De representatie en de constructie van post-apartheid Zuid-Afrika in de Nederlandstalige literatuur verdienen aandacht. Na de imagologische studie van Wilfred Jonckheere over dat onderwerp, Van Mafeking tot Robbeneiland. Zuid-Afrika in de Nederlandse literatuur 1896-1996 (1999), kunnen tal van meer recente teksten van Nederlandse en Vlaamse auteurs worden toegevoegd aan de werken waarbij de beeldvorming een centraal aandachtspunt is (oa Adriaan van Dis, Arjen Duinker, Tom Lanoye, Alfred Schaffer, Henk van Woerden en Peter Verhelst). Ook in de omgekeerde richting worden de Lage Landen verbeeld of als setting gebruikt in de Afrikaanstalige literatuur (oa Abraham de Vries, Karel Schoeman, Etienne van Heerden en Marlene van Niekerk). Transnational en Translational Studies leggen de interculturele referenties in beide literaturen bloot. Naast het imagologische perspectief kan daarnaast ook de transnationale intertekstualiteit worden bestudeerd, gaande van mentions en parateksten (bijvoorbeeld de vermelding van Paul van Ostaijen in de poëzie van Breyten Breytenbach en George Weideman) tot citaten, allusies en andere interdiscursieve reminiscenties. Over die onderwerpen van het literaire wisselverkeer tussen Afrikaans en Nederlands heb ik het niet.
Vanuit literair-institutioneel oogpunt is veel te zeggen over de Nederlandse literatuur, bijvoorbeeld in een Zuid-Afrikaanse (Afrikaanstalige) context. De canon van de Nederlandstalige letteren neemt in Zuid-Afrika een andere gedaante aan dan in de Lage Landen. Zuid-Afrikaanse lezers hebben om evidente redenen soms een gelijklopend en meestal een afwijkend beeld van de literatuur in Nederland en Vlaanderen. Geïnteresseerde Afrikaanssprekenden distilleren hun visie op de laaglandse literatuurproductie uit interviews met Nederlandse en Vlaamse schrijvers in Zuid-Afrikaanse media, tijdens literaire festivals zoals Woordfees (Stellenbosch) en Tuin van Digters (Wellington), ter gelegenheid van academische lezingen en universiteitscolleges en natuurlijk de beschikbaarheid van literaire vertalingen. Het dichtersfestival Tuin van Digters, dit jaar van 16 tot 18 september in het sfeervolle Breytenbach Sentrum, programmeerde vorig jaar de Nederlandse respectievelijk Belgische Dichters des Vaderlands Anne Vegter en Charles Ducal. Theo Kemp liet weten dat hij erover nadenkt een Vlaamse component toe te voegen aan het evenement in Wellington. Op het Woordfees in Stellenbosch traden eerder al schrijvers op onder wie Arnon Grunberg, Saskia de Coster, Arjen Duinker, Els Moors, Leonard Nolens, Dirk van Bastelaere, Annelies Verbeke en Tommy Wieringa. En tijdens het Dansende Digtersfees bijj Spier, in een regie van Breyten Breytenbach en Dominique Botha, was in mei 2016 HC ten Berge de Nederlandse gast. In het verleden waren er bijvoorbeeld de geroemde en soms beruchte literaire busreizen die Wium van Zyl organiseerde naar Oudtshoorn en elders. Aan live performances van Nederlandstalige auteurs is geen gebrek in Zuid-Afrika.
Geschiedenis van cultuurtransfers
De koloniale geschiedenis van Nederland heeft ertoe geleid dat de Nederlandse literatuur sinds het midden van de zeventiende eeuw present is in Zuid-Afrika. De bloemlezing Heerengracht, Zuid-Afrika. Nederlandse literatuur van Zuid-Afrika (2008), samengesteld door Olf Praamstra en Eep Francken, biedt een selectief overzicht van primaire Nederlandstalige teksten die zich afspelen in en gaan over Zuid-Afrika. Over de Nederlandse literatuur van Zuid-Afrika is veel geschreven. Op het einde van de negentiende eeuw en in de eerste decennia van de twintigste eeuw is onder anderen Gustav Preller (1875-1943), Zuid-Afrikaans literair criticus, een markante bemiddelaar. Deze gezaghebbende recensent introduceerde de impressionistische literatuur van de dichters van Tachtig in Zuid-Afrika en distantieerde zich op die manier van de belerende en moraliserende literatuur, op dat ogenblik nog steeds dominant in het Afrikaanse literaire landschap. In de boeiende geschiedenis van cultuurtransmissie van Nederlandstalige literatuur in Zuid-Afrika hebben in de periode na de Tweede Wereldoorlog actoren als Jan Greshoff, Karel Jonckheere, W.E.G. Louw, DJ Opperman, Ernst van Heerden en NP van Wyk Louw een bepalende rol gespeeld. Jan Greshoff emigreerde voor de oorlog naar de Kaap en vertolkte zijn rol als literair criticus, redacteur en lector in Zuid-Afrika. Karel Jonckheere ging over vertaalsubsidies in Brussel en maakte deel uit van de redactie van Standpunte. W.E.G. Louw doceerde Nederlandse letterkunde aan de Universiteit Stellenbosch en diens broer bekleedde in de jaren vijftig de leerstoel voor Afrikaanse literatuur aan de gemeentelijke Universiteit van Amsterdam. Opperman introduceerde in zijn befaamde Letterkundig Laboratorium bij zijn Stellenbosse dichters-studenten Nederlandstalige teksten. Ernst van Heerden behaalde in 1953 zijn proefschrift aan de Universiteit Gent onder het promotorschap van Frank Baur (vóór de oorlog was Anthonie Donker zijn begeleider aan de universiteit van Amsterdam) en werd later hoogleraar aan de Universiteit van die Witwatersrand in Johannesburg. Naast deze plejade van intermediërende figuren tussen Afrikaans en Nederlands hebben instituties zoals literaire en academische periodieken, boekenreeksen bij commerciële uitgeverijen (JL van Schaik en Human & Rousseau) in Zuid-Afrika de Nederlandstalige literatuur op de kaart gezet. Wilfred Jonckheere heeft in zijn bijdrage ”Een kennismaking met extra muros-uitgaven van Nederlandse literaire werken”, gepubliceerd in de Handelingen van het Colloquium Neerlandicum (1985), de oprichtingsgeschiedenis van de reeks “Literatuur van die Lae Lande” in het Kaapse fonds van Human & Rousseau beschreven. Eerst verschenen teksten in het Middelnederlands en uit de Gouden Eeuw bij Van Schaik (zowat alle dramatische teksten van Vondel), nadien kreeg de moderne Nederlandstalige literatuur een plaats in de korte tijd later door H&R opgerichte reeks. Na de uitgave van Willem Elsschots roman Kaas, met een inleiding van A.P. Grové, zijn Oeroeg van Hella Haasse, Gorters Mei, romans van Marnix Gijsen (drie titels!), twee boeken van Arthur van Schendel, een titel van Louis Couperus en S Vestdijk én nog twee prozatitels van Elsschot (Lijmen en Tsjip) opgenomen. Telkens leidde een Zuid-Afrikaans academicus in en is een glossarium opgenomen. De reeks, later uitgebreid met Ina Boudier- Bakker, WF Hermans, Hubert Lampo, Top Naeff en Jozef van Hoeck, was gericht op schoolgebruik en het universitaire onderwijs. Jonckheere spreekt in zijn artikel over de plannen, na een bijdrage van Luc Renders in Standpunte over de conservatieve tekstkeuze, de reeks uit te breiden met Hugo Claus (de toneeltekst Een bruid in de morgen was eerder al deel van de reeks), Jacques Hamelink, Gerard Reve en Maarten ’t Hart. Over de respons, behalve afwijzende reacties in Nederland waar een culturele boycot tegen het apartheidsregime van kracht was, is in een Zuid-Afrikaanse context niet zoveel bekend.
Zo zijn er tal van initiatieven en bemiddelaars die de voorbije decennia beelden van de Nederlandstalige literatuur voor Zuid-Afrikaanse lezers hebben geproduceerd.
Het hedendaagse grensverkeer
In tegenstelling tot de opname van oorspronkelijke Nederlandstalige literatuur in Zuid-Afrikaanse uitgeversfondsen, kwamen de voorbije jaren almaar meer vertalingen op de nationale boekenmarkt. Op basis van deze vertalingen behoren schrijvers als Herman de Coninck, Anna Enquist, Gerrit Komrij, Rutger Kopland, Alfred Schaffer, Miriam Van hee en Willem van Toorn tot de Nederlandstalige poëziecanon in zuidelijk Afrika. Ook proza- en toneelwerken van Tom Lanoye, Adriaan van Dis, David van Reybrouck, Tommy Wieringa, Henk van Woerden en binnenkort Stefan Hertmans, met de roman Oorlog en terpentijn, zijn beschikbaar in het Afrikaans. De vertalingen worden sporadisch gerecenseerd en bekroond met vertalersprijzen. Een van de meest productieve vertalers is Daniel Hugo. Naast dichtwerk en verschillende titels van Lanoye – Een slagerszoon met een brilletje, Kartonnen dozen, Sprakeloos en Gelukkige slaven – heeft Hugo onder meer De hormoonfabriek van Saskia Goldschmidt vertaald en nogal wat losse gedichten van Nederlandse en Vlaamse schrijvers. Een van de volgende ambitieuze vertaalprojecten is Het verdriet van België van Hugo Claus.
Het spreekt voor zich dat de onafgebroken vertaalarbeid van Hugo beeldbepalend is voor de Nederlandse literatuur in Zuid-Afrika. Hoewel hij niet de enige vertaler is – bijvoorbeeld Zandra Bezuidenhout, Hennie van Coller, Antjie Krog, Heilna du Plooy en Lina Spies vertalen literair werk vanuit het Nederlands – bepaalt hij in hoge mate de begin eenentwintigste-eeuwse receptie van de Nederlandstalige literatuur in het Afrikaans. Bepalen is misschien veel gezegd. Daniel Hugo ligt onder contract bij de Zuid-Afrikaanse uitgeverij Protea (Pretoria). De directeur is Nicol Stassen die er elk jaar in slaagt subsidiedossiers bij de letterenfondsen in Nederland en Vlaanderen gehonoreerd te krijgen. Méér nog, Stassen gaat er prat op met Protea Boekhuis de enige uitgeverij op het Afrikaanse continent te zijn die de Nederlandse literatuur vandaag promoot. Dit verklaart wellicht de gunstige respons op vertaaldossiers die geregeld in Antwerpen en Amsterdam worden voorgelegd. Daniel Hugo, voormalig redacteur van Protea, voert de contractuele vertaalopdrachten uit. Per jaar verschijnen een of meerdere titels. Tegen ijltempo worden de boeken geproduceerd door Protea. Overigens is de uitgeverij ook een sterke speler op het vlak van de Nederlandse en Vlaamse kinderliteratuur in Afrikaanse vertaling.
Dichter en vertaler Daniel Hugo werkt met die vele opdrachtvertalingen aan een gesubsidieerd beeld van de Nederlandse literatuur in Johannesburg en Kaapstad. Vlaamse en Nederlandse schrijvers worden ter gelegenheid van de bekendmaking van vertaald werk uitgenodigd voor interviews en op literaire bijeenkomsten. In oktober 2016 verschijnt de Afrikaanse editie van Oorlog en terpentijn, voldoende reden om Stefan Hertmans binnenkort uit te nodigen en te interviewen voor Afrikaanse kranten en televisie. Toen Gelukkige slaven van Tom Lanoye in een Afrikaanse uitgave is verschenen, traden de auteur en de vertaler bij tal van gelegenheden gezamenlijk op in Zuid-Afrika.
De intermediërende rol van actoren en instituten
Niet alleen vertalers en hun uitgevers dragen aanzienlijk bij tot de canon van de Nederlandstalige literatuur in het Afrikaanse taalgebied. Ook schrijvers, zoals Antjie Krog en Alfred Schaffer die ik eerder al een “bruggenbouwer” noemde, academische onderzoekers en docenten verbonden aan departementen Afrikaans en Nederlands zijn veelal beeldsturend. In Stellenbosch lezen de studenten dit academiejaar bijzondere recentere stemmen van de hedendaagse Nederlandstalige poëzie (Maria Barnas, Delphine Lecompte, Lieke Marsman, Els Moors, Ester Perquin, Marieke Rijneveld en Maarten van der Graaff) en al wat oudere stemmen (Al Galidi, Duinker, Michel, Nasr, Oosterhoff, Stitou, Van Haren en Wijnberg). Ook canonieke schrijvers van bij ons, onder wie Louis Paul Boon, Remco Campert, Willem Frederik Hermans, Harry Mulisch, Lucebert en Jan Wolkers, staan elk jaar op een literatuurlijst voor Zuid-Afrikaanse studenten. Naar verluidt scoort Marga Minco met Het bittere kruid nog steeds goed bij Afrikaanssprekende studenten, bij uitbreiding in de neerlandistiek extra muros. Tijdens mijn gastdocentschap spreek ik over de poëzie van Hugo Claus, Hans Faverey en Gerrit Kouwenaar, en ook de zogeheten postmoderne dichters in Vlaanderen staan dit semester op de agenda. Dergelijke (gast)colleges van Zuid-Afrikaanse docenten en gastsprekers uit de Lage Landen zorgen samen met vertalingen en culturele evenementen voor de gevarieerde beeldvorming van onze literatuur buitengaats. Ik heb het dan nog niet over verenigingen, zoals SASNEV (Suid-Afrikaanse Sentrum vir Nederland en Vlaandere, Pinelands-Kaapstad), SAVN (Suider-Afrikaanse Vereniging vir Neerlandistiek) en de Nederlandse Taalunie (subsidiënt van de Winterskole waarvoor docenten uit Nederland en Vlaanderen worden geëngageerd), en periodieken als Tydskrif vir Letterkunde, Stilet en Tydskrif vir Nederlands & Afrikaans die aanzienlijk bijdragen aan de promotie en de studie van de Nederlandse letteren onder het Zuiderkruis. Ook het boekenproject van Hennie van Coller, naar analogie met Perspektief & Profiel, met lemma’s over Nederlandstalige auteurs voor een Zuid-Afrikaans lezerspubliek, voegt binnen afzienbare tijd een dimensie toe aan de caleidoscopische beeldvorming.
Het vertoog over Nederlandstalige literatuur in Zuid-Afrika
De Nederlandstalige literatuur functioneert in een internationale context. Naast de aanwezigheid van buitenlandse (anderstalige) literatuur in het culturele landschap van Nederland en Vlaanderen, circuleren teksten van Nederlandse en Vlaamse auteurs in het Afrikaans, een zustertaalgebied van het Nederlands. Teksten worden gerecipieerd, over de Nederlandse letteren wordt gediscussieerd in Zuid-Afrika, tijdens debatten en in teksten wordt ernaar verwezen. Naar de receptie en perceptie van de hedendaagse literatuur in andere taalgebieden en de canonvorming aldaar moet onderzoek worden verricht. De kijk van buitenlandse lezers is vanzelfsprekend anders dan die van de moedertaalspreker. Het benieuwt me hoe deze buitenlandse recipiënten aankijken tegen Nederlandstalige literaire teksten, welke verwachtingen zij hebben en hoe anders het proces van hun lectuur verloopt.
Elk jaar ervaar ik de confrontatie van literatuur uit Nederland en het Nederlandssprekende deel van België met Afrikaanse lezers als verrassend en verrijkend. De blik is anders gedetermineerd, de culturele bagage is verschillend en de voorkennis, if any, compleet anders. Voor Zuid-Afrikaanse studenten nemen de docenten een beelddeterminerende rol waar. Sommige teksten die in ons taalgebied tot stand komen – dat beseffen we toch te weinig – maken deel uit van het gesprek over literatuur in Zuid-Afrika. Naar het verloop van dat gesprek zullen collega’s aan Zuid-Afrikaanse universiteiten en het Gents Centrum voor het Afrikaans (Universiteit Gent) de volgende jaren onderzoek verrichten. Het spreekt voor zich dat lezers maar ook academici, journalisten, uitgevers en vertalers in belangrijke mate stof leveren voor dat gesprek. Receptieonderzoek en ook vertaalwetenschappelijke studie zullen deel uitmaken van het veldwerk. Vertalen gebeurt niet één op één. Er wordt een vertaalslag gemaakt die er dus voor zorgt dat de vertaling in mindere of meerdere mate afwijkt van de zogeheten brontaaltekst. Ook die studie moet deel uitmaken van het comparatieve onderzoek waarbij de soms complexe mechanismen van de beeldvorming in kaart worden gebracht. Websites, zoals Versindaba, dragen bij tot de promotie van en het kritische commentaar bij Nederlandstalige poëzie in het Afrikaans. Het verdient zonder meer aanbeveling de interactie tussen de Afrikaanse en de Nederlandstalige poëzie nog te bevorderen. Het poëzieaandeel van Nederlandse en Vlaamse schrijvers kan worden verhoogd en literaire dialogen of geïnitieerde duetten kunnen de twee literaturen dichter bij elkaar brengen. Ook deze website, LitNet, speelt in het transnationale verkeer en de discussie over Nederlandstalige literatuur in Zuid-Afrika een faciliterende rol. Dat idiosyncratische keuzes, zoals van een uitgever, een vertaler, een festivalorganisator en een webmaster, sterk bepalend zijn voor wat ik de canon van de Nederlandstalige literatuur in Zuid-Afrika noem, spreekt voor zich. Voor de Nederlandstalige literatuur, al dan niet in vertaling, is in Zuid-Afrika blijkbaar nog steeds – met de woorden van Adriaan van Dis in Leeftocht. Veertig jaar onderweg (2007) – een vruchtbare “zaaigrond” aanwezig.
Yves T’Sjoen (Universiteit Gent en Universiteit Stellenbosch)
The post Nederlandstalige literatuur onder het Zuiderkruis appeared first on LitNet.