale Afrikaanse Teaterinisiatief (NATi) en die Baxter Teatersentrum.

Hoekom die Teksmark-inisiatief?

Cornelia Faasen, die uitvoerende hoof van NATi verduidelik haar beweegredes vir die ondersteuning van hierdie projek as volg:

"Die Afrikaanse teaterbedryf word ’n geruime tyd bedreig deur ’n stille epidemie, ’n geneigdheid om bestaande en vertaalde werke op te voer. Dit laat ’n groot leemte vir oorspronklike stemme en kwessies wat hard en duidelik aangespreek word, soos net teater kan.

"Daarom is die Teksmark ’n uitstekende platform vir die slyp van nuwe (en ou) stemme, waar die fokus op die teks val. Skrywers word die ruimte gegun om op die werk te fokus en te skryf en skryf en herskryf. ’n Luuksheid wat ons selde gegun word. Dit is broodnodig om die fokus terug te skuif na die idee, die stem, die konsep, die boodskap. Daar is te veel druk op vervaardigers, regisseurs en geselskappe om voortdurend met produksies vorendag te kom wat bewese sukses oorsee behaal het, of om ou Afrikaanse klassieke werke op te diep. Dit is natuurlik nie verkeerd nie, maar dit sal wonderlik wees as ’n volgende generasie terugkyk op hierdie werk en met oortuiging kan sê 'die Afrikaanse teaterskrywers het in 2016 verskriklik baie gehad om te sê'."

Hoe het die Teksmark gewerk?

Alle skrywers, gevestig of opkomend, is genooi om voorstelle in te dien. Voorstelle is oorweeg om toe op Maandag, 31 Oktober en Dinsdag, 1 November 2016 as leesteater by die naweeklange Teksmark in die Baxter Teatersentrum in Kaapstad aangebied te word. Verteenwoordigers van teaters, feeste, vervaardigers en ander moontlike beleggers was teenwoordig. Skrywers het hier die geleentheid gekry om oor hul teks-idees te gesels. Die mark was oop vir enige van die belanghebbendes om met skrywers te onderhandel oor moontlike belegging in en verdere ontwikkeling van hul tekste.

Hoe is die Teksmark ontvang?

Mariana Malan het dit in Die Burger só gestel:

"Om in die loop van twee dae na uittreksels uit 14 nuwe tekste te kyk, was om soos ’n kind in ’n lekkergoedwinkel te wees. Die temas was so verskillend soos die flesse vol lekkers in die winkel.
[...]Dan is dit ook ’n ondervinding om die skrywers self aan die woord te hê om te verduidelik wat nog met die stuk beplan word en jou verbeelding te stimuleer met hoe die verhoog gaan lyk as alles klaar is."

Ek, Danie Marais, het by die Teksmark ’n paneelbespreking oor die uitdagings van tekste vir teater skryf in Suid-Afrika gelei. Die paneel het bestaan uit Saartjie Botha (direkteur van die Woordfees), Ismail Mahomed (hoofbestuurder van die Markteater), Amy Jephta (dramaturg en lektrise), Hennie van Greunen (dramaturg en teatermaker) en Lara Foot (uitvoerende hoof en artistieke direkteur van die Baxter).

Die gesprek was lewendig en stimulerend en ek is terug huis toe met ’n gevoel van nuwe opgewondenheid oor ons teaterlandskap. Die Teksmark is vir my ’n toonbeeld van ’n innoverende projek ter bevordering van ons letterkunde en ondersteuning van ons skrywers; die paneelbespreking ’n bevestiging dat dit presies hierdie soort inisiatiewe is wat nodig is vir Afrikaanse woordkunstenaars om meer aktief deel te neem ’n groter nasionale gesprek.

Belangstellendes wat graag meer wil weet, kan vir Hugo Theart skryf na hugo@kunste.org.za of vir Cornelia Faasen na cornelia@nati.org.za.


Die regisseur van Die dans van die watermeid, Jason Jacobs, en die dramaturg Amee Lekas juig omdat dié stuk vir verdere ontwikkeling by die Teksmark gekies is. Foto: Stephen Elliott

Op die laaste twee foto's deur Stephen Elliott is verskeie deelnemers aan die Teksmark saam met beoordelaars en organiseerders te sien. Cornelia Faasen van NATi en Hugo Theart van Kunste Onbeperk staan heel regs langs mekaar op die onderste foto.


Paneelbespreking in die Baxter se Flipside-teater oor die uitdagings van teaktertekste skryf in Suid-Afrika. Van links: Saartjie Botha (direkteur van die Woordfees), Ismail Mahomed (hoofbestuurder van die Markteater), Amy Jephta (dramaturg en lektrise), Hennie van Greunen (dramaturg en teatermaker), Lara Foot (uitvoerende hoof en artistieke direkteur van die Baxter) en Danie Marais (bestuurder van PEN Afrikaans).

’n Konferensie oor moedertaalonderrig in Eersterust, Pretoria

Van Saterdag 19 November tot Sondag 20 November vind ’n konferensie met die tema "Moedertaalonderring: Gee Suid-Afrika se kinders hoop!" in Eersterust, Pretoria, plaas. 

Die sameroepers van die konferensie is prof. Mbulungeni Madiba (UK) en prof. A-M Beukes (UJ), beide gerekende en bekende taalkundiges, en die XhosAfrika-netwerk. Die Afrikaanse Taalraad lewer ’n sekretariaatdiens.

PEN Afrikaans is dankbaar vir die rol wat PEN Ghana gespeel het om kontak te bewerkstelling met prof. Kofi Agyekum van die Universiteit van Ghana wat as spesiale gas die konferensie sal toespreek oor moedertaalonderrig in Ghana.

Agyekum sal lig werp op die uitdagings en geleenthede vir moedertaalonderrig in Afrika en Ghana deur die rol en belang daarvan in ’n opvoedkundige sisteem en moedertaalonderrigbeleid in Ghana te ondersoek. Hy sal ook praat oor die tekort aan menslike hulpbronne en onderrigmateriaal, wisseling in regeringsbeleide, die negatiewe houdings jeens Afrikatale en die status gekoppel aan koloniale tale in Afrikalande.

Die bestuur van PEN Afrikaans hoop hierdie konferensie sal ’n belangrike bydrae tot ’n noodsaaklike gesprek lewer en die fondament lê vir groter samewerking tussen inheemse taalgroepe ter verwesenliking van die ideaal van gehalte-moedertaalonderrig vir alle Suid-Afrikaanse kinders.

Die program van die konferensie kan hier as Word.doc afgelaai word. Vir verdere inligting oor die konferensie kan belangstellendes skryf na Conrad Steenkamp, die uitvoerende hoof van die Afrikaanse Taalraad en ook ’n lid van PEN Afrikaans: conradisteenkamp@gmail.com

Belangrike besluite en verkiesingsresultate van die 82ste PEN International-kongres in Ourense, Spanje

Tydens die 82ste kongres van PEN International is verskeie resolusies oor ’n wye reeks kwessies dwarsoor die wêreld aanvaar. Die volledige lys van resolusies is nou saam met die inhoud daarvan op PEN International se webwerf beskikbaar: http://www.pen-international.org/resolutions-adopted-at-82nd-pen-international-congress-in-ourense-spain-in-2016/

Een van die belangrikste resolusies was die aanvaarding van die nuwe PEN International Kopieregmanifes – ’n dokument wat opgestel is in reaksie op Australië se omstrede kopiereghervorming wat ook klaarblyklik ’n invloed gehad het op plaaslike pogings om ons kopieregwetgewing te wysig.

PEN Afrikaans het reeds vantevore ons lede daarop gewys dat daar in hierdie verband uiters kommerwekkende verwikkelinge is. (Lees hier ons ondervoorsitter, Marga Stoffer, se verslag oor die stand van sake.) Ons is dus baie bly oor die aanvaarding van dié Kopieregmanifes deur al die PEN-sentrums wêreldwyd. Sou die regering hier voortgaan met sy kopiereghervormingsplanne wat verlede jaar uit verskeie oorde verdoemend gekritiseer is, sou ons ons saam met PEN South Africa dadelik in protes op hierdie dokument kon beroep. Daarmee sal ons ook op die steun van die internasionale PEN-netwerk kan reken. (Die PEN International Copyright Manifesto kan hier as PDF afgelaai word.)

In verkiesings wat by die kongres gehou is, was die volgende kandidate suksesvol:

1. Kätlin Kaldmaa (Estonia PEN) is verkies as PEN International Sekrataris vir ’n termyn van drie jaar.

2. Thida (Myanmar PEN) is verkies as lid van die PEN International Raad, terwyl Anders Heger (Norway PEN) and Mohamed Sheriff (Sierra Leone PEN) tot die Raad herkies is, elk vir ’n termyn van drie jaar. Gilwon Lee (Korea PEN) het die einde van sy termyn op die Raad bereik en uitgetree.

3. Marjan Strojan (Slovenia PEN) is verkies as voorsitter van die PEN International Writers for Peace Committee, ook vir ’n termyn van drie jaar. 

4. Takeaki Hori (Japan PEN) en Franca Tibertois is verkies as vise-presidente van PEN International.

Daarbenewens is Togo PEN amptelik deur die kongres as nuwe PEN-sentrum aanvaar en verwelkom.

Die volgende PEN-sentrums is egter deur die kongres dormant verklaar: African Writers Abroad Centre, Afar Speaking Centre, Iraq Centre, Roma Centre, Somali Speaking Centre, Tunisia Centre en Writers in Exile se Londen-tak.

Nuwe Afrikaanse boeke in November

Ten slotte is dit altyd ’n plesier om die lys van nuwe Afrikaanse publikasies te deel. Baie geluk aan al ons lede wat nuwe boeke op die rak het. November se publikasielys kan hier afgelaai word. 

Een van ons lede, Riette Rust, se nuwe boek, Ek! Ek! Ek! Herken en hanteer narsiste (LAPA), het per ongeluk tydens ons Oktober-nuusbrief uitgeval. Ons vra om verskoning en sluit dit graag by November se publikasielys in. 

Met vriendelike groete
Danie Marais
Bestuurder: PEN Afrikaans

The post PEN Afrikaans Nuusbrief: November 2016 appeared first on LitNet.

NB-Uitgewers bring hulde aan Dot Serfontein | NB Publishers honours Dot Serfontein

$
0
0

NB-Uitgewers bring hulde aan Dot Serfontein

Andries Wessels, hoof van die Engels-departement aan die Universiteit van Pretoria, en eggenoot van Eloise Wessels, besturende direkteur van Media24-boeke, het die huldeblyk geskryf. Andries Wessels se ma was sedert haar laerskooldae met Dot bevriend.

"Die bekende Suid-Afrikaanse skrywer Dot Serfontein is Vrydagoggend 4 November op die ouderdom van 91 jaar oorlede. Serfontein was ’n boorling van Kroonstad in die Vrystaat en sy het graag oor haar eie mense, die Vrystaters, geskryf. Sy het op Kroonstad skoolgegaan en aan die Universiteit van Pretoria studeer. Na ’n kort loopbaan as onderwyseres aan die Hoërskool Sentraal in Bloemfontein het sy as joernalis by Volksblad in Bloemfontein gewerk.

"Toe sy in die vroeë 1950's met ’n mede-joernalis, Willem Krog – wie se diepgaande belangstelling in die Suid-Afrikaanse geskiedenis ook dikwels in haar eie skryfwerk neerslag gevind het – getroud is, het hulle op die plaas Middenspruit naby Kroonstad gaan boer. In hierdie tyd het Serfontein ’n vol lewe as boervrou en die ma van vyf kinders afgewissel met ’n suksesvolle skrywersloopbaan. Sy het aanvanklik bekendheid verwerf as skrywer van tydskrifvervolgverhale soos “Liefde in die kwepertyd”, “So min blomme” en “Onder skewe sterre” wat almal ook as romans verskyn het (in 1960, 1966 en 1967). Sy het in dié verband ’n lang verbintenis met die tydskrif Sarie gehad.

"Later het sy ook bekend geword as die skrywer van kortverhale (soos in die bundel Die laaste jagtog, 1982) en veral van humoristiese maar dikwels ook roerende essays en sketse oor haar eie mense - soos Ek is maar ene (1972) en Amper my mense (1974). Serfontein het dikwels uit haar eie gesins- en plattelandse lewe geput: die skets "Met kinders en koeldrank op reis" in eersgenoemde versameling is ’n klassieke, skreeusnaakse verwoording van die komplikasies van die universele gesinsvakansie van dié tyd.

"Sy het ook ’n belangrike Boere-oorlogroman, Rang in der staten Rij (1979), geskryf wat die weg vir die vele suksesvolle romans oor hierdie onderwerp van 20 jaar later sou baan. ’n Lywige, deeglike, omvattende en ontsagwekkende geskiedenis van Kroonstad, Keurskrif vir Kroonstad (1990), het ook uit haar pen verskyn. Haar laaste werk was haar onderhoudende outobiografie, Vrypas (2009).

"Moontlik omdat sy aanvanklik as vervolgverhaalskryfster bekendheid verwerf het, het kritiese erkenning van die literêre waarde van haar werk eers later in haar loopbaan gevolg en sy was lank ’n onderskatte dog gewilde skrywer. Eindelik is die hoogstaande kwaliteit van haar werk tog raakgesien en erken – haar onderhoudende, eiesoortige vertelstem, skerp waarneming, komplekse karakterisering, menslike insig, onsentimentele warmte, soms eksentrieke waarnemingshoek – en vele toekennings en erkennings het haar te beurt geval. Haar formidabele persoonlikheid, sterk opinies en vurige betrokkenheid by die Afrikaanse volkslewe, kultuur en ervaring het ook bygedra tot haar sterk openbare teenwoordigheid.

"Serfontein het uit ’n sterk geslag Afrikaanse vroue gekom: haar ouma (’n nooi De Kock) was een van die eerste vroue om aan die Universiteit Stellenbosch, destyds nog die Victoria-kollege, te gradueer, en haar dogter, die digter, skrywer, joernalis en aktivis Antjie Krog, het hierdie tradisie van sterk vroue voortgesit. Serfontein se seun Willem Krog en haar kleinseun Andries Samuel het ook romans en/of digbundels gepubliseer."

Eloise Wessels sê dat Dot Serfontein ’n onmisbare en formidabele rolmodel as Afrikaanse vroueskrywer is. "Sy het die tradisionele persepsie van ’n vroueskrywer wat in die 1950's bestaan het met grasie deur die krag van haar talent, vermoë en persoonlikheid verbreed en versterk om as ’n belangrike en onafhanklike, gerespekteerde stem erken te word, en het so ’n lans vir latere vroueskrywers gebreek."

Dot Krog (gebore Serfontein) word deur haar vyf kinders – Antjie, Pennie, Vyver, Kootjie en Willem (Jalie) – en skoonkinders, klein- en agterkleinkinders oorleef.

 

NB Publishers honours Dot Serfontein

Andries Wessels, head of the Department of English of the University of Pretoria, and spouse of Eloise Wessels, managing director of Media24 Books, wrote this eulogy. His mother and Dot were friends since primary school.

"The well-known South African writer Dot Serfontein died on Friday morning 4 November at the age of 91. Serfontein was born in Kroonstad in the Free State and she enjoyed writing about her own people – those from the Free State. She went to school in Kroonstad and studied at the University of Pretoria. After a short career as teacher at Sentraal High School in Bloemfontein she started working as a journalist for Volksblad in Bloemfontein.

"After marrying fellow journalist Willem Krog – whose deep-seated interest in South African history was often reflected in her own writing – in the 1950's they settled on the farm Middenspruit near Kroonstad. In this time, Serfontein had a full life as a farmer's wife and the mother of five children, alongside a successful career as author. She initially established herself as a writer of magazine short stories with stories like “Liefde in die kwepertyd”, “So min blomme” and “Onder skewe sterre” which were all published as novels (in 1960, 1966 and 1967). In this regard she had a long association with the magazine Sarie.

"Later she also established herself as a short-story writer (such as in the collection Die laaste jaagtog, 1982) of humorous, but also moving, essays and sketches about her own people – as in Ek is maar ene (1972) and Amper my mense (1974). Serfontein often drew inspiration from her family's life in the country-side: the sketch "Met kinders en koeldrank op reis" in the first-mentioned collection is a classic, hilarious articulation of the complications of the universal family holiday of the time.

"She also wrote an important novel on the Boer War, Rang in der staten Rij (1979), which set the tone for many successful novels on this subject 20 years later. The substantial, thoroughly researched, comprehensive and awe-inspiring history of Kroonstad, Keurskrif vir Kroonstad (1990), was also a product of her pen. Her last work was her entertaining autobiography, Vrypas (2009).

"Probably because she initially established herself as a writer of serials, the literary value of her work only gained critical acclaim later on in her career and she was long underestimated as writer, yet popular. Eventually the outstanding quality of her work was recognised – her entertaining, unique narrative voice, her powers of observation, complex characterization, human insight, unsentimental warmth, her sometimes eccentric angle of observation – and many accolades were bestowed upon her. Her formidable personality, strong opinions, and passionate involvement in the Afrikaner way of life, culture and experience also contributed toward her strong public presence.

"Serfontein came from a strong generation of women: her grandmother (née De Kock) was one of the first women who graduated from the University of Stellenbosch (formerly known as Victoria College) and her daughter, the author, poet, journalist and activist Antjie Krog, continued this tradition of strong women. Serfontein's son Willem Krog and her grandson Andries Samuel also published novels and/or poetry collections."

Eloise Wessels says that Dot Serfontein is an indispensable and formidable role model as an Afrikaans female writer. "She broadened and strengthened the traditional perception of a female writer from the 1950's with her grace and by the strength of her talent, abilities and personality, becoming an important and respected, independent voice.  As a result, she paved the way for female writers to follow."

Dot Krog (née Serfontein) leaves behind her five children – Antjie, Pennie, Vyver, Kootjie and Willem (Jalie) – children-in-law, grandchildren and great-grandchildren.

The post NB-Uitgewers bring hulde aan Dot Serfontein | NB Publishers honours Dot Serfontein appeared first on LitNet.


Persverklaring: Inskrywings vir US Woordfeesbundel verdubbel

$
0
0

 

Byna twee keer soveel inskrywings is ontvang vir die US Woordfees se kortverhaalkompetisie vir 2017 as vir die bundel se eerste uitgawe in 2016.

Inskrywings het op 1 November gesluit en staan op net meer as 180. Die 2017-bundel word tydens die US Woordfees, wat van 3-12 Maart 2017 in Stellenbosch aangebied word, bekendgestel. Tydens dieselfde geleentheid sal die  wenverhaal aangekondig word – die skrywer hiervan kry R30 000 prysgeld, geborg deur Du Toitskloof-wyne.

Sowat 90 verhale is voorgelê vir moontlike insluiting in die 2016-bundel.

Die inskrywings, wat deur ’n onafhanklike ouditeursfirma ontvang is, sal nou aan die keuringspaneel gestuur word vir die volgende ronde.

“Die prysgeld van Du Toitskloof maak die kortverhaalkompetisie een van die mees gesogte pryse vir korter literêre werk,” sê Saartjie Botha, US Woordfeesdirekteur oor die goeie reaksie van deelnemers. “Ons glo dat ons uiteindelik ’n bundel kan saamstel van diverse, hoëkwaliteitverhale wat ook nuwe stemme insluit.”

Volgens Marius Louw, uitvoerende hoof van Du Toitskloof-wyne, is die belangstelling oorweldigend. “Dit is 'n aanduiding van die kreatiewe vlam wat helder onder gepubliseerde en ongepubliseerde skrywers brand. Du Toitskloof-wyne sien uit om deel te wees van hierdie vername element van die Woordfees en glo dat die inskrywing 'n bydrae sal lewer tot die Afrikaanse letterkunde.”

Die US Woordfees word van 3-12 Maart 2017 in Stellenbosch aangebied. Die feesprogram word op 17 November bekendgestel.

 

 

The post Persverklaring: Inskrywings vir US Woordfeesbundel verdubbel appeared first on LitNet.

Persverklaring: Kom sit aan by US Woordfees 2017 se programbekendstelling

$
0
0

Die US Woordfees se program vir 2017 word op Donderdag 17 November feestelik in Ryneveldstraat, Stellenbosch, bekendgestel. Die geleentheid in in die vorm van ‘n lang tafel en die publiek word genooi om dit by te woon – en die eerste te wees om te weet wat die feesaanbod vir 2017 is.

Die fees is tradisioneel geopen met ‘n lang tafel-geselligheid maar daar is besluit om die programbekendstelling ook oop te stel vir die publiek. Die deel van Ryneveldstraat tussen Victoria- en Pleinstraat word gesluit en tafel word gedek.

“Die enigste plek waar ons soveel mense kan akkommodeer, is aan ‘n lang, lang tafel!” sê Saartjie Botha, US Woordfees-direkteur. Die baskitaarspeler Schalk Joubert en die eklektiese musiekgroep Bombshelter Beast gaan sorg vir die vermaak.

Die publiek is welkom om die geleentheid by te woon, wat om 18:00 vir 18:30 begin. Kaartjies is beskikbaar by Computicket en kos R300 per persoon, wat aandete en en ‘n glas wyn insluit. Daar sal ook ‘n kontantkroeg wees.

The post Persverklaring: Kom sit aan by US Woordfees 2017 se programbekendstelling appeared first on LitNet.

Foto's: Leesfees 2016

$
0
0

Die vyfde Leesfees is van 4–6 November in die Jans Rautenbach Schouwburg in Prince Albert gehou en is opgedra aan die man na wie hierdie teater vernoem is. Die eienaar, Laetitia van Dyk, het tydens die openingsgeleentheid verlede Vrydagaand hulde aan hom gebring. Marlene Malan deel haar foto's.

Voor die Jans Rautenbach Schouwburg

Voor die Jans Rautenbach Schouwburg

Japie Gouws

Japie Gouws

Wium van Zyl

Wium van Zyl

Jolyn Phillips, Daniel Hugo, Shirmoney Rhode

Die Prins Albert Vastrappers, olv Sarah van Rooyen (links) wag om op te tree in die Jans Rautenbach Schouwburg, die eiendom van Laetitia van Dyk

Diana Ferrus

Diana Ferrus

Jolyn Phillips (Tjieng tjang tjerries), Katinka Heyns en Diana Ferrus

Jolyn Phillips (Tjieng tjang tjerries), Katinka Heyns en Diana Ferrus

Carla van der Spuy, Leon van Nierop en Martin Steyn

Carla van der Spuy, Leon van Nierop en Martin Steyn

Japie Gouws, uitvoerende hoof van die ATKV

Japie Gouws, uitvoerende hoof van die ATKV

Die kosskrywers Koelsoem Kamalie en Flori Schrikker (Kook saam Kaaps) saam met die digter Gaireyah Fredericks (Kaaps is Hollands)

Die kosskrywers Koelsoem Kamalie en Flori Schrikker (Kook saam Kaaps) saam met die digter Gaireyah Fredericks (Kaaps is Hollands)

Almal wou saam met Koelsoem en Flori afgeneem word! Hier is hulle saam met die skrywer Suzanne Ongansie (Die vyf katjies en Die wolkebus)

Almal wou saam met Koelsoem en Flori afgeneem word! Hier is hulle saam met die skrywer Suzanne Ongansie (Die vyf katjies en Die wolkebus)

... en saam met die aanbieder van Vers en Klank (RSG), Margot Luyt, wat van haar gunstelinggedigte voorgelees het.

... en saam met die aanbieder van Vers en klank (RSG), Margot Luyt, wat van haar gunstelinggedigte voorgelees het.

C Johan Bakkes (Openbaring) het sy gereelde reisgenoot, ene Pop, saamgebring Leesfees toe.

C Johan Bakkes (Openbaring) het sy gereelde reisgenoot, ene Pop, saamgebring Leesfees toe.

Don Pinnock (Gang Town) en Martin Steyn (Swartval)

Don Pinnock (Gang Town) en Martin Steyn (Swartval)

Shirmoney Rhode (Nomme 20, Delphistraat)

Shirmoney Rhode (Nomme 20, Delphistraat)

Gaireyah Fredericks (Kaaps is Hollands)

Gaireyah Fredericks (Kaaps is Hollands)

Shirmoney Rhode en Gaireyah Fredericks, die twee performance poets by die fees

Shirmoney Rhode en Gaireyah Fredericks, die twee performance poets by die fees

Die akteur Daniel Mpilo Richards (Pay back the curry) en die rymkletser Yoma (Claudia Britz)

Die akteur Daniel Mpilo Richards (Pay back the curry) en die rymkletser Yoma (Claudia Britz)

Carmen Niehaus (Carmen se beste resepte)

Carmen Niehaus (Carmen se beste resepte)

Hannes Visser

Hannes Visser

Daniel Hugo

Daniel Hugo

Margot Luyt

Margot Luyt

C Johan Bakkes (Openbaring)

C Johan Bakkes (Openbaring)

Koos Roets

Koos Roets

Lida en Johan Botha

Lida en Johan Botha

Johan Botha, Lida Botha, Koos Roets en Leon van Nierop

Johan Botha, Lida Botha, Koos Roets en Leon van Nierop

Katinka Heyns, Leon van Nierop en Koos Roets

Katinka Heyns, Leon van Nierop en Koos Roets

The post Foto's: Leesfees 2016 appeared first on LitNet.

Bruin gesinne se belewenisse van die negatiewe uitwerking van ouerlike alkoholmisbruik

$
0
0

Bruin gesinne se belewenisse van die negatiewe uitwerking van ouerlike alkoholmisbruik

Estelle van den Berg en Abraham P. Greeff, Departement Sielkunde, Universiteit Stellenbosch

LitNet Akademies Jaargang 13(3)
ISSN 1995-5928

Die artikel sal binnekort in PDF-formaat beskikbaar wees.

Opsomming

Die doel van hierdie verkennende, kwalitatiewe ondersoek was om vas te stel hoe gesinne deur die probleem van ouerlike alkoholmisbruik geraak word. Die teoretiese raamwerk vir hierdie ondersoek is gesinsisteemteorie, waarvolgens gesinne oop, deurlopende, doelsoekende, selfregulerende sosiale sisteme is wat op hulle beste verstaan kan word in die konteks van interaksies en sisteemverhoudings. Die studiepopulasie was bruin gesinne waarvan ’n ouer alkohol misbruik wat in die Wes-Kaap woon. Hierdie populasie is geteiken aangesien die Wes-Kaap die provinsie met die hoogste voorkoms van alkoholmisbruik in Suid-Afrika is. Om hierdie hoë voorkoms te verstaan, behoort die agtergrond en oorsprong, met spesifieke verwysing na Suid-Afrika se verlede en die sogenaamde dopstelsel, in ag geneem te word. Alhoewel daar reeds kwantitatiewe ondersoeke in verband met alkoholmisbruik in Suid-Afrika gedoen is, is hierdie ondersoek daarop gemik om die persoonlike lewenservarings van gesinne wat elke dag met die probleem van ouerlike alkoholmisbruik saamleef, vas te vang. Dit is verkry deur middel van ’n kwalitatiewe-ondersoek-ontwerp. Verteenwoordigers van 18 gesinne waarvan een of albei ouers vir ses maande of langer alkohol misbruik het, het aan die ondersoek deelgeneem. Inligting is deur middel van semigestruktureerde onderhoude ingesamel en tematies ontleed.

Resultate toon dat ouerlike alkoholmisbruik ’n negatiewe uitwerking het op finansies (byvoorbeeld deur geld wat vir die huisgesin bedoel was, op drank te spandeer), die gemeenskap (byvoorbeeld kinderverwaarlosing wat in die gemeenskap voorkom), die gesin in sy geheel (byvoorbeeld gesinslede wat met mekaar baklei), gesondheid (byvoorbeeld ander gesinslede wat spanning ervaar), die huwelik (byvoorbeeld huweliksmaats wat liefdeloosheid in die huwelik ervaar), kinders (byvoorbeeld ’n negatiewe uitwerking op kinders se skoolwerk) en loopbane (byvoorbeeld ’n ouer wat sy/haar werk verloor). Die bevindinge van hierdie ondersoek vul ’n leemte in die literatuur en kan sinvol aangewend word in die ontwikkeling van alkoholmisbruikvoorkomings- en ingrypingsprogramme.

Trefwoorde: alkoholmisbruik; gesin; gesinsisteemteorie

Abstract

Coloured families’ experiences of the negative effect of parental alcohol abuse

The purpose of this study was to determine how coloured families are affected by the problem of parental alcohol abuse. The theoretical framework for this study is family systems theory, with specific reference to the work of Bowen (1974), Broderick (1993), Haley (1996) and Minuchin (1974). According to this theory, which has its origin in general systems theory (Von Bertalanffy 1968), families are social systems that should be studied as a whole, rather than studying individual members in isolation (Broderick 1993). A change in the functioning of one family member is, as can expected, followed by reciprocal changes in the functioning of the other family members (The Bowen Centre – Theory 2016). A family is therefore a system or “whole” in which a problem such as parental alcohol abuse necessarily affects all family members or “parts”.

Alcohol abuse is a major problem worldwide and affects not only individuals, but families and communities as well. In South Africa, too, alcohol abuse is a considerable problem, with an overall prevalence of as high as 38,7% (Van Heerden, Grimsrud, Seedat, Myer, Williams and Stein 2009:358). The Western Cape is the province with the highest lifetime prevalence of substance abuse in South Africa, and alcohol is the most frequently abused substance (Harker, Kader, Myers, Fakier, Parry, Flisher, Peltzer, Ramlagan and Davids 2008:7). Also, alcohol abuse seems to be highest among the coloured population group (Harker et al. 2008:9) and in rural areas (Harker et al. 2008:10).

Alcohol abuse has played a role in South Africa since the arrival of the European settlers, when drunkenness, smuggling of liquor, gambling and violence became part of the daily life of inhabitants (Parry 2005:426). The “dop” system, through which workers were paid for their labour in the form of wine, further contributed to alcohol abuse’s becoming entrenched in the lives of workers and their families for generations (Setlalentoa, Pisa, Thekisho, Ryke and Loots 2010:S11). The “dop” system originated in the early years of colonial settlement in the Cape colony, when indigenous people started working on settler farms and were paid with tobacco, bread or wine (London 1999:1408; Mager 2004:736).

Alcohol abuse can potentially have various negative effects on individuals, families and communities. It can have a negative impact on an individual, both as a causal factor for various diseases and as a precursor to injuries and violence (WHO 2011:V). The harmful use of alcohol is a causal factor in more than sixty types of diseases, including neuropsychiatric disorders, gastrointestinal diseases such as liver cirrhosis and pancreatitis, various types of cancer (female breast cancer, larynx, liver, oesophagus and pharynx), cardiovascular diseases and diabetes mellitus (WHO 2011:20). Potential negative outcomes for children exposed to parental alcohol abuse include poor educational achievement, behavioural problems, mental health problems, as well as their abusing alcohol themselves (Gruenert and Tsantefski 2012:4). Alcohol abuse affects not only individuals and families, but also the community. Low productivity or absence from work as a result of intoxication or a hangover, for example, has a negative impact on the economy. There are also various costs associated with unemployment, damage from crime and traffic accidents, and the provision of health, criminal justice and social services to those affected by an alcohol-attributable problem (Myers, Louw and Pasche 2011:146; WHO 2007:21).

A phenomenological research design with a qualitative, exploratory research paradigm was applied, and data were collected by means of semi-structured interviews with family representatives. In order to participate in the study, families had to meet the following inclusion criteria: (1) at least one parent in the family had to have been abusing alcohol for six months or longer; (2) the parent still had to be abusing alcohol at the time of the interview; (3) the family had to reside in the Western Cape; (4) the family had to belong to the coloured population; and (5) it had to be a two-parent family. A total of 18 families participated in the study. In 15 cases, the mother acted as the representative of the family, and in one case the father. In two cases both the mother and a daughter who still lives with them at home participated on behalf of the family. Data were analysed by means of thematic analysis (Braun and Clarke 2006), and seven main themes emerged: the negative effects of alcohol abuse on finances, the community, the family, health, the marriage, the children and the adults’ careers.

Theme 1 refers to participants’ descriptions of all the ways in which parental alcohol abuse influenced the family’s finances negatively. This theme relates to the spouse and parent-child subsystems on the micro-level as well as the macro-level, since it has an influence on the economy. The parent who abuses alcohol often spent money meant for the household on alcohol.

Theme 2 refers to participants’ descriptions of all the ways in which alcohol abuse has a negative impact on people outside the participant’s family. This theme pertains to the macro-level of ecological systems theory. Participants spoke about other families living nearby in which alcohol abuse is prevalent and the negative effects of this. In addition to cases of child neglect, the problem of drunken driving was also prevalent in this community.

Theme 3 refers to the ways in which alcohol abuse negatively affects the family as a unit. This theme includes the spouse, parent-child as well as sibling subsystems, and forms part of the micro-system. Sometimes the alcohol-abusing parent does not get along with other family members, keeps the family awake at night or fights with family members.

Theme 4 refers to the participants’ descriptions of how alcohol abuse by a parent had a negative effect on their own health or their spouse’s health. The parent who abuses alcohol sometimes developed health problems due to the alcohol abuse, and sometimes the alcohol abuse exacerbated an existing health problem. Healthcare or medical resources in a community form part of the exosystem describing the community- environment level (Visser 2007:25). The alcohol-abusing parent’s spouse sometimes suffered from stress.

Theme 5 refers to participants’ descriptions of how alcohol abuse negatively influenced the relationship between father and mother. This theme is related to the spouse subsystem as defined by family systems theory, and entails an effect on the micro-level. Both parents sometimes had extramarital relationships. The alcohol-abusing parent sometimes accused the other parent of having extramarital relationships, sometimes asked the non-alcohol abusing parent to drink with them, sometimes helped very little in the household, and sometimes spent very little time with the non-alcohol-abusing parent. Participants sometimes felt that their partners did not love them, that they caused their partner’s alcohol abuse, and that they remained in their marriages only for the sake of their children. Participants also sometimes experienced fear, suicidal thoughts, lovelessness or poor communication in the marriage.

Theme 6 entails descriptions of how parental alcohol abuse negatively influenced the participating families’ children. The children sometimes suffered from stress, or left school, or their school grades dropped; they were embarrassed to bring friends home, or started abusing alcohol or drugs themselves. In one case a child was molested by the parent that abused alcohol, and in another case a child fell pregnant at a very young age. In one case where a child also started drinking, the child was involved in a motor vehicle accident in which he became paralysed.

Theme 7 entails ways in which parental alcohol abuse had a negative influence on both the alcohol-abusing and the non-alcohol-abusing parents at work. Sometimes the parent who abuses alcohol lost his/her job due to alcohol, sometimes stole at work, sometimes did not show up at work on Mondays and sometimes went to work under the influence of alcohol. The parent who does not abuse alcohol sometimes had difficulty concentrating at work. This theme has implications on both the micro- and the macro-level.

From the results it is clear that parental alcohol abuse can have various negative effects on different domains of family life. These findings are important, since they fill a gap in the South African literature with regard to the subjective experiences of poor, coloured families in the Western Cape in which parental alcohol abuse is prevalent. These findings should be taken into consideration when developing interventions for families experiencing parental alcohol abuse. Suggestions for the content of such interventions are made.

The negative experiences of coloured families in the Western Cape with regard to alcohol abuse influence various subsystems within the family, as well as the wider community system as a whole. This problem can be explained from a systemic perspective by taking South Africa’s historical background of apartheid and the “dop” system into account. The “dop” system became entrenched in the lives of coloured families in the Western Cape through the generational transmission of family problems, as described in Bowen’s (1974) family systems theory, and therefore it is important to focus on family patterns over time in order to prevent or minimise the transmission of this problem to the next generations.

Keywords: alcohol abuse; family; family systems theory

 

1. Inleiding

Die doel van die huidige ondersoek was om vas te stel hoe gesinne deur die probleem van ouerlike alkoholmisbruik geraak word. Die teoretiese raamwerk vir hierdie ondersoek is gesinsisteemteorie, met spesifieke verwysing na die werke van Bowen (1974), Broderick (1993), Haley (1996) en Minuchin (1974). Volgens hierdie teorie, wat sy oorsprong in algemene sisteemteorie het (Von Bertalanffy 1968), is gesinne sosiale sisteme wat in hulle geheel bestudeer behoort te word eerder as om individuele lede in afsondering van mekaar te bestudeer (Broderick 1993). Gesinslede is afhanklik van mekaar en die interaksie en kommunikasie tussen individuele gesinslede moet bestudeer word om die gesinsisteem in sy geheel te verstaan (Broderick 1993). Interaksiepatrone tussen gesinslede veroorsaak, vestig en hou probleem- en nieproblematiese gedrag in stand (Johnson en Ray 2016:1). Gesinslede se verbondenheid maak hulle funksionering interafhanklik. ’n Verandering in een gesinslid se funksionering word, soos te verwagte, gevolg deur wederkerige veranderinge in die funksionering van die ander gesinslede (The Bowen Centre – Theory 2016). ’n Gesin is dus ’n sisteem of geheel waarvan ’n probleem soos ouerlike alkoholmisbruik noodwendig al die gesinslede of “dele” raak. Binne die konteks van gesinsisteemteorie word ouerlike alkoholmisbruik as ’n wanfunksie as gevolg van ’n wanbalans in die funksionering van die gesinsisteem as ’n geheel beskou. Elke gesinslid speel ’n rol in die wanfunksionering van die wanfunksionerende lid (Bowen 1974:117).

Volgens gesinsisteemteorie word gesinne in hulle geheel saamgestel uit verskillende subsisteme, soos die egpaar-subsisteem, ouer-kind-subsisteem, broer-en-suster-subsisteem, grootouer-kleinkind-subsisteem, ens. Hierdie subsisteme, wat deel vorm van die groter gesinsubsisteem, word deur grense geskei en interaksies tussen grense word deur onuitgesproke reëls en patrone beheer. In wanfunksionele gesinne kan dit soms moeilik wees om grense vas te stel en in stand te hou (Minuchin 1985:291). In gesinsisteemteorie verwys ’n driehoek na ’n driepersoonverhoudingsisteem wat volgens Bowen (The Bowen Centre – Triangles 2016) die kleinste stabiele verhoudingseenheid is. Bowen meen dat ’n tweepersoonsisteem onstabiel is, aangesien dit min spanning kan hanteer voordat dit ’n derde persoon betrek.

Alkoholmisbruik is ’n reuseprobleem wêreldwyd wat nie net individue nie, maar noodwendig gesinne en gemeenskappe beïnvloed. In Suid-Afrika is alkoholmisbruik ’n groot probleem, met ’n algehele voorkoms van so hoog as 38,7% (Van Heerden, Grimsrud, Seedat, Myer, Williams en Stein 2009:358). Die Wes-Kaap is die provinsie met die hoogste lewenslange voorkoms van middelmisbruik in Suid-Afrika en alkohol is die middel wat die meeste in die provinsie misbruik word (Harker, Kader, Myers, Fakier, Parry, Flisher, Peltzer, Ramlagan en Davids 2008:7; PRWK 2010:6). Verder wil dit voorkom of alkoholmisbruik die hoogste onder die bruin bevolkingsgroep is (Harker e.a. 2008:9; KDBS 2009:6; KDBS 2012:8; Plüddemann, Parry, Cerff, Bhana, Harker, Potgieter, Gerber en Johnson 2006; Plüddemann, Dada, Parry, Bhana, Bachoo, Perreira, Nel, Mncwabe, Gerber en Freytag 2010:8), en of die voorkoms van alkoholmisbruik hoër op die platteland as in die stad is (Harker e.a. 2008:10; Morojele,London, Olorunju, Matjila, Davids en Rendall-Mkosi 2010:534; PRWK 2010:6).

In Suid-Afrika speel alkoholgebruik ’n rol sedert die aankoms van die Europese setlaars, toe dronkenskap, dranksmokkelary, dobbelary en geweld geleidelik deel geword het van die daaglikse lewe van die inwoners. Tydens die tweede helfte van die 20ste eeu het die skep van smokkelkroeë (sjebiens) gedien as ’n vorm van weerstand teen apartheidsbeleide wat ingestel is om die swart meerderheid te onderdruk (Parry 2005:426).

Die sogenaamde dopstelsel, waarvolgens werkers betaling in die vorm van wyn vir hul arbeid ontvang het, het verder daartoe bygedra dat drankmisbruik vir geslagte lank veranker geword het in die lewens van werkers en hul families (Setlalentoa, Pisa, Thekisho, Ryke en Loots 2010:S11). Hierdie stelling hou verband met Bowen se konstruk van intergeneratiewe projektering, waarvolgens aangevoer word dat die graad van angstigheid binne ’n gesin deur huidige vlakke van eksterne spanning en sensitiwiteit teenoor spesifieke temas wat deur generasies oorgedra is, bepaal word. Patrone, temas en rolle binne ’n driehoek word van geslag tot geslag oorgedra deur middel van die multigenerasieoordragproses (Brown 1999:96). Die dopstelsel het sy oorsprong in die eerste jare van koloniale nedersetting in die Kaap, toe inheemse mense op setlaarsplase begin werk het en met tabak, brood of wyn betaal is. Hierdie tradisie het oor die volgende 300 jaar ’n geïnstitusionaliseerde deel van boerderypraktyke in die Kaap geword (London 1999:1408). Bruin plaaswerkers is dikwels met wyn eerder as met lone betaal, aangesien daar geglo was dat hulle sodoende meer gemotiveerd sou wees en meer effektief beheer sou kon word (Mager 2004:736).

Hierdie verskynsel sluit aan by Jay Haley se werk in verband met mag en beheer. Oorheersende lede of ongelyke magsdinamika moet aandag ontvang, anders kan dit tot vernietigende interpersoonlike patrone of negatiewe uitkomste in groepe lei (Conners en Caple 2005:100). Beheer en magstruktuur kan binne die konteks van sisteemteorie na lineêre magshiërargieë, onduidelike of oneerlike magsfigure verwys (Conners en Caple 2005:102).

Die misbruik van alkohol hou potensieel verskeie negatiewe gevolge in vir die individu wat alkohol misbruik, sy/haar gesin asook sy/haar gemeenskap. Alkoholmisbruik kan ’n negatiewe uitwerking op individue hê, beide as ’n oorsaaklike faktor vir verskeie siektes en as ’n voorloper tot beserings en geweld (WGO 2011:V). Die skadelike gebruik van alkohol is ’n oorsaaklike faktor in meer as 60 tipes siektes, insluitende neuropsigiatriese stoornisse, gastro-intestinale siektes soos lewersirrose en pankreatitis, verskeie soorte kanker (kanker van die vroulike bors, larinks, lewer, slukderm, mondholte en farinks), kardiovaskulêre siektes en diabetes mellitus (Mertens, Flisher, Ward, Bresick, Sterling en Weisner 2009:75796776; Parry, Patra en Rehm 2011:1718; Rehm, Baliunas, Borges, Graham, Irving, Kehoe, Parry, Patra, Popova, Poznyak, Roerecke, Room, Samokhvalov en Taylor 2010:817; WGO 2011:20). Die skadelike gebruik van alkohol behels ’n patroon van alkoholgebruik wat skade aan gesondheid veroorsaak (WGO 2011:21). Sogenaamde gevaarlike drinkers, wat persone is wat twee tot drie keer per week drink, meer as twee drankies per dag inneem, minstens twee keer per maand ses of meer drankies per geleentheid inneem, ’n vriend het wat besorg is oor hul drinkpatrone, en ’n risiko van gesondheid- en ander probleme loop, het ’n groter kans om ’n chroniese longkwaal, blaasontsteking of tuberkulose in hul leeftyd te ontwikkel (Mertens e.a. 2009:75796776).

Verskeie ondersoeke dui verder op ’n moontlike verband tussen die gebruik van alkohol, seksuele risikogedrag en die oordrag van MIV/Vigs en ander seksueel oordraagbare siektes (Fritz, Morojele en Kalichman 2010:398; Mertens e.a. 2009:75796776; Morojele, Nkosi, Kekwaletswe, Saban en Parry 2013). Alkoholmisbruik het ook ’n negatiewe invloed op ’n persoon se psige. Alkoholmisbruik kan byvoorbeeld tot stres en angs lei. Dit kan daartoe lei dat individue hulle inname verhoog in ’n poging om hul probleemsituasie te hanteer, maar dan net weer dieselfde ontnugtering ervaar wanneer die uitwerking daarvan eindig (Setlalentoa e.a. 2010:S13).

Alkoholmisbruik beïnvloed gesinne op verskeie maniere. Alhoewel nie alle kinders wie se ouers alkohol misbruik, beduidende probleme ervaar nie (Burke, Schmied en Montrose 2006:5; Gruenert en Tsantefski 2012:3), word kinders in die meeste gevalle negatief beïnvloed. Verder wil dit voorkom of die uitwerking van alkoholmisbruik deur ouers ophopend is – hoe langer ’n kind blootgestel word aan ouers wat alkohol misbruik, hoe groter kan die impak daarvan op die kind wees (Burke e.a. 2006:6). Potensiële negatiewe uitkomste vir kinders wie se ouers drank misbruik, sluit in swak opvoedkundige prestasie, gedragsprobleme, geestesgesondheidsprobleme, asook om self drank te begin misbruik (Gruenert en Tsantefski 2012:4). Gesinne waarvan ’n ouer alkohol misbruik, beskou dikwels hul omgewing as minder samehangend, met ’n gebrek aan rituele en roetines. Sulke gesinne is geneig om nie hul gevoelens, warmte of omgee positief uit te druk nie, en het hoër vlakke van onopgeloste stryd (Burke e.a. 2006:9).

Dronkenskap en die gevolge daarvan kan dit vir ouers moeilik maak om daaglikse take soos skoonmaak, kos voorberei en toesig hou oor kinders uit te voer. Wanneer ouers onder die invloed van alkohol is, ’n babelas het, of alkohol-onttrekkingsimptome ervaar, kan hulle nalaat om hul kinders met huiswerk te help, met onderwysers te kommunikeer, seker te maak dat hul kinders skool bywoon, en seker te maak dat hul kinders betyds gaan slaap (Meredith en Price-Robertson 2011:2). Die ouer wat alkohol misbruik, kan geld wat vir die gesin bedoel was, aan alkohol bestee, wat dikwels tot armoede kan bydra (Setlalentoa e.a. 2010:S14). Verder word ouers se vermoë om in hul kinders se emosionele behoeftes te voorsien deur byvoorbeeld met hulle te speel of ander aktiwiteite saam te verrig, beïnvloed (Meredith en Price-Robertson 2011:2). Dit kan daartoe lei dat kinders verkorte kinderjare ervaar, aangesien hulle vanaf ’n jong ouderdom ouerrolle moet aanneem en na broers en susters moet omsien (Bancroft, Wilson, Cunningham-Burley, Backett-Milburn en Masters 2004:36). Volgens gesinsisteemteorie het ouers in hierdie geval hul bestuursrol, of ouerlike verantwoordelikhede wat nodig is vir die beheer, leiding en beskerming van hul kinders, prysgegee (Minuchin, Auerswald, King en Rabinowitz 1964:126).

Vorige ondersoeke het getoon dat oormatige alkoholgebruik dikwels ’n rol in al die belangrikste vorme van kindermishandeling speel, naamlik fisieke mishandeling (byvoorbeeld stamp, slaan, klap, skud, gooi, skop, byt, brand, verwurg of vergiftig), emosionele mishandeling (byvoorbeeld verwerping, afsondering, terrorisering of ignorering), verwaarlosing (byvoorbeeld om na te laat om kos en gesondheidsorg aan die kind te verskaf), seksuele mishandeling (byvoorbeeld om met geslagorgane of borste te speel, orale seks of ekshibisionisme) of aanskouing van gesinsgeweld (Meredith en Price-Robertson 2011:4). Verdere vorme van kindermishandeling sluit in gedrag deur swanger vroue en vroue wat borsvoed wat die fetus of ontwikkelende kind in gevaar kan stel (Meredith en Price-Robertson 2011:4). Gesinne waarvan ’n ouer alkohol misbruik, kan geraak word deur huishoudelike geweld (Meredith en Price-Robertson 2011:4) of egskeidings (Setlalentoa e.a. 2010:S14).

Alkoholmisbruik raak nie net individue en gesinne nie, maar die gemeenskap. Lae produktiwiteit of afwesigheid by die werk as gevolg van dronkenskap of ’n babelas het ’n negatiewe impak op die ekonomie. So is daar heelwat kostes verbonde aan werkloosheid, skade as gevolg van misdaad en verkeersongelukke, en die verskaffing van gesondheid-, strafregsplegings- en maatskaplike dienste aan diegene met ’n probleem wat aan alkohol toegeskryf kan word (Myers, Louw en Pasche 2011:146; WGO 2007:21).

Met betrekking tot die gesondheidsektor is daar direkte en indirekte kostes wat ontstaan as gevolg van alkoholmisbruik. Kostes verbonde aan die behandeling van dwelmmisbruik, ’n toename in die gebruik van nooddienste as gevolg van alkoholverwante trauma, ’n toename in die gebruik van geestesgesondheidsdienste as gevolg van alkoholverwante psigiatriese probleme, en die oorbenutting van mediese dienste as gevolg van alkoholverwante mediese komplikasies (Parry, Myers en Thiede 2003:137) is voorbeelde hiervan.

Alkoholmisbruik plaas ook druk op die Suid-Afrikaanse strafregsplegingstelsel in terme van die kostes verbonde aan behuising en rehabilitasiedienste vir oortreders, tyd en kostes verbonde aan hofsake, kostes verbonde aan die slagoffers van misdaad, en verliese as gevolg van diefstal. In Suid-Afrika is ’n verband tussen alkoholgebruik en misdaad gevind, met 23% van Kaapstadse arrestante wat in die jaar 2000 gerapporteer het dat hul onder die invloed van alkohol was ten tye van hul beweerde oortredings (Parry e.a. 2003:137). Die totale kostes verbonde aan drankverwante geweld, dronkbestuur en alkoholverwante siektes en beserings in die Wes-Kaap beloop ongeveer R6 miljard per jaar. Dit sluit mediese kostes, nooddienskostes, regskostes en kostes van skade aan infrastruktuur in (PRWK 2010:3). Die Wes-Kaap het ook die hoogste voorkoms van dwelmverwante misdaad in Suid-Afrika, met 52 000 gevalle in 2008/2009 (PRWK 2010:3).

Alkoholmisbruik kan die tempo waarteen ekonomiese ontwikkeling in Suid-Afrika plaasvind, belemmer (Parry e.a. 2003:137). Werkers wat alkohol misbruik, presteer nie goed nie. Afwesigheid, lae produktiwiteit (soos die onvermoë om sperdatums te haal of prosedures te volg), en ’n geneigdheid tot werksverwante ongelukke demp werksprestasie en kan selfs tot afdanking lei (Setlalentoa e.a. 2010:S14).

Met inagneming van die geskiedkundige agtergrond en huidige vlakke van alkoholmisbruik onder die bruin bevolkingsgroep in die Wes-Kaap, asook die verskeie potensiële negatiewe gevolge daarvan vir die individu, gesin en gemeenskap, is daar besluit om ’n verkennende, kwalitatiewe-ondersoek-ontwerp te gebruik om ’n beter begrip te kry van hoe hierdie gesinne deur die krisis van ouerlike alkoholmisbruik geraak word. Hierdie insig is belangrik, aangesien dit nuttige inligting vir voorkomingsprogramme kan bied. Die tekort aan plaaslike ondersoeke wat kwalitatief van aard is en op gesinne fokus, laat ruimte vir die verkenning van hierdie gesinne se unieke ervarings.

Hierdie ondersoek het deel gevorm van ’n meer omvattende ondersoek in verband met veerkragtigheid in gesinne waarvan ’n ouer alkohol misbruik (vergelyk Van den Berg 2016). Deelnemers aan hierdie ondersoek is gevra om op verskeie vrae te reageer. Deelnemers is aanvanklik gevra om die navorser meer van hulle gesin te vertel, waarna hulle gevra is om te verduidelik hoe die alkoholmisbruik hulle gesin beïnvloed het, asook om te gesels oor die uitdagings of probleme wat hulle as ’n gesin moes oorkom. Hierdie vrae het verband gehou met die doel van die huidige artikel, naamlik om vas te stel, in deelnemers se eie woorde, hoe die alkoholmisbruik van ’n ouer hulle gesin geraak het. Deelnemers is ook verdere vrae gevra wat buite die omvang van die doel van die huidige artikel strek.

 

2. Navorsingsmetodologie

’n Fenomenologiesenavorsingsontwerp is gebruik, aangesien dit fokus op die beleefde ervarings van gesinne en die betekenisse wat hulle daaraan heg, eerder as die ontwikkeling van ’n teorie (Holloway en Todres 2003:348; Starks en Trinidad 2007:1372). Heidegger se verklarende fenomenologie (Lopez en Willis 2004:727; Reiners 2012:119) is gebruik, aangesien die ondersoek gefokus het op die ervarings en lewenswêrelde van gesinne, met inagneming van die konteks van ouerlike alkoholmisbruik op die spesifieke betrokke gemeenskap (Lopez en Willis 2004:733). Verklarende fenomenologie het ook behels dat refleksiwiteit, die deurlopende proses van kritiese reflektering op ’n mens self as navorser kon plaasvind as ’n manier om navorservooroordele in ag te neem (Sloan en Bowe 2013:1297). Hierdie vorm van fenomenologie het verder behels dat riglyne vir die praktyk voorgestel kon word (Lopez en Willis 2004:733; Matua en Van der Wal 2015:22). ’n Kwalitatiewe, verkennende navorsingsparadigma is toegepas omdat dit beskou word as die beste manier om inligting in te win oor gesinsdinamika in ’n spesifieke kultuur en konteks. Die databron wat in hierdie ondersoek gebruik is, was indirekte waarneming deur middel van onderhoude. Inligting is ingesamel met behulp van semigestruktureerde onderhoude met gesinsverteenwoordigers.

2.1 Deelnemers

Die deelnemers aan hierdie ondersoek is deel van ’n hoofsaaklik Afrikaanssprekende bruin gemeenskap in ’n klein dorpie in die Wes-Kaap met ongeveer 10 000 inwoners (Census 2011 – Main Place 2011). Om te kon deelneem, moes gesinne aan die volgende insluitingsmaatstawwe voldoen: (1) minstens een ouer in die gesin moes vir ses maande of langer alkohol misbruik het; (2) die ouer moes ten tye van die onderhoud steeds alkohol misbruik; (3) die gesin moes in die Wes-Kaap woon; (4) die gesin moes aan die bruin bevolkingsgroep behoort; en (5) dit moes ’n twee-ouer-gesin wees.

Altesaam 18 gesinne het aan die ondersoek deelgeneem. Alle deelnemers was Afrikaanssprekend. In 15 gevalle is onderhoude met die ma van die gesin gevoer, en in een geval met die pa. In twee gevalle is onderhoude met beide die ma en ’n dogter wat by hulle in die huis woon, gevoer. Tien onderhoude is by die kerkkantoor van ’n ander, nabygeleë gemeente van wie geen lidmate aan die ondersoek deelgeneem het nie, gevoer, terwyl agt onderhoude in ’n spreekkamer by die plaaslike kliniek gevoer is. In 15 gevalle was die pa die ouer wat alkohol misbruik het, en in een geval was dit die ma. In twee gevalle het beide die ma en die pa alkohol misbruik. In 15 gevalle het die ouer(s) slegs alkohol misbruik, en in drie gevalle beide alkohol en ander dwelms. Twaalf uit die 18 gesinne se ouerpare was getroud, terwyl ses ouerpare saam gewoon het. Die ouerpare was vir tussen twee en 42 jaar bymekaar. Die pa’s was tussen 24 en 63 jaar oud, en die ma’s tussen 19 en 60 jaar. Die kinders se ouderdomme het gewissel van 5 tot 37 jaar. Die ouers se beroepe het ingesluit fabriekswerkers, skoonmakers en huishulpe. Sommige ouers was werkloos of het staatsgeld ontvang.

2.2 Prosedure

In hierdie ondersoek is ’n nie-ewekansige gerieflikheidsteekproef saamgestel uit plattelandse gesinne wat aan die vereistes vir deelname voldoen het. Ek (die eerste skrywer) het ’n afspraak met ’n predikant van ’n plaaslike gemeente en ’n suster van ’n plaaslike kliniek gemaak waartydens die doel van die ondersoek verduidelik is en toestemming gevra is om deelnemers vir die ondersoek te help uitwys. Die predikant en suster het moontlike deelnemers genader, en indien hulle ingestem het om aan die ondersoek deel te neem, kon die deelnemer óf self ’n afspraak met my reël, óf is ’n kontaknommer verskaf sodat ek ’n afspraak kon reël. Nadat moontlike deelnemers in oorleg met die betrokke predikant en suster geïdentifiseer is, is altesaam 18 gesinne genader om aan die ondersoek deel te neem.

Aan die begin van ’n ontmoeting het ek aan die deelnemer verduidelik waaroor die ondersoek gaan. Daarna is daar seker gemaak dat die deelnemer aan die insluitingsmaatstawwe voldoen. Daar is toe aan die deelnemers verduidelik wat die

toestemmingsvorm behels, en die deelnemers is gevra om dit te teken. Daardeur het hulle bevestig dat hulle ingelig is oor wat van hulle verwag word, wat hulle regte is, en so meer.

Voordat die onderhoud amptelik begin het, is deelnemers die geleentheid gegee om vrae te vra indien daar enige kommer of onduidelikhede was. Elke deelnemer is tydens die onderhoud gevra om op ’n aantal oop vrae te reageer. Om deelnemers se identiteit te beskerm, is skuilname toegeken.

Inligting is deur middel van semigestruktureerde onderhoude ingesamel. Met semigestruktureerde onderhoude gebruik die navorser ’n stel vrae as deel van ’n onderhoudskedule, maar die onderhoud word slegs gelei, eerder as gedikteer, deur die skedule (Horton, Macve en Struyven 2004:340; Smith en Osborn 2008:58). Ek het ’n idee gehad van die vrae wat ek wou vra, maar wou sover as moontlik die sielkundige en sosiale wêreld van ’n deelnemer betree. Daarom het deelnemers ’n invloed gehad op die rigting waarin die onderhoude beweeg het, en kon nuwe kwessies waaraan ek nie gedink het nie, na vore kom. In hierdie verhouding word deelnemers as deskundiges op hul gebied beskou en behoort hulle maksimale geleentheid te kry om hul eie stories te vertel (Smith en Osborn 2008:59). Dit word dikwels bereik deur gebruik te maak van aanporvrae. Aanporvrae is van onskatbare waarde om die betroubaarheid van data te verseker, aangesien dit die verduideliking van interessante en relevante kwessies wat deur deelnemers geopper word, moontlik maak (Hutchinson en Wilson, in Barriball en While 1994:331). Aanporvrae kan help om waardevolle en volledige inligting te ontlok (Gordon, in Barriball en While 1994:331), om teenstrydige antwoorde uit die weg te ruim, en om die risiko vir sosiaal wenslike antwoorde te verlaag (Patton, in Barriball en While 1994:331). Semigestruktureerde onderhoude fasiliteer dus empatie, maak dit moontlik om meer buigsaam te wees in nuwe areas wat betree word, en is geneig om ryke inligting te lewer (Smith en Osborn 2008:59). Die semigestruktureerde onderhoud se voordeel lê dus in sy unieke vermoë om die privaat, en soms onmeedeelbare sosiale wêreld van die deelnemer te ontbloot en sodoende insig te verkry in alternatiewe aannames en beskouings (Qu en Dumay 2011:255).

Die ouer wat nie alkohol misbruik nie, is aanvanklik gevra om aan die ondersoek deel te neem. Indien beide ouers alkohol misbruik het, is die ma gevra om aan die ondersoek deel te neem. Tydens hierdie ontmoetings is deelnemers gevra of hulle ’n kind het wat ouer as 18 jaar is en by hulle in die huis woon, en of daardie kind ook bereid sou wees om aan die ondersoek deel te neem. Tien uit die 18 gesinne het kinders ouer as 18 jaar gehad, van wie agt nog by hulle in die huis gewoon het. Van die agt het twee ingestem om aan die ondersoek deel te neem, waarna ’n aparte afspraak met hulle gemaak is. Ses kinders het gekies om nie deel te neem nie. In een geval het die kind voorheen, en in een geval tydens die ondersoekperiode, self alkohol misbruik, wat moontlik kan verklaar waarom so min kinders aan die ondersoek wou deelneem. Daar het dus in min van die deelnemende gesinne ’n tweede lid aan die ondersoek deelgeneem. Aangesien deelname deur meer as een gesinslid die geloofwaardigheid van ’n ondersoek verhoog, is die feit dat dit slegs in twee gesinne se geval bereik kon word, ’n beperking van hierdie ondersoek.

2.3 Inligtingontleding

Inligting is deur middel van tematiese ontleding (Braun en Clarke 2006) ontleed. Tematiese ontleding behels die uitwysing, ontleding en rapportering van patrone of temas wat in die inligting voorkom. Die tematiese ontledingsproses behels ses fases, naamlik om vertroud te raak met die inligting, om aanvanklike kodes te skep, om vir temas te soek, om temas te hersien, om temas te definieer en te benoem, en om ’n verslag op te stel (Braun en Clarke 2006:87). Tematiese ontleding word as ’n gepaste inligtingontledingsmetode in ’n fenomenologiese navorsingsontwerp beskou aangesien hierdie metode ryk, tematiese beskrywings en insig in verband met die betekenisse van deelnemers se beleefde ervarings gee (Holloway en Todres 2003:348; Starks en Trinidad 2007:1376).

Volgens Lincoln en Guba (in Babbie en Mouton 2001:276) speel die konsep van geloofwaardigheid ’n kardinale rol in die doen van goeie kwalitatiewe ondersoeke. Daar is vier aspekte wat in hierdie ondersoek ingebou is om die geloofwaardigheid daarvan te verhoog, naamlik aanneemlikheid, oordraagbaarheid, betroubaarheid en bevestigbaarheid (Babbie en Mouton 2001:276). Aanneemlikheid is in hierdie ondersoek verkry deur die bevindinge van soortgelyke vorige ondersoeke met die bevindinge van die huidige ondersoek te vergelyk, asook deur my eie teenwoordigheid tydens inligtinginsameling en ’n duidelike beskrywing daarvan. Oordraagbaarheid is nagestreef deur die deelnemers se demografiese inligting in besonderhede weer te gee, asook ’n deeglike beskrywing van die inligtinginsamelingsprosedure. Om betroubaarheid te verseker, is die ondersoekontwerp en -prosedure, asook alle resultate, noukeurig beskryf. Bevestigbaarheid is verseker deur ’n noukeurige beskrywing van die ondersoekmetode te verskaf sodat die integriteit van die resultate noukeurig ondersoek kon word, asook deur tekortkominge van die ondersoekmetode wat gevolg is, te erken. Die aantekeninge wat ek tydens die inligtinginsamelings- en inligtingontledingsproses gemaak het, het daartoe bygedra dat oorpeinsing voortdurend kon plaasvind (Cox 2012:129; Rajendran 2001:6) en dat denkwyses stelselmatig en ontledend beskryf kon word.

2.4 Etiese kwessies

Toestemming om die ondersoek uit te voer, is van die Navorsingsetiekkomitee van die universiteit verkry. Buiten die betrokke predikant en suster wat die deelnemers gehelp identifiseer het, was ek die enigste persoon wat met die deelnemers kontak gehad het; sodoende is privaatheid en vertroulikheid bewerkstellig. Ek was die enigste persoon wat teenwoordig was tydens die onderhoude. Die doel van die navorsing en die feit dat deelname aan die ondersoek vrywillig was, is aan potensiële deelnemers verduidelik. Om privaatheid te bewerkstellig is onderhoude óf by die kerkkantoor van ’n nabygeleë gemeente, óf in ’n privaat spreekkamer by die plaaslike kliniek gevoer. Toestemming is van die deelnemers verkry om die onderhoude vir ontledingsdoeleindes elektronies op te neem. Nadat die onderhoude voltooi was, is die onderhoude op my skootrekenaar afgelaai, en al die onderhoude is van die oudio-opnemer afgevee. Die opgeneemde en getranskribeerde onderhoude is op my skootrekenaar gestoor, waarvan net ek die wagwoord ken wat toegang tot die data gee. Die voltooide toestemmingsvorms is op ’n veilige plek bewaar waar net ek toegang daartoe het. Die oudio-opnames van die onderhoude sal van my skootrekenaar verwyder word, en die toestemmingsvorms sal verbrand word, sodra die navorsing gepubliseer is. Die getranskribeerde onderhoude, wat geen persoonseiename of plekname bevat nie, sal beskikbaar wees vir twee jaar nadat die navorsing gepubliseer is, waarna dit uitgevee sal word.

Navorsing in verband met alkoholmisbruik kan beskou word as eiesoortig vanuit ’n etiese perspektief omdat dit te doen het met hoogs gestigmatiseerde vorme van gedrag, moontlik betrekking het op kriminele gedrag, en daar moontlik sensitiewe persoonlike inligting met betrekking tot onwettige aktiwiteite na vore kan kom (Nasionale Gesondheid- en Mediese Navorsingsraad 2012:4). Deelnemers is voor die aanvang van die onderhoude verseker dat die inhoud van die onderhoude vertroulik sou bly, tensy ek genoodsaak was om byvoorbeeld ’n geval van kindermishandeling aan te meld. Alhoewel net een geval van kindermishandeling wat jare gelede plaasgevind het en reeds aangemeld was, tydens die onderhoude na vore gekom het, het gevalle van huishoudelike geweld (waar die ouer wat nie alkohol misbruik nie, geslaan word deur die ouer wat alkohol misbruik) na vore gekom. In hierdie gevalle het ek na afloop van die onderhoud sterk by die deelnemers aanbeveel dat hulle iemand vir hulp in verband hiermee moet kontak, en toepaslike telefoonnommers aan hulle verskaf.

Ek het aan elke deelnemer gevra om ’n toestemmingsvorm te voltooi waarin beide die risiko’s en voordele van deelname aan die studie verduidelik is. Indien dit voorgekom het of die deelnemer ontsteld was tydens of aan die einde van die onderhoud en dus by verdere berading sou baat, het ek dit sterk aanbeveel en aangebied om ’n afspraak by die plaaslike Kinder- en Gesinsorgtak te maak. Elke deelnemer het na afloop van die onderhoud drie brosjures oor alkoholmisbruik van SANRA ontvang. Hierdie brosjures handel onderskeidelik oor die feite van alkohol, hoe om te weet dat daar ’n alkoholprobleem is, en wat om te doen wanneer iemand na aan jou ’n alkoholprobleem het. ’n Tolvrye hulplyn wat die deelnemers kon skakel kom op die pamflette voor en is aan die deelnemers uitgewys.

 

3. Resultate en bespreking

Op grond van die tematiese ontleding het sewe hooftemas na vore gekom: die negatiewe effek van alkoholmisbruik op hulle finansies, die gemeenskap, die gesin, hulle gesondheid, die huwelik, die kinders en die volwassenes se loopbane. Gebaseer op die aannames van sisteemteorie word daar by elke tema se bespreking verwys na die sistemiese vlak volgens die ekosistemiese perspektief (Bronfenbrenner 1979) waarmee die relevante tema verband hou. Dit is belangrik om daarop te let dat alhoewel die doel van hierdie navorsing was om te bepaal hoe spesifieke gesinne deur die alkoholmisbruik van ’n ouer geraak is, deelnemers soms begin vertel het van gevalle van alkoholmisbruik in hul gemeenskap. Gegewe die buigsame aard van ’n semigestruktureerde onderhoud, het ek dit goed gedink om deelnemers die vryheid te gee om voort te gaan en sulke gevalle ook te deel, alhoewel dit nie die primêre navorsingsdoel was nie. Binne die raamwerk van die ondersoek word deelnemers juis as deskundiges op hul gebied beskou en behoort hulle maksimale geleentheid te kry om hul eie stories te vertel (Smith en Osborn 2008:59). ’n Binnestanderperspektief waarin die deelnemer ’n invloed het op die rigting waarin die onderhoud beweeg het, en die ontdekking van nuwe kwessies waaraan ek nie gedink het nie, word as belangrik geag (Leech 2002:665). Die gemeenskap val juis binne Bronfenbrenner (1979) se makrovlak van ekologie.

Dit is noodsaaklik om die verkennende, kwalitatiewe aard van die ondersoek in ag te neem gedurende hierdie bespreking. Alhoewel die resultate van die huidige ondersoek met die resultate van ander ondersoeke in die literatuur vergelyk word vir besprekingsdoeleindes, impliseer dit egter nie dat die resultate van die huidige ondersoek veralgemeen kan word nie. Die antwoorde van die deelnemers kan nie gebruik word om oorsaaklike faktore te identifiseer nie – dit verwys slegs na hulle stories en ervarings. Alhoewel daar in die bespreking na die resultate van ander, kwantitatiewe ondersoeke gekyk word, neem ek die verskil tussen statistiek en stories van deelnemers in ’n kwalitatiewe ondersoek in ag.

3.1 Tema 1: “Hy’t nog nie R300 se kos gekoop nie, maar hy’s daar weg met ’n R900”: Die negatiewe uitwerking van alkoholmisbruik op finansies

Hierdie tema verwys na die deelnemers se beskrywings van al die maniere waarop ouerlike alkoholmisbruik die gesin se finansies negatief beïnvloed het. Hierdie tema hou verband met die egpaar- en ouer-kind-subsisteme op die mikrovlak sowel as die makrovlak, aangesien dit ’n invloed op die ekonomie het. Die ouer wat alkohol misbruik, het dikwels geld wat vir die huishouding bedoel was, op drank spandeer.

Verskeie deelnemende gesinne het genoem dat die alkoholmisbruik hul finansies raak. Frieda (50) het vertel:

En elke keer die 25ste van die maand, pay hy by die munisipaliteit. En hulle pay nie min chips nie. Hulle pay goeie geld. Het hy die maand gepay, hy’t my nie ’n sent gegee nie! Nog minder het hy Novembermaand ’n sent gegee.

Martien (35) het vertel dat haar kêrel haar bankkaart steel en in die nag gaan geld trek. So meen Estie (50) dat haar man se alkoholmisbruik ’n negatiewe impak op hul gesin se finansies het. Hy spandeer gewoonlik sy bonus om alkohol vir sy vriende te koop omdat hy hulle wil beïndruk, terwyl hulle net sy vriende is solank hy geld het.

’n Amerikaanse ondersoek wat die voorkoms en gereeldheid van probleme van besorgde gesinslede van ’n middelgebruikende geliefde ondersoek het, het gevind dat 91% van die deelnemers dikwels probleme op geldelike gebied ervaar het (Benishek, Kirby en Dugosh 2011:82). In Suid-Afrika is gevind dat middelmisbruik ’n skadelike ekonomiese impak op individue en huishoudings het (PRWK 2010:7).

Alkoholmisbruik het egter nie net op die finansies van individuele huishoudings ’n negatiewe invloed nie, maar ook op ’n land se ekonomie in die geheel. Ondersoeke bevestig voortdurend dat die ekonomiese las van alkohol op die samelewing aansienlik is (Thavorncharoensap, Teerawattananon, Yothasamut, Lertpitakpong en Chaikledkaew 2009; Van Amsterdam en Van den Brink 2013:248). Alhoewel daarteen gewaak moet word om veralgemenings op grond van die bevindinge van ’n kwalitatiewe ondersoek te maak, kan die feit dat beide die betrokke gesinne wat in die Wes-Kaap woon en Amerikaanse gesinne in bogenoemde ondersoek se finansies negatief deur alkoholmisbruik geraak word, dui op ’n moontlike patroon tussen alkoholmisbruik en die negatiewe effek daarvan op gesinne se finansies. Groter, meer omvattende ondersoeke word egter benodig om hierdie patroon te bevestig. Die alkoholbedryf voeg egter ook waarde toe tot ’n land se ekonomie, en die uitdaging ontstaan dus nou om ’n balans te handhaaf tussen die ekonomiese voordele van drankverkope en die nadele van die ekonomiese las op huishoudings waar alkohol nie net gebruik word nie, maar misbruik word.

3.2 Tema 2: “Nou dink ek ai jinne, die ma’s wat nou so drink. Eet daai kinders ordentlik?”: Die negatiewe uitwerking van alkoholmisbruik op die gemeenskap

Hierdie tema verwys na die deelnemers se beskrywings van die maniere waarop alkoholmisbruik ’n negatiewe invloed het op mense buite die deelnemer se gesin. Hierdie tema het betrekking op die makrovlak van die ekologiesesisteemteorie. Deelnemers het vertel van ander gesinne wat naby hul woon waarin alkoholmisbruik voorkom en die negatiewe uitwerking wat dit het. Estie (50) het byvoorbeeld genoem dat haar seun haar vertel het van ’n ander seun in sy klas wie se ma drink, en dat die seun se skoolklere altyd vuil is:

Hy’s maar nou agt, hy gaan maar met sy skoolklere na die dam toe. Hy gaan maar, my seun het vertel, hy’t vir my seun gevra wie was jou skoolklere. Toe sê hy my ma, in die wasmasjien, en dan gebruik my ma Omo of Sta-soft. Hy sê my ma doen nie dit nie. En toe vra hy vir hom nou wie, en hy sê vir my mammie, sy skoolklere is altyd vuil. En, toe het hy nou die dag gesê hy’t maar nou besluit hy gaan self sy eie skoolklere was. Nou hoe was ’n agtjarige skoolklere? Dis nie skoon nie. En so, ek meen hoe, wat weet die ma, is daar ooit seep of Omo of whatever om mee skoolklere te was? En dis alles goedjies wat onse, regtig, onse gemeenskap agteruit laat gaan.

Hierdie deelnemer het verder vertel dat hulle amper eenkeer in ’n motorongeluk was toe hulle saam met haar man se vriend, wat alkohol misbruik, gery het en hy aan die slaap geraak het agter die stuurwiel terwyl hy onder die invloed van alkohol was.

Estie voel verder dat die onwettige handeldryf in alkohol ’n probleem in hul gemeenskap is, en dat meer jongmense as in die verlede na kroeë gaan. So reken Katryn (19) dat die mense in haar omgewing baie hulp nodig het. Sy sê dit gaan vir hulle net oor drank en dwelms. Frieda (50) meen daar is baie vrouens in hulle kerk wat met dieselfde probleem as sy sit, maar hulle praat nie graag daaroor nie.

Die uitwerking wat die skadelike gebruik van alkohol op gemeenskappe het, is ’n kwessie wat toenemend ’n kommer vir beleidsvormers is, aangesien alkoholmisbruik nie net op gesondheid- en verwante kostes ’n groot impak het nie, maar ook op die misbruiker se sosiale omgewing (Bryden, Roberts, McKee en Petticrew 2012:349). Verskeie ondersoeke toon dat hoër vlakke van alkoholverkope gepaardgaan met hoër vlakke van kindermishandeling en -verwaarlosing (Freisthler 2004:803; Freisthler 2011:185; Freisthler, Midanik en Gruenewald 2004:586; Freisthler, Needell en Gruenewald 2005:1049; Laslett, Room, Dietze en Ferris 2012:1786).

Buiten gevalle van kinderverwaarlosing, het die probleem van dronkbestuur ook in die deelnemers aan hierdie ondersoek se gemeenskap voorgekom. Middelverwante verswakte bestuursvermoë is ’n gedragseienskap wat die risiko vir padsterftes beduidend verhoog (Matzopoulos, Lasarow en Bowman 2013:118). Terwyl padverkeersbeserings ’n probleem in groot dele van die wêreld is, het Suid-Afrika uitermate hoë syfers – dubbeld die wêreldwye koers. Naas strafbare manslag is padverkeersbeserings die tweede grootste oorsaak van sterftes onder mans, met ’n padongeluksbeseringsmortaliteitskoers van amper 40 per 100 000, en is alkoholmisbruik ’n groot bydraer tot die hoë padongeluksyfer in Suid-Afrika (Norman, Matzopoulos, Groenewald en Bradshaw 2007). ’n Ondersoek na aggressiewe bestuur in KwaZulu-Natal het bevind dat meer as die helfte van motoriste wat gerapporteer het dat hulle bo die wettige alkoholbeperking bestuur het, ook erken het dat hulle aggressief is wanneer hulle alkohol ingeneem het en ’n motor bestuur (Sukhai, Seedat, Jordaan en Jackson 2005:244).

Die noemenswaardig hoë padongeluksyfer in Suid-Afrika kan toegeskryf word aan onveilige padomgewings, swak toepassing van bestaande verkeerswette, padwoede en aggressiewe bestuur, met alkoholmisbruik as ’n groot bydraer (Norman e.a. 2007). Die assosiasies tussen aggressiewe gedrag, die dra van vuurwapens, buitensporige spoedoortredings en bestuur onder die invloed van alkohol dui op die belangrikheid van die toepassing van verkeerswette as deel van ingrypings (Sukhai e.a. 2005). Sukhai e.a. (2005) meen egter Suid-Afrika is bekend daarvoor dat ons eersteklas wetgewing en beleide instel, maar sonder die voldoende toepassing daarvan. Die toepassing van die nuwe bestuur-onder-die-invloed-wette is ’n voorbeeld hiervan.

Rothschild, Mastin en Miller (2006:1218) meen dat die meeste ingrypings vir alkoholverwante padsterftes gewoonlik opvoedkundig of wetlik van aard is. Dié navorsers het daarom eerder ’n sosiale bemarkingstrategie van stapel gestuur deur ’n ritprogram in drie landelike gemeenskappe in die VSA te toets. Ritte na, van en tussen huise en kroeë is deur middel van ouer, luukse voertuie verskaf. Die resultate het ’n beduidende verandering in saamry- en bestuursgedrag getoon, veral onder 21- tot 34-jariges. Daar is ’n 17%-afname in alkoholverwante botsings vir die eerste jaar gevind, daar was geen toename in drinkgedrag nie, en groot besparings tussen die reaktiewe kostes van opruim ná ’n botsing en die proaktiewe kostes van ongelukvoorkoming is gemaak. Die program het met behulp van reisgeld en kroegbydraes volhoubaar en deel van die leefstyl van deelnemende gemeenskappe geword (Rothschild e.a. 2006:1218). Beter toepassing van verkeerswette met betrekking tot bestuur onder die invloed van drank, asook die implementering van ritprogramme om diegene wat onder die invloed van drank is, veilig te vervoer, word daarom vir die huidige gemeenskap voorgestel.

3.3 Tema 3: “Die alkohol wat hy gebruik, is ’n lawaaimaker. En dan klim dit in my kinders en dan gaan ek nou op hom”: Die negatiewe uitwerking van alkoholmisbruik op die gesin

Hierdie tema verwys na die maniere waarop alkoholmisbruik die gesin as ’n eenheid negatief beïnvloed. Dié tema sluit die egpaar-, ouer-kind- sowel as broer-en-suster-subsisteme in en vorm deel van die mikrosisteem. Die ouer wat alkohol misbruik, kom soms nie oor die weg met ander gesinslede nie, hou die gesin uit die slaap uit, of baklei met gesinslede.

Anna (60) en haar dogter Bettie (37) sê dat Anna se man almal in die huis begin skel wanneer hy onder die invloed van alkohol is. Hy baklei met sy vrou en al hulle kinders. Anna voel dan draai haar kinders teen hom, en sy wil dit nie so hê nie, want ’n mens moet jou ouers eer. Geraldine (55) en haar dogter Hermien (36) sê dat Geraldine se man begin skel wanneer hy onder die invloed van alkohol is. Dan gaan slaap Geraldine party Saterdagnagte saam met Hermien in haar kamer omdat sy dit nie kan hou in hulle kamer by haar man nie. Rosa (45) meen sy en haar kinders slaap nooit deur die nag nie. Haar man kom enige tyd van die nag by die huis in en uit en klap die deure toe wanneer hy onder die invloed van alkohol is.

Cathy (44), wie se man en seun albei alkohol misbruik, voel dié ouer-kind-subsisteem het iewers begin skeefloop tussen haar man en haar seun:

Ek het al vir my seun gevra wat het gebeur. Hy is nie jou, jou, biologiese pa nie. Hy’s nie jou eie pa nie, dit weet ons. Maar toe ons mekaar gevind het, het hy jou gevat soos jy is. En jy was nog jonk. Jy was baie jonk. So waar het dit skeefgeloop?

Sy meen dat nie haar man of haar seun wil erken daar is ’n probleem tussen hulle nie, maar wanneer hulle dan albei dronk is, lyk dit of hulle mekaar nie kan verdra nie. Quinton (30), wie se lewensmaat alkohol misbruik en soms ander mans in hulle huis ontvang, voel weer dat hulle seun en dogter altyd hulle ma se kant kies, en hy wens hulle wil opstaan en sê sy behandel hom nie reg nie.

Dit is dus duidelik dat daar dikwels bakleiery in die deelnemende gesinne voorkom. Verbale en fisieke aggressie tussen mans wat alkoholiste is en hul vrouens is in vorige studies aangetoon (Margolin, Ramos, Baucom, Bennett en Guran 2013:2849; O’Farrell, Murphy, Neavins en Van Hutton 2000:295; Stanley 2012:583).

Terwyl deelnemers aan hierdie ondersoek gemeld het dat die ouer wat alkohol misbruik, die ander gesinslede soms uit die slaap uit hou, fokus ondersoeke in die literatuur hoofsaaklik op die uitwerking van alkoholmisbruik op die persoon wat dit misbruik se slaappatrone (Cohn, Foster en Peters 2003:455; Conroy en Arnedt 2014:487; Junghanns, Horbach, Ehrenthal, Blank en Backhaus 2009:893), eerder as op hoe dit die mense om hulle raak. Daar is dus ’n tekort aan ondersoeke in die literatuur in verband met die invloed van alkoholmisbruik op gesinslede en lewensmaats van alkoholmisbruikers se slaapkwaliteit en die gevolge daarvan vir hul gesondheid. Studies in verband met faktore soos gesinslede wat met mekaar baklei of gesinslede wat nie goed met mekaar oor die weg kom en kommunikeer nie, kom wel in die literatuur voor. Hierdie faktore, wat verband hou met die sirkulêre siening van gesinsisteemteorie, kan alkoholmisbruik en gesinsprobleme tegelykertyd vererger. Gesinsprobleme of disfunksie kan andersom gekoppel word aan hierdie model, met ’n toename in die gebruik van alkohol in reaksie op gesinsprobleme (Ripley, Cunion en Noble 2006:172).

3.4 Tema 4: “Toe sê dokter nog vir hom, dis nou, as gevolg van die alkohol, dis dit ook wat maak dat jy nou so siek is”: Die negatiewe uitwerking van alkoholmisbruik op gesondheid

Hierdie tema verwys na die deelnemers se beskrywings van hoe die alkoholmisbruik van ’n ouer hul eie gesondheid of die gesondheid van hul lewensmaats negatief beïnvloed het. Die ouer wat alkohol misbruik, het soms gesondheidsprobleme as gevolg van die alkohol ontwikkel, en soms het die alkoholmisbruik ’n bestaande gesondheidsprobleem vererger. Gesondheidsorg of mediese hulpbronne in ’n gemeenskap vorm deel van die eksosisteem wat die gemeenskapsomgewingsvlak beskryf (Visser 2007:25). Die ouer wat alkohol misbruik se lewensmaat het soms spanning ervaar.

Frieda (50), wie se man alkohol en ander dwelms gebruik, meen die gevolge van haar man se rokery wys al op sy gesig:

Toe sê ek vir hom, jy sal moet stadig mannetjie. Een van die dae gaan jy na oom [mansnaam] toe. Ek loop lekker in ’n beweging, ek is nie oud nie, die jaar vyftig, sê ek vir hom. En jy lyk soos ’n mannetjie van sestig. Ek sê as ek nou in die straat afloop in ’n kort mini en ’n kort toppie dan’s dit nou (fluit, fluit, fluit, fluit). Dit is wat nou gebeur het toe ek nou hier na julle toe gekom het. Ja maar, dit is so.

Frieda voer verder aan dat haar man se alkoholmisbruik ’n negatiewe effek op haar eie gesondheid het, aangesien sy gewig verloor het weens die spanning wat sy ervaar:

Ja, kyk hoe lyk jy, ek sê dis stres, ek sê vir hom dis jy wat my so laat stres. Ek sê kyk hoe maer is ek. Kyk hoe lyk ek. Ek was nie sonder jou met dit nie. Ek was vet en lekker fris.

Terwyl sommige ondersoeke dui op die potensiële voordele van matige alkoholverbruik (Cassetty 2012; Nova, Baccan, Veses, Zapatera en Marcos 2012:307; “Regular moderate alcohol intake has cognitive benefits in older adults” 2009), word die negatiewe gesondheidsgevolge van oormatige alkoholverbruik wyd in die literatuur gerapporteer (Hensing 2012:212; Mertens e.a. 2009:75796776; Parry e.a. 2011:1718; Rehm e.a. 2010:817; WGO 2011:20).

Alhoewel daar goedgevestigde kwantitatiewe literatuur beskikbaar is oor die impak van alkoholverbruik op die drinker, is daar minder ondersoeke wat handel oor hoe iemand se drinkery ander mense, soos lewensmaats, raak (Kishor, Pandit en Raguram 2013:360; Livingston, Wilkinson en Laslett 2010:778). Dié verskynsel het tydens hierdie ondersoek na vore gekom, met deelnemers wat genoem het hoe alkohol hulle lewensmaats se gesondheid asook hulle eie welstand beïnvloed het. Lewensmaats van alkoholiste rapporteer dikwels verhoogde vlakke van sielkundige angs en gesondheidsprobleme in vergelyking met dié van normatiewe populasies (Ripley e.a. 2006:173; Tempier, Boyer, Lambert, Mosier en Duncan 2006:41). In ’n ondersoek in Australië is daar wel gevind dat ander se drinkery ’n beduidende impak op iemand se gesondheid en welstand kan hê (Livingston e.a. 2010:778). So het Richter, Chatterji en Pierce(2000:61) gevind dat sommige gesinslede van alkoholiste fisieke siektesimptome ervaar het in reaksie op die stres wat daarmee gepaardgaan om ’n gesinslid te hê wat ’n alkoholis is. Daar word dus meer ondersoeke benodig wat fokus op die gesondheid van lewensmaats van alkoholmisbruikers. Indien dit voorkom of die gesondheid van lewensmaats van alkoholmisbruikers dikwels skade ly, behoort ingrypingsprogramme ook op toegang tot gesondheidsorg vir hierdie lewensmaats klem te lê.

3.5 Tema 5: “En die eerste jaar van onse huwelik, was stresvol. Kyk, en die alkohol het ’n groot rol gespeel”: Die negatiewe uitwerking van alkoholmisbruik op die huwelik

Hierdie tema verwys na die deelnemers se beskrywings van hoe alkoholmisbruik die deelnemers se huwelik, of die verhouding tussen pa en ma, negatief beïnvloed het. Hierdie tema hou verband met die egpaar-subsisteem soos deur gesinsisteemteorie omskryf, en behels ’n uitwerking op mikrovlak. Sestien uit die 18 deelnemende gesinne het aangevoer dat die alkoholmisbruik hul huwelik of verhouding raak. Beide ouers het soms buite-egtelike verhoudings gehad. Die ouer wat alkohol misbruik, het soms die ander ouer van buite-egtelike verhoudings beskuldig, soms die ouer wat nie alkohol misbruik gevra om saam te drink, soms min in die huis gehelp, en soms min tyd saam met die ouer wat nie alkohol misbruik nie, spandeer. Die deelnemers het soms gevoel dat hul lewensmaats nie lief is vir hulle nie, dat hulle self hul lewensmaats se alkoholmisbruik veroorsaak, en dat hulle net ter wille van die kinders in die huwelik bly. Die deelnemers het soms vrees, selfmoordgedagtes, liefdeloosheid of swak kommunikasie in die huwelik ervaar.

Lisa (35) wens dat haar lewensmaat meer in die huis wil help. Sy het vertel dat sy die vorige Sondagoggend op haar eie kerk toe gegaan het omdat haar lewensmaat wat die Saterdagaand gedrink het, nog onder die invloed van alkohol was. Toe sy uit die kerk uit kom, lê hy voor hulle deur, nadat hy toe eers pas aangetrek het:

Die huis is vuil nes ek hom gelos het. En ek weet mos dan kom ek uit die kerk uit, dan kan ek aangaan, met my verdere kos want my rys was al klaar, my pampoen. En ek het aartappels al die Saterdagaand geskil, nou as ek terugkom uit die kerk uit wil ek dit opkook en net bak. Toe raak ek baie moedeloos.

Sara (45), wat tydens die onderhoud pyne in haar arm ervaar het, meen haar lewensmaat kan sien dat sy nie lekker voel nie, maar sal nie daaraan dink om haar te help nie. Hy vat net sy bottel wyn en sê vir haar dat hy nou maar gaan drink tot die namiddag toe:

Hy sal nie dink en vra, my ou vrou, of skattebol, kan ek vir jou bietjie koffie maak nie? Ek het maar opgestaan deur die pyne en maar die ketel aangesit en vir my bietjie koffie gemaak. Ek meen, soos hy, hy my hanteer is daar nie liefde wat ek sien nie. Ek doen baie vir hom, al die gemeenskap praat daaroor. Hy’t nog nooit so vrou gehad soos ek nie wat baie vir hom beteken nie. Maar hy waardeer dit nie.

Die beweerde skadelike gevolge wat alkoholmisbruik op die huwelikseenheid het, word bevestig deur vorige empiriese ondersoeke (Ripley e.a. 2006:172), waarvolgens daar ’n negatiewe verhouding tussen alkoholmisbruik en huwelikstevredenheid bestaan (Kearns-Bodkin en Leonard 2005:2123; Kishor e.a. 2013:364).

Deelnemers aan die huidige ondersoek het soms skuldig gevoel en gewonder of hulle hul lewensmaats se alkoholmisbruik veroorsaak. Net so is in ’n Amerikaanse ondersoek gevind dat gesinslede van alkoholiste ’n verantwoordelikheidsgevoel vir die alkoholis se probleem ervaar (Richter e.a. 2000).

In ’n ondersoek deur Moos, Brennan, Schutte en Moos (2010:506) is gevind dat die lewensmaats van probleemdrinkers minder betrokke was by huishoudelike take en minder aan sosiale en kerkaktiwiteite deelgeneem het, en hulself dus ietwat van hulle gesin en sosiale lewe onttrek het. In teenstelling hiermee het die deelnemers aan die huidige ondersoek steeds kerkaktiwiteite bygewoon, was hulle steeds betrokke by hul gesinne, en het hulle steeds die meeste huishoudelike take verrig, ten spyte van die stremming wat die alkoholmisbruik op hul huwelik geplaas het. Die beskermende rol wat godsdiens, waarvan kerkbetrokkenheid ’n deel vorm, in hierdie gesinne waarvan ’n ouer alkohol misbruik se lewens speel, word elders bespreek (Van den Berg 2016). Die feit dat hierdie lewensmaats steeds betrokke by hul gesinne en huishoudelike take is, kan vanuit ’n sistemiese perspektief daarop dui dat hulle probeer om ’n oorfunksionerende rol aan te neem en later self oorlaai kan begin voel in hul pogings om dinge in orde te hou (Brown 1999:96).

3.6 Tema 6: “Toe vra ek so vir haar nou waaroor stres sy, toe sê sy vir my nee dit is die dinge wat haar pa doen”: Die negatiewe uitwerking van alkoholmisbruik op kinders

Hierdie tema behels beskrywings van hoe ouerlike alkoholmisbruik die deelnemende gesinne se kinders negatief beïnvloed het. Die kinders het soms stres ervaar, het skool verlaat, of hul punte het verswak; hulle was skaam om vriende huis toe te bring, of het self drank of dwelms begin gebruik. In een geval was ’n kind gemolesteer deur die ouer wat alkohol misbruik, en in ’n ander geval het ’n kind reeds op ’n baie jong ouderdom swanger geword. In een geval waar ’n kind ook begin drink het, was die kind in ’n motorongeluk betrokke waarin hy verlam is. Frieda (50) het vertel dat haar oudste dogter die afgelope paar jaar wat Frieda se man alkohol misbruik, stil geword het en begin spanning ervaar het. Daar het later knoppe op haar vel begin uitslaan. Sy het haar dogter na die dokter toe geneem, en die dokter het bevestig dat die knoppe deur stres veroorsaak word. Toe sy haar dogter vra waaroor sy haar bekommer, het haar dogter gesê dit is haar pa se alkoholmisbruik. Hierdie tema hou dus nie net verband met die ouer-kind-subsisteem op mikrovlak nie, maar ook met die makrosisteem, aangesien dit kwessies soos kindermishandeling en bestuur onder die invloed van drank insluit.

Die vlak van persoonlike funksionering van ouers wat alkohol misbruik, raak die ontwikkeling van kinders in ’n huisgesin (Ripley e.a. 2006:173). Verskeie ondersoeke het die daaglikse gevolge van ouerlike alkoholmisbruik op ontwikkelende kinders, insluitende die negatiewe impak op hul skoolwerk, gedokumenteer (Carle en Chassin 2004:577; Christoffersen en Soothill 2003:110; Kroll 2004:133; Poon, Ellis, Fitzgerald en Zucker 2000:1020). Moontlike redes wat toegeskryf word aan die negatiewe impak van ouerlike alkoholmisbruik op kinders se akademiese prestasie, is dat die kind nie tyd maak vir studeer nie, ouers versuim om hul kinders se akademiese vordering te monitor en gebrekkige dissipline (Carle en Chassin 2004:577).

Buiten akademiese uitdagings kan die negatiewe impak van ouerlike alkoholmisbruik op kinders insluit dat kinders stres en angs beleef. Net soos die bevindinge van die huidige ondersoek, stem die resultate van ander ondersoeke ooreen dat ouerlike stryd en bakleiery as gevolg van die alkoholmisbruik ’n groot bron van stres en angs vir kinders is (Kroll 2004:134). Kinders word dikwels beseer, verbaal mishandel of moet verkleinerende opmerkings in verband met hul vaardighede of voorkoms aanhoor (Kroll 2004:135). So het Anna (60) en haar dogter Bettie (37) byvoorbeeld vertel dat wanneer Anna se man onder die invloed van alkohol is, hy nou nog vir Bettie uitskel oor die feit dat sy swanger geword en ’n kind gekry het in haar matriekjaar, alhoewel dit al 18 jaar vantevore plaasgevind het.

Deidré (41) het vertel dat haar man se alkoholmisbruik hul seun só beïnvloed het dat hy ook later begin alkohol misbruik het. Hulle seun het eenkeer onder die invloed van alkohol bestuur en ’n ongeluk gemaak en is verlam. Ondersoeke toon dat die nageslag van alkohol-afhanklike ouers ’n groter risiko het om self alkohol-afhanklikheid, asook geëksternaliseerde stoornisse (soos gedragstoornis en aandagtekort-hiperaktiwiteitstoornis) en geïnternaliseerde stoornisse (soos ’n major depressiewe stoornis en angsstoornisse), te ontwikkel (Hill, Shen, Lowers, Locke-Wellman, Matthews en McDermott 2008:155; Hill, Tessner en McDermott 2011:285).

Die uitwysing van modererende en bemiddelende faktore wat die geneigdheid dat adolessente alkoholmisbruik en -afhanklikheid tydens jong volwassenheid sal ontwikkel, is egter nie goed gedokumenteer nie (Hill e.a. 2011:286). So meen Preuss, Schuckit, Smith, Barnow en Danko (2002:235) dat alhoewel daar al gerapporteer is dat kinders wie se ouers alkohol misbruik, verhoogde vlakke van angs en depressie het, baie van die ondersoeke nie genoegsaam gekontroleer het vir die invloed van onafhanklike faktore wat nie deur die alkohol veroorsaak is nie. Hierdie skrywers het gevind dat geïnternaliseerde simptome in kinders wie se ouers alkohol misbruik, sterker beïnvloed word deur ’n gesinsgeskiedenis van angsstoornisse as deur ’n gesinsgeskiedenis van alkoholgebruikstoornisse.

Estie (50), wat ’n suster by ’n kliniek is, meen dat haar man se alkoholmisbruik ’n verskriklike uitwerking op hulle twaalfjarige seun se karakterontwikkeling het.

In ’n Deense ondersoek is vasgestel dat ouers se alkoholmisbruik ’n impak het op kinders in hul vormingsjare. Hospitalisasie as gevolg van geweld, werkloosheid, asook ’n verhoogde risiko vir tienerswangerskap is meer gereeld gesien in gevalle waar die ouers alkoholmisbruikers was (Christoffersen en Soothill 2003:107).

’n Geval van ’n vroeëtienerswangerskap is in hierdie ondersoek vermeld. Sara (45), wat haar lewensmaat se dogtertjie van wie sy nie die ma is nie, help grootmaak, het gesê:

En wat my ’n bietjie so laat hartseer voel, is hy’t ’n dogtertjie wat twaalf jaar is wat swanger is. En het hy nou nie gedrink nie, sou dit nie gebeur het nie. Want dan’t hy mos nou gekyk en doen, na sy kind.

In teenstelling met ondersoeke (Bancroft e.a. 2004:23; Kroll 2004:132) na die negatiewe effek van ouerlike alkoholmisbruik op kinders het verskeie van die gemelde temas (byvoorbeeld om die alkoholmisbruik ’n geheim te moes hou, of kinders wat as versorgers moes optree deur byvoorbeeld die finansies te moes bestuur) nie in die huidige ondersoek na vore gekom nie. Moontlike redes hiervoor kan wees dat bogenoemde ondersoeke slegs op die ervarings van kinders of jongmense wie se ouers alkohol misbruik het, gefokus het, eerder as op die gesin in sy geheel. Die verskil tussen die huidige ondersoek se bevinding en dié van ander ondersoeke kan ook toegeskryf word aan die onderhoudskedule wat tydens die ondersoeke gebruik is, asook die verskillende agtergronde van deelnemers.

3.7 Tema 7: “Jy’t jouself uit jou werk uit gewerk … dit is wat drank maak”: Die negatiewe uitwerking van alkoholmisbruik op loopbane

Hierdie tema behels maniere waarop ouerlike alkoholmisbruik die ouer wat alkohol misbruik en die ouer wat nie alkohol misbruik nie, by die werk negatief beïnvloed. Die ouer wat alkohol misbruik, het soms sy/haar werk as gevolg van alkohol verloor, soms by die werk gesteel, soms nie op Maandae by die werk opgedaag nie, of soms onder die invloed van alkohol werk toe gegaan. Die ouer wat nie alkohol misbruik nie, het soms gesukkel om te konsentreer by die werk. Hierdie tema het implikasies op beide mikro- en makrovlak.

Trudie (52) het vertel hoe haar man sy werk deur sy alkoholmisbruik verloor het. Hy het voorraad by die werk gesteel om drank daarmee te koop. Estie (50) het vir haar man verduidelik dat wanneer ’n mens die hele naweek drink, ’n mens geneig is om Maandae van die werk af weg te bly, en dit skep nie ’n goeie werksprofiel nie. Estie het verder vir haar man gesê dat haar beroep van só ’n aard is dat sy nie kan bekostig om aan soveel stres blootgestel te word by die huis nie. As ’n suster by ’n kliniek het sy ’n baie verantwoordelike werk waarvoor haar gees en haar brein helder moet wees. Sy kan nie bekostig om daar ’n fout te maak nie. Wanneer haar man begin drink en byvoorbeeld nie huis toe kom nie, het sy ’n probleem, want iemand moet na hulle seun kyk, en dit veroorsaak vir haar spanning by die werk.

So meen Quinton (30) dat sy kollegas soms wonder hoekom hy so stil is by die werk. Hy sê dat sy gedagtes partykeer deurmekaar is, en dan beseer hy hom amper met van die toerusting waarmee hy as fabriekswerker werk:

Jy werk mos nie lekker as dit so is by die huis nie. Suster sal mos nou nie lekker kan werk nie. Suster se aandag sal mos net wees op daai ding. Hy, hy, hy krap jou man.

In ooreenstemming met die resultate van hierdie ondersoek is in ’n Amerikaanse ondersoek gevind dat probleemdrinkery ’n besliste effek het op die waarskynlikheid van werkloosheid en ’n negatiewe uitwerking op die geneigdheid om in diens geneem te word (Terza 2002:393). In ’n ander Amerikaanse ondersoek is gevind dat alkoholisme ’n negatiewe impak op verdienste het (Jones en Richmond 2006:869).

Deelnemers aan die huidige ondersoek het beskryf hoe hul lewensmaats soms Maandae van die werk af wegbly. Afwesigheid het ’n groot ekonomiese impak en is potensieel gevaarlik, soos wanneer plaasvervangers in die plek van afwesige werknemers met gevaarlike toerusting moet werk (McFarlin en Fals-Stewart 2002:17). Oor die algemeen is daar in ondersoeke gevind dat ’n toename in alkoholgebruik verwant is aan ’n toename in afwesigheid, en dat individue wat aan die diagnostiese maatstawwe vir alkoholmisbruik of -afhanklikheid voldoen, meer dae van die werk afwesig is as diegene wat nie aan die maatstawwe voldoen nie (McFarlin en Fals-Stewart 2002:17; Roche, Pidd, Berry en Harrison 2008:738; Wedegaertner, Arnhold-Kerri, Sittaro, Hillemacher, Bleich, Geyer en Te Wildt 2011:125).

Terwyl talle ondersoeke fokus op die impak van alkoholmisbruik op die werkloosheid, verdienste, produktiwiteit en afwesigheid van die alkoholmisbruiker (bv. Elliott en Shelley 2006:130; McFarlin en Fals-Stewart 2002:17; Roche e.a. 2008:738), fokus min ondersoeke op die uitwerking van alkoholmisbruik op alkoholmisbruikers se lewensmaats se loopbane. Tot op hede het die meeste navorsing wat gerapporteer is oor die impak van alkoholverbruik en –misbruik op arbeidsmageienskappe, op mans gefokus – waarskynlik weens mans se hoër koerse van deelname aan die arbeidsmag (Jones en Richmond 2006:849). In 13 uit die 18 deelnemende gesinne aan die huidige ondersoek het die ma in die gesin egter ’n beroep beoefen. Wanneer die ouer wat nie alkohol misbruik nie, in diens geneem is, kan sy/haar eie werksprestasie of aanwesigheidskoers afneem as gevolg van moeilikhede wat by die huis ervaar word (Mongan, Hope en Nelson 2009:16).

Met inagneming van die deelnemers se beskrywings van hoe hul lewensmaats wat alkohol misbruik hul werk verloor het, asook die sosio-ekonomiese status van die deelnemers, is dit soveel te meer noodsaaklik dat die ouer wat nie alkohol misbruik nie, sy/haar werk behou en sy/haar reg uitoefen om sonder spanning ’n produktiewe loopbaan te kan volg. Met ’n toename in die aantal gesinne waarin beide ouers genoodsaak word om beroepe te beoefen, tesame met die wye voorkoms van ondersoeke in verband met die invloed van alkoholmisbruik op die alkoholmisbruiker by die werk, is daar duidelik ’n behoefte aan meer ondersoeke wat fokus op die impak wat ouerlike alkoholmisbruik (met ander woorde die lewensmaat se alkoholmisbruik) op die ouer wat nie alkohol misbruik nie se loopbaan het, en ondersteuningsopsies vir sulke gesinne.

 

4. Gevolgtrekking

Die doel van hierdie ondersoek was om vas te stel hoe gesinne deur die krisis van ouerlike alkoholmisbruik geraak word vanuit ’n gesinsisteemperspektief. Uit die resultate is dit duidelik dat ouerlike alkoholmisbruik verskeie negatiewe uitwerkings op verskillende terreine van die gesinslewe kan hê. Gebaseer op een van die aannames van die gesinsisteemteorie, naamlik dat die gedrag van een gesinslid noodwendig ’n uitwerking op ander gesinslede tot gevolg het, vloei dit voort dat ouerlike alkoholmisbruik nie net die ouer wat alkohol misbruik negatief beïnvloed nie, maar ook die interaksie en kommunikasie tussen die ander gesinslede. Hierdie invloed van wedersydse interaksies tussen gesinslede, en die sisteem-aard van gesinsverhoudings word bevestig deur die resultate van die huidige ondersoek, waarin daar gevind is dat ouerlike alkoholmisbruik, volgens deelnemende gesinne, ’n negatiewe uitwerking het op die gesin as geheel, die huwelik, die kinders, asook die gesondheid, loopbane en finansies van gesinslede. Verder raak ouerlike alkoholmisbruik nie net gesinne nie, maar ook die wyer gemeenskap, wat as ’n uitgebreide sosiale sisteem beskou kan word. Hierdie bevindinge is belangrik, aangesien dit ’n leemte vul in die Suid-Afrikaanse literatuur in verband met die subjektiewe ervarings van arm, bruin gesinne in die Wes-Kaap waarin ouerlike alkoholmisbruik voorkom. Hierdie bevindinge kan in ag geneem word in die ontwikkeling van ingrypings vir gesinne waarin alkohol misbruik word.

Die bevinding dat ouerlike alkoholmisbruik nie net die ouers nie, maar ook die kinders in die betrokke gesinne negatief raak, vra om ’n ingrypingsprogram wat alle gesinslede, en nie net die ouer wat alkohol misbruik nie, betrek.

Die insluiting van alle gesinslede by ’n ingrypingsprogram, met spesiale klem op die jeug, hou verband met Bronfenbrenner (1979) se teoretiese grondslag van die ekologie van menslike ontwikkeling. Bronfenbrenner (1979) identifiseer verskillende vlakke van interaksie wat belangrik is vir die verstaan van individuele gedrag, en erken dat die wyer omgewing en ander sisteme ’n invloed het op menslike gedrag. Deur die jeug by ’n ingrypingsprogram te betrek, kan addisionele opvoeding of versorging verskaf word, asook geleenthede geskep word waar jongmense waardevol en gewaardeer kan voel (Benson, Leffert, Scales en Blyth 2012:4). Dit kan ook geleenthede bied om die jeug met sinvolle aktiwiteite besig te hou, wat kan voorkom dat hulle self alkohol begin misbruik. ’n Oorsig deur Foxcroft en Tsertsvadze (2012:131) toon juis dat gesinsgebaseerde voorkomingsingrypings positiewe gevolge vir die voorkoming van alkoholmisbruik in jongmense kan hê, en dat die gevolge van die ingrypings kan voortduur tot in die medium tot lang termyn.

Terwyl ouerlike alkoholmisbruik kinders op verskeie maniere negatief raak, en dus ’n negatiewe uitwerking op die ouer-kind-subsisteem tot gevolg het, kan hierdie probleme versag word deur die verbetering van die funksionering van die gesin (Calhoun, Conner, Miller en Messina 2015:22). ’n Literatuuroorsig deur Calhoun e.a. (2015:15) toon dat ingrypings wat fokus op die verbetering van ouerskapspraktyke en gesinsfunksionering effektief kan wees in die vermindering van probleme in kinders wat deur ouerlike middelmisbruik geaffekteer word. Meer spesifiek is daar gevind dat ouerlike alkoholmisbruik ingrypingsprogramme wat ouerskapsvaardighede tesame met gedragsterapie vir paartjies vir middelmisbruik teiken, die meeste belofte vir die verbetering van gesinsfunksionering inhou, en gevolglik ook vir die gesondheid en welstand van kinders (Calhoun e.a. 2015:22; Lam, Fals-Stewart en Kelley 2008:1080).

Tydens die data-ontleding van hierdie studie is daar onder andere gevind dat alkoholmisbruik soms met huishoudelike geweld gepaardgaan (vergelyk die negatiewe effek van alkoholmisbruik op kinders). Hierdie bevindinge bevestig wat in vorige studies gevind is (Fals-Stewart 2003; Langenderfer 2013; Liang en Chikritzhs 2011:524; Parker 2004:157). Hierdie bevinding het implikasies vir ’n ingrypingsprogram, naamlik dat alkoholmisbruik nie in afsondering hanteer behoort te word nie, maar saam met huishoudelike geweld, aangesien hierdie twee kwessies dikwels hand aan hand gaan. Terwyl die ouer wat alkohol misbruik, hulp kry vir verslawing, behoort die ander gesinslede beskerming teen huishoudelike geweld te ontvang.

’n Amerikaanse loodsstudie is deur Easton, Mandel, Hunkele, Nich, Rounsaville en Carroll (2007) gedoen om die effektiwiteit van ’n 12-sessie kognitiewe gedragsgroepterapie te bepaal. Easton e.a. (2007:24) het ’n geïntegreerde benadering gevolg deur mans tegelykertyd vir alkoholafhanklikheid en huishoudelike geweld te behandel. Die groep wat hierdie behandeling ontvang het, teenoor die groep wat net vir alkoholafhanklikheid behandel is, het ’n beduidende afname in alkoholverbruik getoon, en het ook met verloop van tyd ’n groter afname in die voorkoms van gewelddadige episodes getoon, in vergelyking met die groep wat nie die middelmisbruik- en huishoudelikegeweld-terapie ontvang het nie.

Langenderfer (2013) meen dat deur die gelyktydige voorkoms van alkoholgebruikstoornisse en intiemelewensmaat-geweld tesame te behandel, teenoor die gebruiklike apartebehandelingsprotokol, persone wat alkoholgebruikprobleme het en gewelddadig is teenoor hul lewensmaats sal sien dat hierdie twee probleme dikwels verweef is of selfs onlosmaaklik is van mekaar.

So ook behoort ander gesinsprobleme wat stressors veroorsaak, soos wat na vore gekom het in die tema in verband met die negatiewe effek van alkoholmisbruik op die gesin, tydens die ingrypingsprogram behandel te word. Hierdie bevinding het ’n invloed op verskeie subsisteme en is ’n aanduiding van die erns van ouerlike alkoholmisbruik.

Volgens Van Amsterdam en Van den Brink (2013:253) fokus beleidsvormers onregverdigbaar op die skade van onwettige dwelms, terwyl hulle die skade van alkoholgebruik onderskat. Die skade wat alkohol aan ’n gemeenskap doen, oorskry dié van onwettige dwelms, aangesien die aantal mense met ’n alkoholgebruikstoornis drie keer meer is as die aantal mense met ’n dwelmgebruikstoornis (Van Amsterdam en Van den Brink 2013:252). Parry en Myers (2011) meen dat Suid-Afrikaanse beleidsmakers eenstemmigheid moet bereik oor hulle beskouing van die verskillende dwelms. Alhoewel alkohol as die mees skadelike dwelm beskou word, is beleidsreaksies nie logies of op bewyse gebaseer nie, aangesien die gebruik van onwettige dwelms gekriminaliseer word, terwyl dit minder skadelik as alkohol is, wat ’n wettige middel is. Alkoholmisbruik behoort daarom net soveel aandag te kry as onwettige dwelmmisbruik, en nie as minder ernstig beskou word nie.

Alhoewel verskeie gesinsingrypings vir ouers wat alkohol misbruik reeds bestaan, meen Kumpfer, Alvarado, Smith en Bellamy (2002:241) egter dat bitter min gesinsingrypings aangepas is om kultureel sensitief vir verskillende etniese groepe te wees. Die meeste universele voorkomingsprogramme is generiese programme wat vir die algemene Amerikaanse kultuur ontwikkel is en sterk beïnvloed is deur wit, middelklas waardes (Kumpfer e.a. 2002:242; Turner 2000:286). Kulturele agtergrond kan houdings teenoor faktore soos gepaste gesinsgedrag, gesinshiërargie, aanvaarbare vlakke van alkoholgebruik en metodes om skaamte en skuldgevoelens te hanteer, affekteer. Om gesinne te dwing om gehoor te gee aan die gebruike van die dominante kultuur, kan wantroue skep en die effektiwiteit van die ingryping verlaag (Kaufman en Yoshioka 2005:49). Dit is daarom noodsaaklik dat ’n ingrypingsprogram binne die gebruike en beskouings van die gesinne se kultuur behoort te val. Aangesien elke kultuur sy eie tradisionele wêreldbeskouings ten opsigte van genesingsbenaderings het (Kumpfer e.a. 2002:242), was die huidige ondersoek spesifiek daarop gemik om die ervarings van die betrokke gesinne vas te vang, sodat riglyne vir ’n ingrypingsprogram vir gesinne van die bruin bevolkingsgroep in die Wes-Kaap ontwikkel kan word.

Buiten dat ’n kultuursensitiewe ingrypingsprogram dus vir die Wes-Kaapse, Afrikaanssprekende, bruin bevolkingsgroep voorgestel word, is dit ook belangrik dat die persone wat die ingryping doen, toeganklik vir deelnemers behoort te wees en dat daar nie kultuur-, ras- of taalhindernisse voorkom nie. Alhoewel ’n ondersoek deur Sodano, Watson, Rataemane, Rataemane, Ntlhe en Rawson (2010:613) gevind het dat die Suid-Afrikaanse middelmisbruikbehandelingswerksmag net soos die Suid-Afrikaanse bevolking divers is in terme van ras, etnisiteit en taal, het die ondersoek slegs klinieke van gevestigde sentrums wat behandelingsprogramme aanbied wat hoog geag word, in die steekproef ingesluit. Die steekproef was dus nie noodwendig verteenwoordigend van arm, voorheen benadeelde, landelike gemeenskappe nie (Sodano e.a. 2010:613). Dit is daarom belangrik dat die aanbieders van ’n ingrypingsprogram behoort ooreen te stem met die deelnemende gesinne in terme van ras, kultuur en/of taal. Die effektiwiteit van ’n ingrypingsprogram hang immers tot ’n groot mate af van die aanbieder se empatie, opregtheid en warmte (Kumpfer en Alvarado 2003:465).

Laastens is dit noodsaaklik dat die uitkomste van ’n ingrypingsprogram na afloop daarvan gemeet word om te bepaal of die program suksesvol was al dan nie. Daar is juis tans min bekend oor die kwaliteit en effektiwiteit van middelmisbruikstoornisbehandelingsdienste in Suid-Afrika (Myers, Petersen, Kader, Koch, Manderscheid, Govender en Parry 2014:7). Die evaluering van ’n ingrypingsprogram hou verskeie voordele vir diensverskaffers in, insluitend die vroeë identifisering van probleme in sekere areas en geleenthede om die program te verbeter (Brown, Topp en Ross 2003:31; Tiet, Byrnes, Barnett en Finney 2006:346). In Suid-Afrika is daar egter net ’n klein aantal middelmisbruikprogramme waar kliënt- en behandelingsuitkomste op ’n roetinebasis geëvalueer word. Die kontrolering en evaluering van kliëntuitkomste in Suid-Afrikaanse middelmisbruikdienste is dus beperk (Myers, Burnhams en Fakier 2010:564), en dit is daarom belangrik om ’n evalueringskomponent deel te laat uitmaak van ’n ingrypingsprogram.

Die negatiewe ervarings van bruin gesinne in die Wes-Kaap in verband met ouerlike alkoholmisbruik beïnvloed verskeie subsisteme binne die gesin, sowel as die wyer, gemeenskapsisteem in sy geheel. Hierdie probleem kan vanuit ’n sistemiese beskouing verklaar word deur Suid-Afrika se historiese agtergrond van apartheid en die dopstelsel in ag te neem. Die dopstelsel het veranker geword in die lewens van Wes-Kaapse bruin gesinne deur die generasie-oordrag van gesinsprobleme soos in Bowen (1974) se gesinsisteemteorie beskryf, en daarom is dit belangrik om aandag te skenk aan gesinspatrone met verloop van tyd, om sodoende die oordrag van hierdie probleem na die volgende generasies te voorkom.

 

Bibliografie

Babbie, E. en J. Mouton. 2001. The practice of social research. Kaapstad: Oxford University Press.

Bancroft, A., S. Wilson, S. Cunningham-Burley, K. Backett-Milburn en H. Masters. 2004. Parental drug and alcohol misuse: Resilience and transition among young people. York: Joseph Rowntree Foundation.

Barriball, K.L. en A. While. 1994. Collecting data using a semi-structured interview: A

discussion paper. Journal of Advanced Nursing, 19:328–35.

Benishek, L.A., K.C. Kirby en K.L. Dugosh. 2011. Prevalence and frequency of problems of concerned family members with a substance-using loved one. The American Journal of Drug and Alcohol Abuse,37:82–8.

Benson, P.L., N. Leffert, P.C. Scales en D.A. Blyth. 2012. Beyond the “village” rhetoric: Creating healthy communities for children and adolescents. Applied Developmental Science, 16(1):3–23.

Bowen, M. 1974. Alcoholism as viewed through family systems theory and family psychotherapy. Annals of the New York Academy of Sciences, 233:115–22.

Braun, V. en V. Clarke. 2006. Using thematic analysis in psychology. Qualitative Research in Psychology, 3(2):77–101.

Broderick, C.B. 1993. Understanding family process: Basics of family systems theory. Newbury Park, Kalifornië: Sage Publications.

Bronfenbrenner, U. 1979. The ecology of human development. VSA: Harvard University Press.

Brown, J. 1999. Bowen family systems theory and practice: Illustration and critique. Australian and New Zealand Journal of Family Therapy, 20(2):94–103.

Brown, T.G., J. Topp en D. Ross. 2003. Rationales, obstacles and strategies for local

outcome monitoring systems in substance abuse treatment settings. Journal of Substance Abuse Treatment, 24:31–42.

Bryden, A., B. Roberts, M. McKee en M. Petticrew. 2012. A systematic review of the influence on alcohol use of community level availability and marketing of alcohol. Health & Place,18:349–57.

Burke, S., V. Schmied en M. Montrose. 2006. Parental alcohol misuse and the impact on children. Nieu-Suid-Wallis: Departement van Gemeenskapsdiens.

Calhoun, S., E. Conner, M. Miller en N. Messina. 2015. Improving the outcomes of

children affected by parental substance abuse: A review of randomized controlled trials.

Substance Abuse and Rehabilitation, 6:15–24.

Carle, A.C. en L. Chassin. 2004. Resilience in a community sample of children of alcoholics: Its prevalence and relation to internalizing symptomatology and positive affect. Applied Developmental Psychology,25:577–95.

Cassetty, S.B. 2012. Raise your glass high. Good Housekeeping. http://go.galegroup.com/ps/i.do?id=GALE%7CA274874134&v=2.1&u=27uos&it=r&p=AONE&sw=w&asid=62bc960d611db3103b3c58f7989f5b41 (12 Desember 2014 geraadpleeg).

Census 2011 – Main Place. 2011. http://census2011.adrianfrith.com/place/176006 (9 Julie 2014 geraadpleeg).

Christoffersen, M.N. en K. Soothill. 2003. The long-term consequences of parental alcohol abuse: A cohort study of children in Denmark. Journal of Substance Abuse Treatment,25:107–16.

Cohn, T.J., J.H. Foster en T.J. Peters. 2003. Sequential studies of sleep disturbance and quality of life in abstaining alcoholics. Addiction Biology,8:455–62.

Conners, J.V. en R.B. Caple. 2005. A review of group systems theory. The Journal for Specialists in Group Work,30(2):93-110.

Conroy, D.A. en J.T. Arnedt. 2014. Sleep and substance use disorders: An update. Current Psychiatry Reports,16(10):487–96.

Cox, R.D. 2012. Teaching qualitative research to practitioner-researchers. Theory into Practice,51(2):129–36.

Easton, C.J., D.L. Mandel, K.A. Hunkele, C. Nich, B.J. Rounsaville en K.M. Carroll. 2007. A cognitive behavioral therapy for alcohol-dependent domestic violence offenders: An integrated substance abuse-domestic violence treatment approach (SADV). The American Journal on Addictions, 16:24–31.

Elliott, K. en K. Shelley. 2006. Effects of drugs and alcohol on behavior, job performance, and workplace safety. Journal of Employment Counseling,43(3):130–4.

Fals-Stewart, W. 2003. The occurrence of partner physical aggression on days of alcohol

consumption: A longitudinal diary study. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 71(1):41–52.

Foxcroft, D.R. en A. Tsertsvadze. 2012. Universal alcohol misuse prevention programmes for children and adolescents: Cochrane systematic reviews. Perspectives in Public Health, 132(3):128–34.

Freisthler, B. 2004. A spatial analysis of social disorganization, alcohol access, and rates of child maltreatment in neighborhoods. Children and Youth Services Review,26:803–19.

—. 2011. Alcohol use, drinking venue utilization, and child physical abuse: Results from a pilot study. Journal of Family Violence,26:185–93.

Freisthler, B., L.T. Midanik en P.J. Gruenewald. 2004. Alcohol outlets and child physical abuse and neglect: Applying routine activities theory to the study of child maltreatment. Journal of Studies on Alcohol,65(5):586–92.

Freisthler, B., B. Needellen P.J. Gruenewald. 2005. Is the physical availability of alcohol and illicit drugs related to neighborhood rates of child maltreatment? Child Abuse & Neglect,29:1049–60.

Fritz, K., N. Morojele en S. Kalichman. 2010. Alcohol: The forgotten drug in HIV/AIDS. Lancet,376(9739):398-400.

Gruenert, S. en M. Tsantefski. 2012. Responding to the needs of children and parents in families experiencing alcohol and other drug problems. Prevention Research Quarterly,17:1–16.

Harker, N., R. Kader, B. Myers, N. Fakier, C. Parry, A.J. Flisher, K. Peltzer, S. Ramlagan en A. Davids. 2008. Substance abuse trends in the Western Cape: A review of studies conducted since 2000. Wes-Kaap: Raad vir Geesteswetenskaplike Navorsing.

Hayley, J. 1996. Learning and teaching therapy. New York: The Guilford Press.

Hensing, G. 2012. The health consequences of alcohol and drug abuse. Scandinavian Journal of Public Health,40:211–28.

Hill, S.Y., S. Shen, L. Lowers, J. Locke-Wellman, A.G. Matthews en M. McDermott. 2008. Psychopathology in offspring from multiplex alcohol dependence families with and without parental alcohol dependence: A prospective study during childhood and adolescence. Psychiatry Research, 160:155–66.

Hill, S.Y., K.D. Tessner en M.D. McDermott. 2011. Psychopathology in offspring from families of alcohol dependent female probands: A prospective study. Journal of Psychiatric Research,45:285–94.

Holloway, I. en L. Todres. 2003. The status of method: Flexibility, consistency and coherence. Qualitative Research,3(3):345–57.

Horton, J., R. Macve en G. Struyven. 2004. Qualitative research: Experiences in using

semi-structured interviews. In Humphrey en Lee (reds.) 2004.

Humphrey, C. en B.H.K. Lee (reds.). 2004. The real life guide to accounting research: A behind-the-scenes view of using qualitative research methods. Nederland: Elsevier.

Johnson, B.E. en W.A. Ray. 2016. Family systems theory. The Wiley Blackwell Encyclopedia of Family Studies,1–5.

Jones, A.S. en D.W. Richmond. 2006. Causal effects of alcoholism on earnings: Estimates from the NLSY. Health Economics,15:849–71.

Junghanns, K., R. Horbach, D. Ehrenthal, S. Blank en J. Backhaus. 2009. Chronic and high alcohol consumption has a negative impact on sleep and sleep-associated consolidation of declarative memory. Alcoholism: Clinical and Experimental Research,33(5):893–7.

KDBS [Kaapstad Dwelmberadingsentrum]. 2009. It’s closer to home than you think: Annual report. Kaapstad: Kaapstad Dwelmberadingsentrum.

—. 2012. Annual Report 2012. Kaapstad: Kaapstad Dwelmberadingsentrum.

Kaufman, E. en M.R.M. Yoshioka. 2005. Substance abuse treatment and family therapy: A treatment improvement protocol TIP 39. Maryland: Centre for Substance Abuse Treatment.

Kearns-Bodkin, J.N. en K.E. Leonard. 2005. Alcohol involvement and marital quality in the early years of marriage: A longitudinal growth curve analysis. Alcoholism: Clinical & Experimental Research, 29(12):2123–34.

Kishor, M., L. Pandit en R. Raguram. 2013. Psychiatric morbidity and marital satisfaction among spouses of men with alcohol dependence. Indian Journal of Psychiatry, 55(4):360–5.

Kroll, B. 2004. Living with an elephant: Growing up with parental substance misuse. Child and Family Social Work,9:129–40.

Kumpfer, K.L. en R. Alvarado. 2003. Family-strengthening approaches for the prevention of youth problem behaviors. American Psychologist, 58(6):457–65.

Kumpfer, K.L., R. Alvarado, P. Smith en N. Bellamy. 2002. Cultural sensitivity and

adaptation in family-based prevention interventions. Prevention Science, 3(3):241–6.

Lam, W.K., W. Fals-Stewart en M.L. Kelley. 2008. Effects of parent skills training with

behavioral couples therapy for alcoholism on children: A randomized clinical pilot trial.

Addictive Behaviors, 33:1076–80.

Langenderfer, L. 2013. Alcohol use among partner violent adults: Reviewing recent

literature to inform intervention. Aggression and Violent Behaviour, 18:152–8.

Laslett, A., R. Room, P. Dietze en J. Ferris. 2012. Alcohol’s involvement in recurrent child abuse and neglect cases. Addiction,107:1786–93.

Leech, B.L. 2002. Asking questions: Techniques for semistructured interviews. Political

Science and Politics, 35(4):665–8.

Liang, W. en T. Chikritzhs. 2011. Revealing the link between licensed outlets and violence: Counting venues versus measuring alcohol availability. Drug and Alcohol Review, 30:524–35.

Livingston, M., C. Wilkinson en A. Laslett. 2010. Impact of heavy drinkers on others’ health and well-being. Journal of Studies on Alcohol and Drugs, 71:778–85.

London, L. 1999. The “dop” system, alcohol abuse and social control amongst farm workers in South Africa: A public health challenge. Social Science & Medicine,48:1407–14.

Lopez, K.A. en D.G. Willis. 2004. Descriptive versus interpretive phenomenology: Their contributions to nursing knowledge. Qualitative Health Research,14(5):726–35.

Mager, A. 2004. “White liquor hits black livers”: Meanings of excessive liquor consumption in South Africa in the second half of the twentieth century. Social Science & Medicine, 59:735–51.

Maiden, R.P. 2001. Substance abuse in the new South Africa: Bitter irony of a fledgling democracy. Employee Assistance Quarterly,16(3):65–82.

Margolin, G., M.C. Ramos, B.R. Baucom, D.C. Bennett en E.L. Guran. 2013. Substance use, aggression perpetration, and victimization: Temporal co-occurrence in college males and females. Journal of Interpersonal Violence,28(14):2849–72.

Matua, G.A. en D.M. Van der Wal. 2015. Differentiating between descriptive and interpretive phenomenological research approaches. Nursing Research,22(6):22–7.

Matzopoulos, R., A. Lasarow en B. Bowman. 2013. A field test of substance use screening devices as part of routine drunk-driving spot detection operating procedures in South Africa. Accident Analysis and Prevention,59:118–24.

McFarlin, S.K. en W. Fals-Stewart. 2002. Workplace absenteeism and alcohol use: A sequential analysis. Psychology of Addictive Behaviors,16(1):17–21.

Meredith, V. en R. Price-Robertson. 2011. Alcohol misuse and child maltreatment. Melbourne: Australian Institute of Family Studies.

Mertens, J.R., A.J. Flisher, C.L. Ward, G.F. Bresick, S.A. Sterling en C.M. Weisner. 2009. Medical conditions of hazardous drinkers and drug users in primary care clinics in Cape Town, South Africa. Journal of Drug Issues,39(4):75796776.

Minuchin, P. 1985. Families and individual development: Provocations from the field of family therapy. Child Development,56:289–302.

Minuchin, S. 1974. Families and family therapy. Cambridge: Harvard University Press.

Minuchin, S., E. Auerswald, C.H. King en C. Rabinowitz. 1964. The study and treatment of families that produce multiple acting-out boys. American Journal of Orthopsychiatry, 34:125–33.

Mongan, D., A. Hope en M. Nelson. 2009. Social consequences of harmful use of alcohol in Ireland. Dublin: Health Research Board.

Moos, R.H., P.L. Brennan, K.K. Schutte en B.S. Moos. 2010. Spouses of older adults with late-life drinking problems: Health, family, and social functioning. Journal of Studies on Alcohol and Drugs,71:506–14.

Morojele, N.K., L. London, S.A. Olorunju, M.J. Matjila, A.S. Davids en K.M. Rendall-Mkosi. 2010. Predictors of risk of alcohol-exposed pregnancies among women in an urban and a rural area of South Africa. Social Science and Medicine,70:534–42.

Morojele, N.K., S. Nkosi, C.T. Kekwaletswe, A. Saban en C.D.H. Parry. 2013. Review of research on alcohol and HIV in Sub-Saharan Africa. Suid-Afrika: Mediese Navorsingsraad.

Myers, B.J., N.H. Burhams en N. Fakier. 2010. Monitoring and evaluation of substance

abuse services in South Africa: Implications for policy and practice. International

Journal of Mental Health Addiction, 8:557–65.

Myers, B.J., J. Louw en S.C. Pasche. 2011. Gender differences in barriers to alcohol and other drug treatment in Cape Town, South Africa. African Journal of Psychiatry,14:146–53.

Myers, N.J., Z. Petersen, R. Kader, J.R. Koch, R. Manderscheid, R. Govender en C.D.H. Parry. 2014. Identifying perceived barriers to monitoring service quality among substance abuse treatment providers in South Africa. BMC Psychiatry, 14:31–41.

Nasionale Gesondheids- en Mediese Navorsingsraad. 2012. Ethical issues in research into alcohol and other drugs: An issues paper exploring the need for a guidance framework. Australië: Nasionale Gesondheids- en Mediese Navorsingsraad.

Norman, R., R. Matzopoulos, P. Groenewald en D. Bradshaw. 2007. The high burden of injuries in South Africa. Bulletin of the World Health Organization,85:695–702.

Nova, E., G.C. Baccan, A. Veses, B. Zapatera en A. Marcos. 2012. Potential health benefits of moderate alcohol consumption: Current perspectives in research. Proceedings of the Nutrition Society,71:307–15.

O'Farrell, T.J., C.M. Murphy, T.M. Neavins en V. van Hutton. 2000. Verbal aggression among male alcoholic patients and their wives in the year before and two years after alcoholism treatment. Journal of Family Violence,15(4):295–310.

Parker, R.N. 2004. Alcohol and violence: Connections, evidence and possibilities for

prevention. Journal of Psychoactive Drugs, 36(2):157–63.

Parry, C.D.H. 2005. South Africa: alcohol today. Addiction,100:426–29.

Parry, C.D.H. en B. Myers. 2011. Beyond the rhetoric: Towards a more effective and

humane drug policy framework in South Africa. South African Medical Journal, 101(10):704–6.

Parry, C.D.H., B. Myers en M. Thiede. 2003. The case for an increased tax on alcohol in South Africa. South African Journal of Economics,71(2):266–82.

Parry, C.D.H., J. Patra en J. Rehm. 2011. Alcohol consumption and non-communicable diseases: Epidemiology and policy implications. Addiction,106(10):1718–24.

Plüddemann, A., S. Dada, C. Parry, A. Bhana, S. Bachoo, T. Perreira, E. Nel, T. Mncwabe, W. Gerber en K. Freytag. 2010. Monitoring alcohol and drug abuse trends in South Africa (July 1996–June 2010). South African Community Epidemiology Network on Drug Use Research Brief,13(2):1–15.

Plüddemann, A., C. Parry, P. Cerff, A. Bhana, N. Harker, H. Potgieter, W. Gerber en C. Johnson. 2006. Monitoring alcohol and drug abuse trends in South Africa (July 1996–June 2006). South African Community Epidemiology Network on Drug Use Research Brief,9(2):1–11.

Poon, E., D.A. Ellis, H.E. Fitzgerald en R.A. Zucker. 2000. Intellectual, cognitive, and academic performance among sons of alcoholics during the early school years: Differences related to subtypes of familial alcoholism. Alcoholism: Clinical and Experimental Research,24(7):1020–7.

Preuss, U.W., M.A. Schuckit, T.L. Smith, S. Barnow en G.P. Danko. 2002. Mood and anxiety symptoms among 140 children from alcoholic and control families. Drug and Alcohol Dependence,67:235–42.

PRWK [Provinsiale Regering van die Wes-Kaap]. 2010. Modernisation programme: Workstream on the prevention and treatment of harmful alcohol and drug use. Wes-Kaap: Provinsiale Regering van die Wes-Kaap.

Qu, S.Q. en J. Dumay. 2011. The qualitative research interview. Qualitative Research in Accounting & Management, 8(3):238–64.

Rajendran, N.S. 2001. Verrigtinge van die Qualitative Research Convention 2001: Navigating Challenges: Dealing with biases in qualitative research: A balancing act for researchers. Malaya: Kuala Lumpur.

Regular moderate alcohol intake has cognitive benefits in older adults. 2009. Heart Disease Weekly. http://go.galegroup.com/ps/i.do?id=GALE%7CA204257206&v=2.1&u=27uos&it=r&p=AONE&sw=w&asid=0d7e13b56dd900df412c966f2d61ba5a (12 Desember 2014 geraadpleeg).

Rehm, J., D. Baliunas, G.L.G. Borges, K. Graham, H. Irving, T. Kehoe, C.D. Parry, J. Patra, S. Popova, V. Poznyak, M. Roerecke, R. Room, A.V. Samokhvalov en B. Taylor. 2010. The relation between different dimensions of alcohol consumption and burden of disease: An overview. Addiction,105:817–43.

Reiners, G.M. 2012. Understanding the differences between Husserl’s (descriptive) and

Heidegger’s (interpretive) phenomenological research. Journal of Nursing Care,1(5):119.

Richter, L., P. Chatterji en J. Pierce. 2000. Perspectives on family substance abuse: The voices of long-term Al-Anon members. Journal of Family Social Work,4(4):61–78.

Ripley, J.S., A. Cunion en N. Noble. 2006. Alcohol abuse in marriage and family contexts. Alcoholism Treatment Quarterly,24(1):171–84.

Roche, A.M., K. Pidd, J.G. Berry en J.E. Harrison. 2008. Workers’ drinking patterns: The impact on absenteeism in the Australian work-place. Addiction,103:738–48.

Rothschild, M.L., B. Mastin en T.W. Miller. 2006. Reducing alcohol-impaired driving

crashes through the use of social marketing. Accident Analysis and Prevention, 38:1218–30.

Setlalentoa, B.M., P.T. Pisa, G.N. Thekisho, E.H. Ryke en D.T. Loots. 2010. The social aspects of alcohol misuse/abuse in South Africa. South African Journal of Clinical Nutrition,23(3):S11–15.

Sloan, A. en B. Bowe. 2013. Phenomenology and hermeneutic phenomenology: The philosophy, the methodologies, and using hermeneutic phenomenology to investigate lecturers’ experiencesof curriculum design. Quality & Quantity, 48:1291–303.

Smith, J.A. (red). 2008). Qualitative psychology: A practical guide to research methods. Londen: SAGE Publications.

Smith, J.A. en M. Osborn. 2008. Interpretative phenomenological analysis. In Smith (red.). 2008.

Sodano, R., D.W. Watson, S. Rataemane, L. Rataemane, N. Ntlhe en R. Rawson. 2010. The substance abuse treatment workforce of South Africa. International Journal of Mental Health Addiction, 8:608–15.

Stanley, S. 2012. Interactional dynamics in alcohol-complicated marital relationships: A study from India. Marriage & Family Review,48(6):583–600.

Starks, H. en S.B. Trinidad. 2007. Choose your method: A comparison of phenomenology, discourse analysis, and grounded theory. Qualitative Health Research,17(10):1372–80.

Sukhai, A., M. Seedat, E. Jordaan en D. Jackson. 2005. A city-level study of aggressive road behaviours: Magnitude, and predictors and implications for traffic safety. South African Journal of Psychology, 35(2):244–69.

Tempier, R., R. Boyer, J. Lambert, K. Mosier en C.R. Duncan. 2006. Psychological distress among female spouses of male at-risk drinkers. Alcohol,40:41–9.

Terza, J.V. 2002. Alcohol abuse and employment: A second look. Journal of Applied Econometrics,17(4):393–404.

The Bowen Centre – Theory. 2016. https://www.thebowencenter.org/theory (18 Mei 2016 geraadpleeg).

The Bowen Centre – Triangles. 2016. http://www.thebowencenter.org/theory/eight-concepts/triangles (5 September 2016 geraadpleeg).

Thavorncharoensap, M., Y. Teerawattananon, J. Yothasamut, C. Lertpitakpong en U. Chaikledkaew. 2009. The economic impact of alcohol consumption: A systematic review. Substance Abuse Treatment, Prevention, and Policy,4(20).

Tiet, Q.Q., H.F. Byrnes, P. Barnett en J.W. Finney. 2006. A practical system for

monitoring the outcomes of substance use disorder patients. Journal of Substance Abuse

Treatment, 30:337–47.

Turner, W.L. 2000. Cultural considerations in family-based primary prevention programs in drug abuse. The Journal of Primary Prevention, 21(2):285–303.

Van Amsterdam, J. en W. van den Brink. 2013. The high harm score of alcohol. Time for drug policy to be revisited? Journal of Psychopharmacology,27(3):248–55.

Van den Berg, E. 2016. Die identifisering, beskrywing en riglyne vir die ontwikkeling van veerkragtigheidskenmerke in gesinne waarvan ’n ouer alkohol misbruik: ’n gesinsperspektief. Ongepubliseerde doktorale proefskrif, Universiteit Stellenbosch.

Van Heerden, M.S., A.T. Grimsrud, S. Seedat, L. Myer, D.R. Williams en D.J. Stein. 2009. Patterns of substance use in South Africa: Results from the South African stress and health study. South African Medical Journal,99(5):358–66.

Visser, M. 2007. Systems theory. In Visser (red.) 2007.

Visser, M. (red.). 2007. Contextualising community psychology in South Africa. Pretoria: Van Schaik Uitgewers.

Von Bertalanffy, L. 1968. General system theory: Foundations, development, applications. Universiteit van Michigan: G. Braziller.

Wedegaertner, F., S. Arnhold-Kerri, N.A. Sittaro, T. Hillemacher, S. Bleich, S. Geyer en B. te Wildt. 2011. Alcohol-related absence from work and hospital treatment are associated with higher mortality and permanent disability among workers. European Psychiatry,26:125.

WGO [Wêreldgesondheidsorganisasie]. 2007. WHO expert committee on problems related to alcohol consumption. Switserland: Wêreldgesondheidsorganisasie.

—. 2011. Global status report on alcohol and health. Switserland: Wêreldgesondheidsorganisasie.

WHO. 2007. See WGO 2007.

—. 2011. See WGO 2011.


The post Bruin gesinne se belewenisse van die negatiewe uitwerking van ouerlike alkoholmisbruik appeared first on LitNet.

Trump in die Wit Huis: hoe beïnvloed dit Suid-Afrika?

$
0
0

trump650

’n Week gelede het ek voorspel dat Trump nie die Wit Huis sal haal nie, en dat Zuma nie met ’n mosie van wantroue uit die kussings gelig sal word nie. Ek was een keer verkeerd hierdie week. Ek hoop met alles binne my dat ek op my tweede voorspelling ook verkeerd is wanneer daar Donderdag so ’n mosie voor die parlement aangehoor word.

Maar wat beteken Trump in die Wit Huis vir ons in Suid-Afrika, maar ook in die breër sin vir die wêreld?

Ekonomies is sy verkiesing op kort termyn goeie nuus vir ons. Die rand het alreeds vanoggend verstewig teen die dollar. As jy oorsee wil gaan, is vandag ’n goeie dag om jou dollars te gaan koop. Op lang termyn dink ek gaan ons probleme begin optel.

Trump se hele verkiesingstrategie was dat hy Amerikaners trots op hulleself wil maak, en intern fokus eerder as ekstern. In praktiese terme verwag ek dus dat noodhulp aan die buiteland (en Suid-Afrika was nog altyd ’n groot ontvanger van Amerikaanse vrygewigheid) selfs nog meer drasties ingeperk gaan word as wat die afgelope tyd gebeur het.

In ’n sekere sin behoort Trump se oorwinning nie ’n verrassing te wees nie. Die afgelope ruk was daar ’n opmerklike verenging van uitkyk in die Amerikaanse politieke, sosiale en juridiese sfeer. Lankgevestigde regte van vroue om voorbehoed en beëindiging van swangerskappe te verkry, is in sommige state opgeskort of ingeperk. Polisiegeweld teen minderheidsgroepe het dodelik geword. Sedert die Rodney King-geval in Kalifornië is daar net toenemend teen veral swart mans dodelike geweld deur die polisie toegepas. In bitter min van die gevalle is polisiemanne aangekla. Van dié wat aangekla is, word feitlik geeneen skuldig bevind nie.

Gayregte word in heelparty state ingeperk, en verlede jaar was daar aansienlike kontroversie rondom die regte van transseksuele om die badkamer van hul keuse te gebruik.

Obamacare, voorsiening vir die gesondheidsorg van mense wat nie privaat dokters kan bekostig nie, was onder konserwatiewes baie ongewild. Amerikaanse gesondheidsorg is onbekostigbaar vir enigeen wat nie ten minste middelklas is nie. Trump, met sy bevoorregte agtergrond, sal waarskynlik sover moontlik probeer om gesondheidsorg en enige beskermende wetgewing wat nie in die volgende twee maande deur Obama beveilig (ge-ringfence) word nie, ongedaan te maak.

Boonop het die Amerikaanse ekonomie die afgelope ruk deur ’n insinking gegaan. Heelparty mense is dakloos gelaat na die kredietskandaal. Dit het groter druk op die fiskus geplaas, en Amerikaners wat in staat is om belasting te betaal, het daardie druk begin voel.

Boonop is daar in die tydperk na 9/11 toenemende verdagmaking teen Moslems.

Op hierdie stadium kom Trump op die politieke verhoog. Hy is slaggereed om enigeen wat nie soos hy lyk nie, tot in die buitenste duisternis te verban, alles onder die vaandel dat Amerika weer Amerikaans gemaak moet word. Vir Trump en sy volgelinge beteken dit wit, ryk, heteroseksueel, manlik. Enigiemand anders is ’n teiken vir sy minagting. Selfs gestremde persone het alreeds in sy verkiesingsveldtog onder Trump se tong deurgeloop. Meksikane en enige ander immigrante is onwelkom in Trump se Amerika. Gerieflikheidshalwe vergeet hy dat sy vrou ’n immigrant is. Of anders reken hy die reëls wat vir die res van Amerika geld, is nie op hom van toepassing nie.

Trump is gevaarlik omdat hy geen respek vir menseregte het nie. Onder sy bewind sal daar waarskynlik ongekende inperkinge kom op alreeds gevestigde regte. Tensy hy hom omring van gematigde adviseurs, en daar is geen aanduiding dat hy dit sal doen nie, gaan die polisie ongebreidelde mag verkry om protes teen sy bewind te onderdruk.

Elke Amerikaanse president wat nog in moeilike ekonomiese tye aan bewind gekom het, het ’n oorlog begin. Oorlog was in baie opsigte gebruik as ’n ekonomiese hartstimulering, ’n taktiek wat ek vermoed Trump met oorywerigheid sal aanwend.

Sy buitelandse beleid was nog altyd onduidelik. Inderwaarheid het dit by tye gevoel asof hy maar net die eerste die beste ding wat in sy kop opkom, kwytraak wanneer hy daaroor gevra is. Sy houding teenoor die vlugtelingkrisis, Turkye, Sirië en die Koerdiese kwessie, veral, sal baie binnekort aanduiding gee van watter Amerika ons in die toekoms mee te doen sal hê.

Soos die man, sal dit waarskynlik ’n ongenaakbare, ontoegeeflike, heethoofdige boelie wees. Nie juis wat mens van ’n land met kernkragbomvermoë wil hê nie.

Die ou filosofiese vraag vra of ’n skoenlapper wat sy vlerke in een deel van die wêreld klap, ’n tornado in ’n ander deel kan veroorsaak. Ek ys om te dink aan die effek van ’n Trump-orkaan in die res van die wêreld. Beslis het ons nie in Suid-Afrika onder die huidige regering die tipe leierskap en diplomatieke betrekkinge wat ’n boelierige Trump die hoof kan bied nie.

Die beste waarop ons kan hoop, is dat ons leierskap landsbelange voor persoonlike belange sal stel wanneer hulle Donderdag moet stem.

The post Trump in die Wit Huis: hoe beïnvloed dit Suid-Afrika? appeared first on LitNet.

Viewing all 21534 articles
Browse latest View live


<script src="https://jsc.adskeeper.com/r/s/rssing.com.1596347.js" async> </script>