Het is al eerder gememoreerd. De dichter en criticus Ernst van Heerden (1916–1997), met een academisch verleden in Amsterdam en na de Tweede Wereldoorlog aan de Universiteit Gent, is honderd jaar geleden geboren. Opmerkelijker dan dit biografische feit is de literaire nalatenschap. Het is voldoende bekend dat op voorstel van de dichter Johann Lodewyk Marais en door bemiddeling van Lucas Malan zijn omvangrijke poëziebibliotheek in het Gentse Poëziecentrum onderdak kreeg. Naast dichtwerk van vele Afrikaanssprekende schrijvers bevat de collectie bundels met signaturen en opdrachten, een door Van Heerden samengesteld knipselboek met kranten- en weekbladrecensies over contemporaine Afrikaanse poëzie en een handvol studieboeken. Sinds de schenking aan het einde van het vorige millennium wordt de imposante verzameling, naar verluidt de omvangrijkste Afrikaanse poëziecollectie buiten Zuid-Afrika, met de financiële steun van de PUK-Kanselierstrust van de Noordwes-Universiteit (Potchefstroomkampus) nog steeds aangevuld en up-to-date gehouden.
De collectie Ernst van Heerden bevat een schatkamer van eerste drukken. Een vluchtige kijk leidt de blik naar Alleenspraak (1935) van NP van Wyk Louw, Belydenis in die Skemering (1936) van Elisabeth Eybers, Sê sjibbolet (1963) van Adam Small en Vir die bysiende leser (1970) van Wilma Stockenström, en naar tal van boeken met schrijversopdrachten. De verzameling heeft niet alleen een bijzondere bibliofiele waarde. Er zijn ook de auteursexemplaren waarin de gretige lezer Ernst van Heerden met potlood notities maakte en in de teksten markeringen aanbracht. Deze parafernalia werpen een licht op de leesstrategieën van de literatuurbeschouwer en bieden de onderzoeker inzicht in de schrijverspoëtica. Het kan revelerend zijn Van Heerdens literair-kritische opstellen en academische publicaties, in zijn functie van hoogleraar aan de Universiteit van die Witwatersrand (Johannesburg), in het licht van de annotaties te bestuderen. Tegelijk geven de potloodaantekeningen een kijk op de poëticale visie. De marginalia omvatten verstechnische opmerkingen, inhoudelijk commentaar, impressionistische aantekeningen (gaande van “ja” tot “saai”) en sterk op versvorm en thematiek gerichte beschouwingen. Met een Griekse term kan worden gesproken over paralipomena, volgens de Van Dale “algemene aanduiding voor toevoegsels aan (wijsgerige) geschriften”.
’n Fyn vakkundige sintuig. Ernst van Heerden annoteert Elisabeth Eybers’ poëzie
Ter gelegenheid van de herdenking van zijn honderdste verjaardag verken ik de leesnotities in door Van Heerden verzamelde edities met gedichten van Elisabeth Eybers (1915–2007). Over de lezer Ernst van Heerden merkt Lucas Malan het volgende op: “Naas onderhoudende besinnings oor die digpraktyk en die digter se verhouding tot die werklikheid, getuig die kritiese opstelle van veral ’n fyn vakkundige sintuig vir die tekstuur van poësietekste, ’n groot kennis van ander literature en ’n vermoë om die ‘dokument agter die gedig’ sekuur na te vors en die skeppingsproses sinvol te rekonstrueer […]. Al sou die leesstrategieë in dié tekste tans gedateer lyk, bly dit modelle van insig en vakkundige sorg wat al hoe skaarser word.” (Perspektief & Profiel. ’n Afrikaanse literatuurgeskiedenis, HP van Coller (red), JL van Schaik Uitgewers, Pretoria 1999, deel 2, p 678). De beschouwing kan worden getoetst aan niet voor het publiek bestemde parafernalia, leesnotities in de bundels van zijn persoonlijke bibliotheek. Ik onderneem een voorzichtige poging door mij te concentreren op de Eybers-titels. Van alle Afrikaanse dichters is Eybers in de collectie veruit het best vertegenwoordigd.
In het Poëziecentrum bevinden zich vijfentwintig boekuitgaven van Eybers, de meeste met een handtekening van de schrijfster (zie de lijst hieronder). Interessanter dan het overzicht van de gesigneerde bundels zijn de acht edities waarin Van Heerden eigenhandig en in een gelijkmatige ductus notities aanbracht. Overigens betreft het meestal maar niet uitsluitend eerste drukken. Hij bracht markeringen aan, veelal onderstrepingen en andere aanduidingen, in zijn exemplaren van Einder (1977), Dryfsand (1985), Rymdwang (1987), Noodluik (1989), Respyt (1993) en Nuweling (1994). Er zijn ook de verzamelbundels van Elisabeth Eybers, respectievelijk Versamelde gedigte (Van Oorschot, Amsterdam 1957) en Gedigte 1958-1973 (Querido, Amsterdam 1978), waarin de Zuid-Afrikaans/Nederlandse auteur de volgende opdrachten noteerde: “Vir Ernst/By ’n aangename geleentheid/van Elisabeth/6 Junie 1961.” en “Vir Ernst,/van sy toegeneë en bewonderende/Elisabeth.” Dat Van Heerden niet alleen de gedichten van glossen voorzag maar ook kritisch toekeek op de boekverzorging mag blijken uit de Tafelberg-uitgave van Gedigte 1936-1958 (Kaapstad 1978): “in […] herdruk het omtrent alle kommas uitgeval/slordigheid is die algemene indruk/kyk bv. na p. 28!”.
Glossarium bij Balans van Eybers
Twee uitgaven verdienen een nadere beschouwing. In Bestand (Human & Rousseau, Kaapstad/Pretoria/Johannesburg 1982) schreef Ernst van Heerden korte commentaren en hij onderstreepte afzonderlijke woorden, zinsdelen en soms hele versregels. Bij “Aanbieding” (p. 27) liet hij zich ontvallen dat het gedicht “saai” is, enkele regels in “Stemming” (p. 39) zijn “knap!” en “mooi”, en het gedicht “Nou” (p. 47) is naar zijn mening “bitter”. Op de laatste pagina van de bundel tekende hij op: “’n mat, gelate sfeer van desillusie en onsekerheid”. Elders in zijn uitgave citeert hij een bekende uitspraak van de romantische dichter Samuel Taylor Coleridge: “reconciliation of opposites… is the central activity of the whole poetic imagination”.
Voor onderzoek zijn de uitvoerige inscripties in Balans (Human & Rousseau, Kaapstad 1962) van uitzonderlijke betekenis. Een van beide bewaarde exemplaren in het boekenkabinet van Van Heerden presenteert op elke pagina commentaren. Boven de bundeltitel, op de titelpagina, noteerde hij een biografisch gegeven van Eybers. Hij interpreteert de existentiële (metaforische) betekenis van “balans” als volgt: “herwinning van ewewig ná die mislukte huwelik”. Op een witpagina die daaraan voorafgaat, voegt hij toe: “die mens is ’n dualistiese wese wat moeisaam moet probeer om die ewewig te vind tussen hartstog en rede, droom en werklikheid, digterskap en mens-wees”. Het is duidelijk dat hij de gedichten vooral biografisch-anekdotisch en dus thematisch las. De verzamelde annotaties bevatten overwegend woordverklaringen, notities over de tekstcompositie (bijvoorbeeld strofeopbouw, parallellismen) en stijl (bijvoorbeeld paradox), duiding bij Bijbelse referenties, mythische figuren en plaatsnamen (onder andere Pygmalion, Daphne en Itaka). Opvallend is dat hij hier en daar in het Engels lexicale aantekeningen neerschreef. Dat Van Heerden zich ook wel eens liet leiden door secundaire bronnen, illustreert een citaat dat hij aan een bespreking van Eybers’ poëzie door JC Kannemeyer ontleende. De paralipomena zijn korte commentaren, zoals “credo” bij “In extremis” (p. 60), “stereotipe beeld!” bij “Amsterdam, 13 maart” (p. 63) en “’n voorbeeld van intens skerp en sensitiewe natuurwaarneming” bij “Vriesweer” (p. 57). Onder de inhoudsopgave, helemaal achter in de bundel, vatte de lezer Van Heerden zijn beschouwingen tijdens de lectuur van Balans in zes genummerde punten samen: (1) “groot verskeidenheid versvorm”, (2) “virtuositeit v/d tegniek”, (3) “en tog ’n ritmiese eenselwigheid”, (4) “nog baie vulsel-materiaal”, (5) “groot woordeskat – uit verskillende vakgebiede/wetenskaplike woorde” en (6) “kyk na haar naamwoordelike samestellings”.
Beschrijving van een lezerspoëtica
Het spreekt voor zich dat voor de beschrijving van een auteurspoëtica dergelijke leescommentaren van cruciaal belang zijn. Ze kunnen naast de gedichten en de beschouwende teksten van de schrijver in het onderzoek worden betrokken. Parafernalia, zoals de hier toegelichte annotaties, geven de belangstellende een inkijk in het lezershoofd. In zoverre ik het kon nagaan, is voor de Afrikaanse poëzie niet eerder een dergelijk filologische studie ondernomen. Het spreekt voor zich dat in de collectie Van Heerden méér soortgelijke casussen op te sporen zijn. Een vluchtige blik op de bibliotheek maakt duidelijk dat ook in auteursexemplaren met gedichten van TT Cloete, ID du Plessis, WEG Louw, Petra Müller, DJ Opperman, Ina Rousseau, Wilma Stockenström, NP van Wyk Louw en vele anderen waardevolle want revelerende aantekeningen terug te vinden zijn. Vervolgens kan nu worden nagegaan of Van Heerdens losse en op specifieke tekstplaatsen gerichte notities in recensies en andere beschouwende bronnen zijn verwerkt. Digterlike diagnose (1977) en Huis van stemme (1984) kon ik inkijken, Rekenskap (1963) en Die ander werklikheid (1969) nog niet – ze ontbreken in de verzameling van het Poëziecentrum. In het huldealbum Hulsels van kristal (1981), dat Ampie Coetzee samenstelde ter gelegenheid van Van Heerdens vijfenzestigste verjaardag, alsook in twee boekenuitgaven met literatuurstudies van Van Heerden trof ik in de bibliografie geen bijdragen over Eybers aan. Hoewel die er vast en zeker moeten zijn.
Van Heerden, Eybers en Malan
Tot slot. Ernst van Heerden en Elisabeth Eybers wisselden brieven over en weer. In de overgeleverde knipselmap is (een kopie van) een brief de dato 2 november 1994 opgenomen. Daarin is naast een persoonlijk commentaar bij een recente uitgave van Eybers, mogelijk de bundel Nuweling (1994), sprake van het eredoctoraat dat Van Heerden namens de Universiteit Stellenbosch is toegekend en in 1995 wordt uitgereikt. En hij verwijst naar Lucas Malans te verschijnen bundel Hongergrond waarover hij jubelend is (“in epiese vorm die hele wordingsgeskiedenis van Afrika […], met dan die koms van die witman, en sy eie ellendes”). Het is met name Malan die na het overlijden van Ernst van Heerden de poëziebibliotheek zal verwerven. Met goedvinden van Van Heerden kort voor zijn dood, zo vermeldt de folder van het Poëziecentrum, en dus door toedoen van de dichter Malan is de bijzondere collectie in Gent terecht gekomen. Lucas Malan heeft zich ontfermd over de literaire/academische nalatenschap van Van Heerden. Zo schreef hij voor Perspektief & Profiel het lemma (deel 2, p 671-678) waaruit ik eerder citeerde. De privébibliotheek van Van Heerden is beschikbaar voor wetenschappelijk onderzoek. Een filologisch georiënteerde masterstudent zou systematisch alle parafernalia van Van Heerdens hand nu kunnen verzamelen en analyseren. Op die manier wordt inzicht verleend in de wording van een lezerspoëtica. Een dergelijk poëticaal onderzoek is complementair ten opzichte van een schrijverspoëtica die gebaseerd is op de poëzie zelf of die met behulp van poëziekritieken en andere bronnen wordt bestudeerd. Naast de bronnen in de publieke sfeer zijn er brieven en andere privédocumenten, zoals lezersaantekeningen, die een facet kunnen toevoegen aan het beeld van een schrijverschap.
Van Heerdens auteursexemplaren met signatuur van Elisabeth Eybers
- The Quiet Adventure. Selected Poems with English Translations (Constantia, Johannesburg 1948)
- Die vrou en ander verse (Constantia/AAM Stols, Johannesburg/’s-Gravenhage 1949)
- Tussensang (Constantia/AAM Stols, Johannesburg/’s-Gravenhage 1950)
- Die Helder Halfjaar (Nasionale Boekhandel, s.l., s.d. [1955])
- Die vrou en ander verse (Constantia, Johannesburg 1955)
- Neerslag (Nasionale Boekhandel BPK, Kaapstad/Bloemfontein/Johannesburg 1958)
- Die stil avontuur (JL van Schaik Beperk, Pretoria 1958)
- Balans (Human & Rousseau, Kaapstad 1962)
- Onderdak (Human & Rousseau, Kaapstad/Pretoria 1968)
- Kruis of munt (Human & Rousseau, Kaapstad/Pretoria 1973)
- Belydenis in die Skemering (Tafelberg, Kaapstad 1975)
- Neerslag (Tafelberg, Kaapstad 1975)
- Die ander dors (Tafelberg, Kaapstad 1975)
- Gedigte 1936-1958 (Tafelberg, Kaapstad 1978)
Deze aanzet voor onderzoek is mogelijk gemaakt door Poëziecentrum (Gent) en de hulp van Stefaan Goossens.
The post Paralipomena: Ernst van Heerden leest Elisabeth Eybers appeared first on LitNet.