Quantcast
Channel: LitNet
Viewing all 22024 articles
Browse latest View live

Onnies, kom lag saam!

$
0
0

Kom lag saam met LAPA Uitgewers, SAOU en die AON by volgende week se webinaar.

Op 14 Oktober om 16:00 gesels Maritha Snyman oor grappies, die getroue bondgenoot in die klaskamer.

Snyman word allerweë as een van die grootste kinderboekkenners in Afrikaans beskou, en sy het veral bekendheid verwerf danksy haar leserstudies op die gebied.

Maritha Snyman is die skrywer van topverkoperkinderboeke soos die Liewe Lawwe Lagboek-reeks, ’n Annerste ABC-boek vir aspatatte, en verskeie titels in die Reënboogrant-reeks.

Registreer gratis: https://bit.ly/30AzumU.

The post Onnies, kom lag saam! appeared first on LitNet.


On(ver)taalbaarheden

$
0
0

Vertalingen worden doorgaans voorgesteld als breekijzers voor buitenlandse literatuur in andere talen. Dankzij de vertaling, zo luidt de communis opinio, wordt een werk toegankelijk gemaakt voor lezers in anderstalige literaire en culturele ruimten die de brontaal niet of onvoldoende beheersen. De vraag is niet zozeer wát wordt vertaald maar hóé de vertaler aan het werk gaat. Vertalers hebben hun vertaalstrategieën en maken poëticale keuzes. Ze worden door de brontaal uitgedaagd om met de nodige creativiteit aan de slag te gaan. In de vertaalslag wordt niet alleen verlies geboekt, er is onmiskenbaar ook winst op te tekenen. Want niet alles is vertaalbaar. De tekst ondergaat in een andere taal een metamorfose, zodat van een één-op-één verhouding geen sprake kan zijn.

Woorden die niet in talen passen

Onlangs zond op de bekende Franse radiozender France Inter een vraaggesprek uit met drie vertalers. Het onderwerp van het interview was de onvertaalbaarheid van woorden. Naast de opmerking dat een vertaler veeleer de gedachte van een literair werk vertaalt dan woorden – in dat opzicht is hij of zij wellicht ook de meest indringende interpreet van de tekst – ging de aandacht naar de wijze waarop de vertaler met het onvertaalbare omgaat. Hoe krachtig en suggestief taal ook is, zij heeft haar beperkingen. Taal is een conventioneel systeem van tekens (en betekenissen), gebonden aan regels en voorschriften. In talen, cultureel en maatschappelijk ingebed, komen woorden voor die in andere talen geen equivalent hebben. Er zijn in het radiogesprek voorbeelden genoemd van Japanse uitdrukkingen die in het Frans hoogstens beschrijvend kunnen worden weergegeven.

Apprivoiser

De introductie van het radio-onderhoud is bijgebleven. In Le petit prince (1946) van de Franse schrijver Antoine de Saint-Exupéry, meer bepaald in hoofdstuk XXI, heeft een gesprek plaats tussen de trieste kleine prins en de vos. Op de vraag samen te spelen, reageert de eloquente vos met de mededeling: “Je ne suis pas apprivoisé.” Vervolgens ontspint zich een dialoog waarin het voor de jongen onbekende woord “apprivoiser” wordt besproken. Tot drie keer vraagt hij letterlijk: “Qu’est-ce que signifie ‘apprivoiser’”? De vos antwoordt uiteindelijk dat het werkwoord betekent: “créer des liens …”. Verbanden scheppen, banden smeden. Het beletselteken is veelbetekenend. “[S]i tu m’apprivoises, nous aurons besoin l’un de l’autre. Tu seras pour moi unique au monde. Je serai pour toi unique au monde …”. Dan volgt een filosofische discussie over verbondenheid (“interconnectedness”). De vos geeft de kleine prins nog het volgende mee: “On ne connaît que les choses que l’on apprivoise […]. Les hommes n’ont plus le temps de rien connaître. Ils achètent des choses toutes faites chez les marchands. Mais comme il n’existe point de marchands d’amis, les hommes n’ont plus d’amis. Si tu veux un ami, apprivoise-moi!”. Verder laat de vos zich nog ontvallen dat “[l]e language est source de malentendus”. Taal is de bron van misverstanden.

In het hoofdstuk aan het eind van de roman, zo schatten we, duikt (een vervoeging van) het werkwoord “apprivoiser” een twintigtal keer op. De conversatie gaat over de betekenisinhoud van het woord, een lemma dat niet in het Frans vocabularium voorkomt. Vraag is vervolgens hoe dergelijke woorden, waarvan de semantische inhoud niet vastligt, in een andere taal worden omgezet. Dit vergt van de vertaler creativiteit. In iedere taal, zoals in het idioom van de vos, komen woorden en uitdrukkingen voor die onvertaalbaar zijn. Er kunnen woordenboeken worden samengesteld van woorden die onvertaalbaar zijn. Dat is nog iets anders dan “valse vrienden”: woorden die er hetzelfde uitzien of die heel erg op elkaar lijken, maar toch iets anders betekenen in de respectievelijke talen. Het gaat over specifieke woorden, refererend aan een cultureel gedetermineerde blik, waarvoor in de andere taal alleen descriptieve verklaringen of omschrijvingen voorhanden zijn, geen equivalenten. Precies in die linguïstische ruimte laat de vertaler het beste van zijn of haar kunnen zien.

Tam en mak

In de Nederlandse vertaling De kleine prins door Laetitia de Beaufort-Van Hamel wordt “apprivoisé” vertaald als “tam maken”. Het is een poging om de betekenisrijkdom van het origineel dicht te maken. De vraag is of die keuze bevredigend mag worden genoemd. “Jij bent voor mij maar een klein jongetje,” zegt de vos, “als alle andere kleine jongetjes. En ik heb je niet nodig. Ik ben voor jou een vos als alle andere vossen. Maar als je me tam maakt, dan zullen we elkaar nodig hebben.” Over het woord “tam” merkt de vos op: “Dat is nogal een vergeten woord […]. Het betekent ‘verbonden’”. Hoe vertaal je vergeten woorden? Bijvoorbeeld in het Afrikaans?

In de Afrikaanse vertalingen is geopteerd voor “mak maak”. Naòmi Morgan, die het boek van Antoine de Saint-Exupéry ook zelf heeft vertaald, ondernam een vergelijkend onderzoek. Dit zijn haar bevindingen.

Daar bestaan drie vertalings van Antoine de Saint-Exupéry se Le petit prince:

  1. Vertaler: JPL Krige. Uitgewer: AA Balkema, Kaapstad, 1957.
  2. Vertaler: André P Brink. Uitgewer: Tafelberg, Kaapstad, 1994.
  3. Vertaler: Naòmi Morgan. Oudioboek (voorleser Chris van Niekerk) uitgegee deur die vertaler, 2017.

Al drie die vertalers het dieselfde werkwoord gekies, naamlik “mak maak”. Afrikaans is ’n jong taal, skaars honderd jaar oud, en vir sekere werkwoorde is daar nie veel keuses nie. Krige se vertaling is skaars nog verkrygbaar – die taalgebruik en sinskonstruksie kom hier en daar ’n bietjie ouderwets voor. Brink se vertaling is nog vryelik beskikbaar en sal waarskynlik die vertaalverwysing bly. Morgan se vertaling is geskep vir ’n woordkuns-vertoning wat geskik is vir kunstefeeste. Dit bestaan as oudioboek waarvan die geskrewe teks nie beskikbaar is vir aanhalings soos vir hierdie artikel nie. Die vertaling moes veral beantwoord aan die kriteria van vloeibaarheid en luisterbaarheid.

Hier volg die vertalings in kronologiese volgorde:

1. “Ek kan niet1 met jou speel nie,” sê die jakkals. “Ek is nie mak gemaak nie.”

[...]

“Wat beteken: mak maak?” (herhaal 3 maal)

[...]

“Dit beteken om bande te smee.”

[...]

“Daar is ’n blom ... ek dink dat sy my mak gemaak het.”

(p. 56)

“Maar as jy my mak maak, sal my lewe vol sonlig wees. […] Hoe wonderlik sal dit nie wees as jy my mak gemaak het nie. […] Asseblief … maak my mak!” sê hy.

[…]

“Mens verstaan net die dinge wat jy mak gemaak het,” antwoord die jakkals. […] “As jy ’n vriend wil hê, maak my mak!”

2. “Ek kan nie met jou speel nie,” sê die jakkals. “Ek is nie mak nie.”

[...]

“Wat beteken ‘mak’ nou eintlik?”

[...]

“Wat beteken ‘mak’?” (herhaal 2 maal)

 [...]

“Dit beteken ‘om bande te hê’.”

[...]

“Daar is ’n blom ... ek dink sy het my mak gemaak.”

(p. 67)

 [...]

“Maar as jy my mak maak, dan sal dit wees asof ’n son in my lewe begin skyn het. […] Dus sal dit iets wonderliks wees as jy my mak gemaak het!”

[…] “Asseblief …” sê hy, “maak my mak!”

[…]

“Mens ken net die dinge wat jy mak maak,” sê die jakkals. (p. 68)

[…]  “As jy ’n vriend wil hê, maak my mak!” (p. 69)

3. “Ek kan nie met jou speel nie, het die jakkals gesê. Ek is nie mak gemaak nie.”

[...]

“Wat beteken ‘mak maak’?” (herhaal 3 maal)

[...]

“Dit beteken ‘om bande te smee ...’ ”

[...]

“Daar’s hierdie blom ... ek dink sy’t my mak gemaak ...”

[...]

“Maar as jy my mak maak, sal dit wees asof die son oor my lewe opkom. [...] Dus sal dit wonderlik wees wanneer jy my mak gemaak het!”

[...]

“Asseblief ... maak my mak?” het hy gesê.

[...]

“Dis net die dinge wat ’n mens mak maak wat jy werklik leer ken. [...] As jy ’n vriend wil hê, moet jy my mak maak!” (sp – ongepubliseerde manuskrip)

Tot besluit

“Personne ne vous a apprivoisé et vous n’avez apprivoisé personne.” Een staande uitdrukking is “traduire, c’est trahir” (vertalen is verraden). Vertalen is vooral een daad van scheppende arbeid, de vertaler een creatief coauteur van de tekst in een andere taal. Over de kwestie van het onvertaalbare, l’intraduisible, kan alleen de vertaler zich uitspreken. Het is een domein waar de vertaalwetenschap tekort schiet. De vertaler “apprivoise”: hij of zij maakt verbindingen tussen woorden in talen. Niet zomaar mak of tam.

......

1 Sic. Balkema was ’n Nederlandse uitgewer, maar dit kan ook ’n setfout wees. In 1957 is die “niet”-vorm nie meer gebruik in Afrikaans nie.

Lees ook:

Die klein prinsie by die Vrystaat Kunstefees: ’n onderhoud

Lees ook op Voertaal:

Vertaalhistoricus Lieven D’hulst over de tactiek van kleine talen

The post On(ver)taalbaarheden appeared first on LitNet.

Foxwoodfees: Sandra Prinsloo gee ’n stem aan Olga Kirsch en Nerina Ferreira

$
0
0

Die sesde Foxwoodfees vind plaas van 16 tot 25 Oktober 2020 in die lowerryke Houghton-woonbuurt van Johannesburg. (Foto: Foxwood)

Twee vroue wat diep spore in die Afrikaanse kultuurwêreld getrap het se stemme klink vanjaar op by die Foxwoodfees wat van 16 tot 25 Oktober in Johannesburg aangebied word. Sandra Prinsloo is te sien in twee aanbiedings oor onderskeidelik Olga Kirsch, die Joodse digter wat in Afrikaans geskryf het, en Nerina Ferreira, die kleurvolle aktrise en vertaler van kinderboeke en toneelstukke.

Sandra Prinsloo (Foto: Foxwood)

In Die wandelende Jood is Prinsloo op die verhoog saam met Chris van der West. Die teks vir dié produksie, met vertolkings van Kirsch-gedigte, is ’n paar jaar gelede vir die Foxwoodfees geskep. Volgens Pieter de Vos, die feesorganiseerder, is dit ’n belangrike stuk wat die veelsydigheid van Afrikaans demonstreer. “Olga Kirsch het in 1948 na die nuwe staat Israel verhuis, maar altyd haar diepste ervarings bly uitdruk in Afrikaans, en veral in haar gedigte.”

In dié produksie beeld Prinsloo Kirsch se verlange en pyn as gevolg van haar destydse afskeid van Suid-Afrika uit. Kirsch se agtergrond as ’n Joodse dogtertjie van Koppies in die Vrystaat word ook belig. Van der West vul Prinsloo se vertolking aan met Midde-Oosterse komposisies op ’n Keltiese harp.

In Nerina huldig Prinsloo en Danie Stander die gewilde Nerina Ferreira, wat in 2012 oorlede is. Die teks vir dié produksie is saamgestel uit Ferreira se werk, onder meer uit Vasvat van ’n feeks en haar vertalings van Astrid Lindgren se Pippie Langkous-boeke in Afrikaans. Stander sal Ferreira se lewe en werk kontekstualiseer. As poliglot was Nerina tuis in die volgende tale: Afrikaans, Engels, Duits, Esperanto, Fins, Frans, Hongaars, Italiaans, Nederlands, Noors, Portugees, Spaans, Sweeds en Yslands. “Sy het haar onder meer onderskei as vertaler van Shakespeare in Afrikaans, en het in dié vertalings streng by die Engelse dramaturg se digterlike formaat gehou,” sê Pieter de Vos.

Olga Kirsch (Foto: Foxwood)

Die Foxwoodfees, wat vanjaar vir die sesde keer aangebied word, is ’n inisiatief van Jan Groenewald en Pieter de Vos, eienaars van Foxwood House in Johannesburg se Houghton-woonbuurt. Pieter vertel: “In 2002 het Foxwood House geopen en aanvanklik het ons op konferensies en akkommodasie in die tuine gefokus. Jan Groenewald en Clive Rodel het die teater in 2006 geopen, en daarna het ons die ou herehuis as bewaarplek begin gebruik, veral vir materiaal uit die Victoriaanse tydperk.”

Nadat ’n gedeelte van die literator Elize Botha se akademiese boekversameling aan Foxwood House geskenk is, is ’n biblioteek daarvoor ingerig. “Geleidelik het die aksent verskuif van klein hotel en konferensiesentrum na kultuurhuis en restaurant met toenemend al hoe meer teateropvoerings, en as konferensieruimte wat veral Wits en UJ gebruik. Dit het organies in dié rigting gegroei sonder dat ons dit aanvanklik so beplan het – om ons eie belangstellings uit te leef.”

’n Oogmerk van die Foxwoodfees is om nuwe perspektiewe in Afrikaanse letterkunde en verhoogwerk te bevorder, sê Pieter. In die verlede is stukke op die planke gebring wat ver gereis het. Deborah Steinmair se Plant vir my ’n boom, André, wat oor die liefdesverhouding tussen André P Brink en Ingrid Jonker handel, het ’n paar jaar gelede by Foxwood gedebuteer. Dié produksie met Tinarie Van Wyk-Loots en Erik Holm in die rolverdeling het landswyd sukses behaal.

Die produksie Nerina huldig die aktrise en vertaler Nerina Ferreira. (Foto: Foxwood)

Die fees was ook verantwoordelik vir Pruimboom deur Jan Groenewald, wat as Plum tree by die Edinburgh-fees opgevoer is. Plum tree is weer vanjaar op die feesprogram, en word aangebied met die doel om vir twee instansies geld in te samel: Covid & Beyond, ’n organisasie wat armoede en hongersnood op die platteland help verlig, en Angel Touch, ’n instelling wat orgaanoorplantingspasiënte bystaan terwyl hulle op geskikte skenkings wag.

Nog ’n feesproduksie wat ’n multikulturele teaterervaring beloof, is Jan Groenewald se Leonardo se poort, ’n jeugverhaal met outobiografiese elemente. Groenewald is op die verhoog saam met Phil Baloyi, ’n opkomende jong hip-hop-kunstenaar, en die baskitaarspeler Sandile Mbatha.

Foto’s van Anet Pienaar-Vosloo en Dewald van Breda sal ook tydens die fees opgeveil word om geld in te samel vir vryskutkunstenaars wat weens COVID-19 in ’n finansiële krisis verkeer.

Ander hoogtepunte op die Foxwood-feesprogram:

  • Op 17 Oktober bring André Viljoen hulde aan die Afrikaanse sanger Gert van Tonder.
  • Renée Rautenbach Conradie se Met die Vierkleur in Parys word op 18 Oktober met die skrywer bespreek.
  • Op 23 Oktober raak Charl-Pierre Naudé en Pieter Duvenhage filosofies en literêr in ’n Dinkkafee-gesprek.
  • David Hadaway en Heidi Hadaway bied onderskeidelik ’n skilder- en beeldendekunsuitstalling tydens die fees aan.
  • Gedurende die fees kan feesgangers van kleiner snoeperye tot driegangmiddagetes en -aandetes in die Foxwood Restaurant nuttig. Besprekings vir die driegangmaaltye is noodsaaklik.

In die nadraai van die inperkingsmaatreëls word die fees vanjaar nie net by Foxwood House in Houghton aangebied nie, maar ook aanlyn. Belangstellendes kan dus produksies vanaf enige plek in die wêreld meemaak. Die volledige feesprogram, asook inligting oor hoe om produksies virtueel by te woon, is op Foxwood se Facebook-blad en by www.foxwood.tv beskikbaar.

Vir meer inligting, besoek www.foxwood.tv. Kaartjies is beskikbaar by Webtickets of theatre@foxwood.co.za.

 

The post Foxwoodfees: Sandra Prinsloo gee ’n stem aan Olga Kirsch en Nerina Ferreira appeared first on LitNet.

Kommadagga – hier is ons deelnemers

$
0
0

Die deelnemers aan LitNet en die Jakes Gerwel Stigting se Kommadagga-slypskool wat van 12 Oktober tot 1 November 2020 onder leiding van Rachelle Greeff op Somerset-Oos aangebied word, is bekendgemaak.

Vyftig inskrywings is vir dié projek, wat fokus op skrywers wat hulle met die kortkuns besig hou, ontvang. Daar is intussen besluit om ses kandidate by die slypskool te akkommodeer, en nie vyf soos aanvanklik beplan nie.

“Toe ek lees hoe bly elkeen van die gekose skrywers is oor hierdie asemskep en kopneersit in die oop lug van die Oos-Karoo, het my eie hart ’n springboksprong gegee,” sê Etienne van Heerden, LitNet se stigter-redakteur. “Ek is bly dat ons by LitNet en die Gerwel-span kon saamwerk om hierdie slypskool te vestig – en dit met ’n ervare mentor soos Rachelle Greeff.

“Baie dankie aan Theo Kemp van die Gerwel-stigting vir die samewerking.”

Theo Kemp sê: “Die belangstelling in die slypskool, en die gehalte van die inskrywings, was so oorweldigend dat ons nie maklik ’n besluit kon neem nie. Dit is om hierdie rede dat ons ses kandidate – in plaas van die beplande vyf – gekies het. Dit is uiters bemoedigend om te sien dat hierdie projek, wat ons vanjaar vir die eerste keer aanbied, reeds so ’n groot behoefte aanspreek.”

Vir Rachelle Greeff is die gehalte van inskrywings inspirerend: “As dit prakties haalbaar was, kon die eerste Kommadagga-slypskool twee, drie keer soveel aansoekers uit die geil lys geoes het. Dit gaan heuglik uitdagend wees om met dié ses uiteenlopende beginnerskrywers te werk.”

Die deelnemers

Regardt Visser

Regardt Visser het vir 18 jaar op die visserdorp Velddrif gewoon voordat hy taal en kultuur aan die Universiteit Stellenbosch gaan swot het. Daarna het hy ’n honneursgraad in draaiboekskryf en regisseurswerk voltooi. Tans werk hy as skrywer en regisseur in die teater- en filmbedryf. Onlangs het hy draaiboeke vir Binnelanders begin skryf.

“Stories was nog altyd die currency waarmee my familie en dorp operate – ’n unspoken kompetisie onder mekaar,” sê Regardt. “Ek onthou pouses by die skool waar jy almal van jou naweek vertel het soos ‘Wa-wa-wag, daai’s nog niks. Hoor dié een’, en daai vertelling jou grootste asset was.

“So of ek nou vir teater, TV, sepies, movies of boeke skryf – dit maak nie saak nie. Ek’s net lus vir ’n goeie storie. Kortverhale was nog altyd my voorkeur en ek sit nou al lank met hierdie idee vir ’n eenheidsbundel.”

Regardt het homself aan die begin van die jaar belowe dat hy vanjaar iets van sy skryfwerk gaan probeer maak. Die digter Ryan Pedro, wie se Pienk ceramic-hondjies onlangs verskyn het, het Regardt van sy ervaring by Paulet Huis vertel en hom aangemoedig om vir die Kommadagga-slypskool in te skryf.

“Ek het begin bewe toe ek die mail van Theo ontvang. Ek soek nog heel jaar na so ’n geleentheid. Ek’s dankbaar vir die Jakes Gerwel Stigting vir hierdie spasie wat hulle geskep het, waar hulle belê in skrywers, stories en stemme van uiteenlopende agtergronde.”

Regardt se idee vir ’n kortverhaalbundel kan nou vlerke kry tydens die residensie. “Al my gunstelingboeke, soos Chinatown, Oolog en Pienk ceramic-hondjies is by Paulet Huis geskryf. So om te dink ek gaan in daai selfde spasie sit en skryf, maak my nervous en opgewonde terselfdertyd.”

Theolla Langenhoven

Theolla Langenhoven is ’n persoonlike assistent van Belhar wat lief is om ander mense se stories wat nie normaalweg geskryf sou word nie, te vertel. “Ek hou verskriklik baie van gemeenskapswerk. Dis waar ek my stories vandaan kry, maar ook ’n klein verskil in ander se lewens kan maak.”

Sy skryf kortverhale, rubrieke en meningstukke, “want dis kort en kragtig en help jou om met min woorde die storie oor te vertel waarby die ‘audience’ van die spesifieke medium baat sal vind”.

Tans fokus Theolla meer op verhale wat in die bruin gemeenskappe afspeel, maar sy glo die ervaring by die Kommadagga-slypskool sal haar fokus en kennis verbreed.

“Ek was oorstelp toe ek ingelig is dat ek die slypskool gaan bywoon,” vertel sy. “As skrywer is ek ’n ‘late bloomer’, dus is dit vir my ’n eer en groot voorreg om hierdie geleentheid wat fokus op my gunsteling-genre, by te woon. Ek sien baie uit om te leer by Rachelle Greeff, want sy is een van die beste.”

Zubayr Charles

Zubayr Charles grew up in the beautiful Bo-Kaap neighbourhood. For the past three years he has been teaching English Home Language, as well as co-ordinating the Drama Club at Good Hope Seminary Girls’ High School. “But I have always dreamed about being a writer,” he says.

“I write short stories, but I also consider myself a poet, playwright and an aspiring author. In 2019 I showcased my first play dealing with gender-based violence, The Battered Housewives’ Club.” Zubayr is in the process of self-publishing a poetry anthology based on the gentrification of the Bo-Kaap. He is studying for a Master’s degree at UCT, specialising in creative writing.

“I have learnt that reading is subjective and people can either really like or dislike one’s writing, so I wasn’t sure how the panellists would respond to my submission. When I received the good news, it was humbling because, although I’ve grown more confident in my writing, I wasn’t sure about the reaction I would receive.”

Zubayr was very nervous about sharing his work with the Kommadagga-panellists. “The short story I submitted deals with many taboo issues that millennials struggle with in Cape Town today, which older and conservative generations might not understand.

“I am extremely honoured to be a part of this programme and I hope to improve my writing in order for me to continue sharing stories of those marginalised in Cape Town today.”

Stef Cupido

Stef Cupido woon op Wellington en is die ma van ’n 12-jarige dogter. Sy is mal oor diere en musiek. “Ek is eerstens ’n skrywer, dan ’n digter. Ek skets ook graag bome en die natuur, maar ek beskou myself as ’n amateur.”

Sy fokus tans op haikoeverse, kortverhale en die digkuns. “Ek het in 2018, toe ek besluit het om voltyds te skryf, verlief geraak op die haikoe. Ek het toe Falling poems gestig, ’n kollektief wat digkuns in al sy vorme bekendstel. Die projek is op Nelson Mandela-dag, 18 Julie 2020, met die Illustrated haiku collage about social distance & corona virus geloods.

“Toe ek die nuus ontvang dat ek vir die Kommadagga-slypskool gekies is, was ek so geskok! Ek was by die internetkafee en het my hande op my gesig gesit van blydskap! Ek het net my kop bly skud en die mense om my het seker gedink ek het bejossie geraak!”

Stef sien daarna uit om nuwe stories diep binne haarself te ontdek. Sy kan nie wag om medeskrywers te ontmoet en gesprekke te hê met mense wat ink in die bloed het nie. “Hierdie projek bring vir my meer selfvertroue; ek hoef nie meer te twyfel nie.”

Sandile Ntuli

Sandile Ntuli describes himself as “an active dreamer”: “I believe in pursuing my dreams, as opposed to passively watching them pass me by.”

He has a twin brother, Andile, and they were born in Emalahleni (formerly Witbank) in Mpumalanga 28 years ago. “I read English news between noon and 3 pm, and co-present the actuality programme The ego trip during the week on the campus radio station, UJFM.”

Sandile alternates between fiction and non-fiction and his opinion pieces on a number of topics, including politics, have appeared in The Star, Citizen, Sowetan and Mail & Guardian. Some of his short stories have been published in Drum.

He holds a National Diploma in Small Business Management and a BTech degree in Management Services from the University of Johannesburg. “I am a bold Leo, currently learning Chinese, and I naturally write in my spare time. When I put down my pen, I pick up a spatula in the kitchen. Johannesburg is my current heartland.”

To have been chosen as one of the writers to benefit from the Jakes Gerwel Foundation’s Kommadagga writing workshop is a dream come true. “It validates my right to dream and gives me the permission to write the way I write. It literally took me a few days to process the news. I can’t wait to meet the other aspiring writers who have the same fire that keeps me awake at night, because they too have so much to put on paper.

“I am so excited to meet and work with, and be mentored by Rachelle Greeff. I need to stock up on new tools for my writing toolbox, and this workshop will give me that because there are fiction and non-fiction books waiting to have my name on them. Scripts for radio, television and theatre that live only in my head for now will finally see the light of day.”

Helena Troskie

Net voordat Helena Troskie die goeie nuus ontvang het dat sy vir die Kommadagga-slypskool gekeur is, was haar kleinkinders vir ’n week lank by haar op Jeffreysbaai. Sy het die boodskap, wat die Maandag aan haar gestuur is, eers die Woensdag ontvang. “Dié oggend word ek heerlik stil en alleen wakker. Vir die eerste keer in dae dink ek aan die slypskool. So met die opstaan gryp ek my bril en my selfoon op pad badkamer toe. Daar is toe ’n e-pos wat begin met: ‘Baie geluk! Ek hoop ek bring goeie nuus op die Maandag!’”

Sy het “’n wenronde” deur die huis gehardloop en heeltyd saggies onder haar ken gefluister: “My fokkit, my fokkit, my fokkit!”

Eers daarna, vertel sy, het sy Theo Kemp se e-pos behoorlik gelees en dadelik vyf mense gebel om haar opgewondenheid uit te basuin.

Helena het op ’n skaapplaas buite Jansenville grootgeword. In haar lewe het sy onder meer in lande soos Uganda en Ysland gewoon en gewerk. Sy skryf kortverhale en kontreistories.

 

The post Kommadagga – hier is ons deelnemers appeared first on LitNet.

Nina Schumann: Om ’n lewe aan 88 klawers te wy

$
0
0

Nina Schumann het onlangs haar 50ste verjaarsdag gevier en is al sedert haar tweede lewensjaar besig om die wondere van musiek te ontdek. Sy het basies alles vermag waarvoor ’n pianis kan wens. Te veel pryse en mylpale om in een artikel te noem. Sy is nie net ’n konsertpianis nie, maar ook professor in musiek aan die US, medestigter van beide die SICMF (Stellenbosch International Chamber Music Festival) en die platemaatskappy TwoPianists. Maar dis die note, die eindelose maniere om musiek te vertolk, die strukture, geheime sinergie tussen gehoor en performer wat haar ná soveel jare steeds betower om daagliks ondersoek in te stel na wat verskuil is in die 88 klawers van die klavier. Wilken Calitz gesels met Nina.

Nina Schumann

Hoekom doen jy steeds wat jy doen?

Ek het nog nooit bevraagteken hoekom ek dit doen nie. Wat uniek is, is dat mens daai passie kan sustain vir so lank. En belangriker is dat mens die dissipline kan sustain. Ek dink mens gaan deur periodes wat jy nie sewe ure ’n dag kan oefen nie. Dan het jy weer produktiewe tye. Maar hoekom ek dit doen, is iets wat ek nie kan verduidelik nie.

Die meeste mense op 50 sou al daaraan begin gedink het om ’n loopbaanskuif te maak. Het jy al ’n ander beroep oorweeg?

Die enigste ander ding wat ek kan doen is om vinnig te tik en ek hou daarvan om goed te organiseer, so ek sou ’n baie goeie sekretaresse gewees het. As jy 50 slat, is jy goed op pad na 60 toe. My pa is ’n voorbeeld van hoe om ’n mens se latere jare ten volle te benut. Hy is ’n siviele ingenieur en voormalige dosent aan die US. In die eerste jaar van sy aftrede, skryf hy in vir ’n diploma in sang by die musiekdepartement. Ek het hom begelei vir sy eksamen en hy het selfs ’n hoed opgesit vir die geleentheid. Daarna volunteer hy by ’n kanker-hospice in die Kaap. Volgende op sy lys is om notule te neem in die parlement, gevolg deur vertalings van Shakespeare in Afrikaans. Ek sou eintlik ook argitektuur wou doen. Tydens die periode wat ons huis gebou het, was dit ’n absolute joy om als uit te werk en om die boumateriaal te source. Ek was gefassineerd!

Is daar enige parallelle tussen argitektuur en jou benadering tot musiek?

My opleiding in musiek was meestal om struktuur te analiseer om sodoende ’n nuwe stuk beter te verstaan. Daar is natuurlik verskeie ander elemente om ook in gedagte te hou, soos tegniek, harmonie, melodie en ritme. Ek gebruik altyd argitektuur as ’n vertrekpunt.

Tot watter mate kan ’n performer steeds ’n unieke aanslag lewer met interpretasie van musiek wat reeds vir honderde jare bestaan?

Dis soos om ’n vuurhoutjieboksie te rek tot sy uiterste toe. Dis ’n geval van smaak mbt hoe jy dit speel, nie van hoe om ’n sekere musiekstyl volgens convention aan te pak nie. Ek haat eintlik die woord “styl”. Jy probeer eerder ’n nuwe tipe gevoel skep. Dis hoekom mens hoedervleis kan kry as jy iets hoor wat jy reeds ken. Daar is ’n shared taste. Wat wonderlik is, is dat verskillende mense dieselfde musikale ervaring en gevoel kan hê.

Tot watter mate beïnvloed daaglikse gebeure jou uitvoering? Speel jy anders as jou hond byvoorbeeld die oggend gesterf het voor die aand se optrede?

Ek dink nie ek is iemand wat veel reageer op iets as ek op die verhoog stap nie. Ek fokus op die musiek. Daar is sekere musiek wat onmoontlik is om sonder emosie te speel. Dit klink na ’n cliché, maar ek is ’n voertuig vir die gevoel wat deur die komponis gegee word. Ek gee bloot my konsentrasie. Sulke gebeure soos as my hond sou sterf, laat my nie met meer of ander emosie speel nie.

Jy het meer as 40 concerti in jou repertoire. Hoe op aarde onthou jy al die note?

Ek het perfect pitch en het nog nooit ’n probleem gehad om alles te onthou nie. Analise en struktuurontleding is wat jy doen vir voorbereiding. Daar is verskeie tipes memorisering. Physical, intellectual, aural en emotional. Agv spanning en fokus tydens ’n optrede bly slegs die fisiesk oor. Die eerste een wat verdwyn, is die intellectual memory en dit is dan wanneer jou onderbewussyn inskop. As jy dan in die zone is, kan jy dit koppel met die emosionele aspek van memorisering, en dit is my mikpunt tydens ’n konsert. Dit is wanneer jy eintlik onbewus raak van wat om jou aangaan. Jy is so gefokus op wat jy speel. Maar as ek nie oefen nie, gaan ek ’n memory lapse hê. Dit het al met my gebeur. Daar is party mense wat die proses noot vir noot benader om dit ten einde sonder bladmusiek te speel. Ek maak net op ’n dag die boek toe en that’s it.

Jy het egter eers viool gespeel voor die klavier jou aandag getrek het.

My eerste viool was so ’n groen boksding. Ek en my suster was studente van Eric Rycroft. Hy het later gesê ons hande is te groot vir viool en ons moet eerder altviool speel – die instrument waarvan hy nog nodig gehad het in sy orkes. Ek het die altviool absoluut gehaat en kon dit nie verdra nie en was ongelooflik bly om op te hou op die ouderdom van 18. Die een voordeel was dat jy dan die SANYO- (South African National Youth Orchestra-) kursus kon bywoon en alles doen wat jy nie veronderstel is om te doen nie!

Jy noem in ’n ander artikel dat jy mal is oor die klank van strykinstrumente en dat jy daarna streef om daai klank na te boots in jou spel. Geld lg ook vir ander instrumente?

As jy byvoorbeeld ’n violis begelei met ’n Mozart-sonate, is die staccato langer as op klavier omdat die klavier eintlik ’n perkussiewe instrument is. Dan moet jou hele tegniek verander sodat dit nie klink soos ’n klavier nie, maar eerder soos ’n strykinstrument. In van my ensembleklassie doen ons transkripsies van concerti. As jy kyk na die Beethoven-vioolkonsert, speel die timpanie reg aan die begin en dit beteken as jy die begeleiding speel, moet jy probeer om die klank van die timpanie na te boots. My jare se vioolspel het my ’n baie goeie basis gegee om oa te verstaan wat die klankverskil is tussen ’n op- en afstryk van die viool. As ek dan op die klavier aan die einde van ’n frase kom en ’n tipe resolution wil hê, dan lig ek my pols en dit verander die klank om by die viool te pas.

Kom ons praat oor performance anxiety. Hoe benader jy die verhouding met jou gehoor wanneer die stresvlakke die hoogtes inskiet?

’n Tyd gelede het my studente ’n foto geneem waar hulle almal voor die klavier sit en opkyk na die dak en dit toe op my klaskamerdeur geplak. Dit was eintlik ’n joke omdat, wanneer ek perform, ek vir die dak loer. Die rede daarvoor is dat wanneer jy jou kop oplig, skep jy afstand tussen jou en die instrument. Dit maak jou spiere vryer, verbeter die klank, en baie belangrik, jy vergroot jou peripheral vision en ook jou sense van die grootte van die saal. Ek is jare gelde gevra om ’n praatjie te hou vir die Westelike Provinsie se rugbyspan. Dit het gehandel oor performance anxiety en die belangrikheid daarvan om die parameters van die area waarin jy speel, in ag te neem. Op die rugbyveld is dit dus belangrik om presies te weet waar daai vier hoeke van die stadion is. Want as jy gespanne raak, “verklein” die speelarea en dit affekteer jou spel negatief.

Jy het onlangs Rachmaninoff se 2de Klavierkonsert saam met Elna van der Merwe by die Hessequa Harmonie-fees in Heidelberg gespeel. Is dit jou gunsteling-concerto?

Die mees fascinating een vir my is Rachmaninoff se 4de concerto. Ek het dit jare gelede saam met die JPO (Joannesburg Philharmonic Orchestra) opgeneem. Nou, amper 20 jaar later, besef ek dat dit eintlik amazing was. Na ek dit gespeel het, het ek gedink dit was horrible. Dis die voordeel van ouderdom – jy kan later dit wat jy gespeel het, waardeer en ek is so vies oor ek dit nie tóé kon waardeer nie.

Rach 2 het wel die meeste stories. Jare gelede het ek dit saam met die SANYO gespeel in Skotland by die Aberdeen Festival. Dit was die eerste keer in 27 jaar wat Suid-Afrikaners toegelaat is om aan so iets deel te neem agv apartheid en sanksies. Dit was ’n major storie vir die Aberdeeen Festival, want daar was verskeie ander groepe wat deelgeneem het van regoor die wêreld. Die BBC was daar om alles op te neem. In die tweede beweging, op die mooiste en sagste oomblik van die concerto, begin iemand onophoudelik gil. Ek het net my kop laat sak en doodeenvoudig aanhou speel, maar die dirigent het opgehou dirigeer. Ek het geen idee hoe ons deur die 3de beweging gekom het nie. Hulle het toe die ou probeer verwyder, maar hy breek toe los, hardloop weer die saal binne en hou aan om te skree. Die BBC vra toe die gehoor of hulle net kan bly sit sodat hulle die 3de beweging weer kan opneem. Die volgende dag was dit op die voorblaaie van ’n helse klomp koerante. Dit kom toe aan die lig dat die eerste vyf rye in die saal gevul was met mense van ’n mental institution.

Wat dink jy is die nut daarvan om reedsbestaande, Europese musiek vir Suid-Afrikaners te speel?

Ek speel net goeie musiek. Dit maak nie saak watter musiek dit is nie. Dit is wat ek probeer doen met die kamermusiekfees. Daar is ou musiek, Europese musiek wat dit werd is om ’n verhoog te kry. Of dit nou in Afrika of die Ooste is. Dit geld vir musiek van alle kulture en style. If it’s good, I’ll put it on.

The post Nina Schumann: Om ’n lewe aan 88 klawers te wy appeared first on LitNet.

Nuwe boeke | New releases | Penguin Random House SA

$
0
0

Penguin Random House South Africa stel hulle Oktober-boeke bekend.
Penguin Random House South Africa presents their October releases.


Die heelal op my tong
Anoeschka von Meck
Algemene Fiksie
978 1 4859 0410 6
R290,00

Elkeen het ’n heelal in hul mond. Keuses wat jou wentelbaan van uur tot uur bepaal.

Willemien is keelvol vir dik wees. En bang wees vir kaas en vir inkopies doen. Hoe kan mens so verwyderd van jouself wees dat jy van buite liederlik obees is, maar in jou kop sing jy vry en kaal op ’n krans? Sy wonder waar kom die rondomskrik van haar lyf vandaan terwyl sy en haar sus in die vretende hitte van die Richtersveld ’n kluis in ’n winkeltrollie sleep. Willemien is vasbeslote om dit oor ’n afgrond te boender.

Voor hul eindbestemming het die langpad se strepe Willemien soos ’n ritssluiter oopgetrek. Dit smaak haar daar is ’n heelal op haar tong. Vir eens moes sy haar sprokieskarakter opgee om haar ware self te wees én te wys. Sy het dekades laas haar lyf bewoon. Haar suster moes hoor van die verlede. Van hul aardige ouers wat banger was vir oorgewig as ’n grondeis. ’n Ma wat paniekaanvalle oor suiwel en selluliet gekry het en ’n pa wat geen imperfeksie by sy vrou of dog­ters geduld het nie. Kilogram vir kilogram wou Willemien bieg en haarself dun praat. Die tong het immers mag oor lewe en dood.

Dié is ook die storie van Pa. Húlle pa. ’n Lagslimme Afrikaanse Al Capone, wie se innoverende sakeondernemings hom soms gedwing het om sy kantoor van agter tralies te bedryf. In Palm Springs dra Pa se lyfwagte koeldrank vir die FBI-agente aan vanwaar hulle die dollarboer en sy trigger-happy brigade dophou.

Van Kaapstad na San Francisco en ’n dwelmdieet in Sri Lanka – met ontvoerings, partytjies, ’n seksles in Hongkong se hawe en ’n onvermydelike ontmoeting met ’n onbekende man – tref Anoeschka von Meck se nuutste roman jou soos ’n reusegolf en spoel sy die verhoudings oop wat van ons soekende, spirituele wesens maak.

Anoeschka von Meck is die skrywer van die wegholsukses Vaselinetjie, wat meer as 100 000 boeke verkoop het.


Voetstoots
Annelie Botes
’n Vertelbundel
978 1 77609 524 7
R280,00

Voetstoots is ’n bontgejasde keur uit sestien jaar van Annelie se koerantrubrieke. Die temas is so wyd soos die Heer se genade. Rakende aan die torings van Babel wat ons bou. ’n Kind wat doodgeskok word terwyl hulle jagentjies speel. ’n Begrafnisbrief uit Holland. ’n Boer wat sy plaashek vir oulaas sluit. Toentertyd se poskoets en handsentrale. Die boks lang­speelplate in die gryse se waenhuis. Die smart om ’n kind te begrawe. ’n Glips met bensien in die tamatieslaai. ’n Sywurmhart wat sy in haar Bybel bêre. Mense sonder ’n woord van eer. ’n Eensame oom wie se hondjie op ’n sypaadjie doodgebyt is. ’n Lys van moets en moenies vir dames uit 1944. ’n Boks papsakwyn wat suur geword het.

Dis lag, huil, kwaadword, nostalgie, deernis, onbegrip en lewenswette saamgeryg in ’n kleurvolle lappieskombers. En Annelie is bedrewe met die rygnaald.


The History of Man
Siphiwe Ndlovu
978 1 4859 0421 2
Literary fiction
R280,00

If The Great Gatsby were set in Africa, this would be it!

Penguin Random House South Africa is proud to announce the publication of the highly anticipated second novel by Siphiwe Gloria Ndlovu, winner of the 2019 Barry Ronge Fiction Prize for her debut novel The Theory of Flight.

We meet Emil Coetzee, a civil servant in his fifties, who is washing blood off his hands when the ceasefire is announced. He feels unmoored by the end of the conflict in his country, a southern African state that is never named; war had given him his sense of purpose and identity.

But why has Emil’s life turned out so different from his parents’, who spent cheery Friday evenings dancing the Charleston and the foxtrot? What happened to the Emil who used to wade through the singing elephant grass of the savannah, losing himself in it?

With empathy and a light touch, Ndlovu tells the story of Emil’s trajectory from boyhood to manhood – from his days at a privileged boarding school with the motto ‘It is here that boys become the men of history’, to his falling in love with the ever-elusive Marion, whose free-spirited nature has dire conse­quences for his heart – all the while showing how Emil becomes a man apart.

This powerful tale offers a refreshing take on our shared history.

Siphiwe Gloria is a writer, filmmaker and academic who holds a PhD from Stanford University, as well as master’s degrees in African Studies and Film from Ohio University. She has published re­search on Saartjie Baartman and she wrote, directed and edited the award-winning short film Graffiti. She was born in Bulawayo, Zimbabwe.


Nine Letters
By John Webb
Contemporary Fiction
978 1 4859 0413 7
R280,00

This is an uplifting novel that celebrates the power of letter-writing.

Meet Teddy Dickerson from Durban, a cynical, single, middle-aged lawyer who’s the very last of his family in South Africa. What’s left for him? A slow decline and a place at the old-age home where his prickly Aunt Val lives, no doubt.

But life sometimes brings surprises. When Aunt Val dies, she leaves an unusual bequest: her task for Teddy is to post letters to eight of her friends around the world, a job that will take him on a journey into new and unexpected territory.

When the replies start flowing in – quirky, unexpected and often hilarious missives from India, Egypt, England and America – Teddy realises there was more to his tough old aunt than he’d thought. Will he take on Aunt Val’s role as confidant and comforter of the lost? Could he?

This warm-hearted story from a talented author offers shrewd commentary on love, death, friend­ship, age and truth, and will have you laughing out loud. As a lawyer, the author has drawn on first-hand experience for the novel’s sub-plot, concerning an interesting and complex family court case.

‘Superb!’ wrote author Paige Nick. ‘Written with such ease and humour. I’m excited to add John Webb to my list of must-read authors.’


The Book of ProVerb
Tebogo Thekisho and Paballo Rampa
Memoir
978 1 77609 487 5
R240,00

‘A proverb, as you know, is a short statement of truth, and I wanted my material to be the truth or about the truth.’ – ProVerb

Tebogo Thekisho, better known as ProVerb, first caught South Africa’s attention in 2005 with the release of his now classic debut hip-hop album, The Book of ProVerb. As a teenager he sought music wherever he could find it, and recorded his first demo at age 15, using his mom’s hi-fi. From there, he hustled his way into a multifaceted, award-winning media career in music, radio and TV, crafting a reputation on platforms such as Channel O, Jam Alley and YFM. For over a decade he has been a regular on TV screens as the host of Idols South Africa.

In this memoir, Tebogo pays tribute to the people who’ve helped make him the person he is, especially his parents, his grandmother and his siblings. He shares the lessons he’s learnt through the different phases of his life with infectious positivity, but also gets frank about the dark times he’s endured, including his painfully public divorce and attempted suicide.

The Book of ProVerb is a memoir, a hustle manifesto, and a wholesome guide to life from one of South Africa’s brightest stars.


VBS: A Dream defrauded
Dewald van Rensburg
Current affairs; Politics
978 1 77609 544 5
R280,00

Originally the Venda Building Society, VBS Mutual Bank was a small, little-known lender in Limpopo before it rocketed from obscurity in 2016 by giving President Jacob Zuma a controversial home loan to repay the state for improvements to his Nkandla homestead.

The bank was growing rapidly and sold itself as a fearless champion of black advance­ment. Its owner, Vele Investments, was on a meteoritic trajectory towards becoming a financial conglomerate worthy of national attention.

When the bank abruptly went into curatorship in March 2018, no one had any reason to doubt that it was just another unfortunate corporate failure. Then the astonishing truth emerged: the collapse of VBS was due to an epic R2-billion fraud that had created Vele’s empire out of thin air and left the bank a hollow shell.

VBS: A Dream Defrauded unravels the fraud, exploring how suspected mastermind Tshifhiwa Matodzi and his associates first took control of VBS, fed ANC patronage net­works and operated under a nationalist mantle endorsed by Venda royalty. The book explains how the bank and its shareholder Vele were seemingly built into a multibillion-rand business, exposes the political machinations that guaranteed VBS up to R3.5 billion in unlawful funding from municipalities and other state institutions, and describes the free-for-all that ensued after the bank’s collapse, when all involved tried to cover their tracks.

This book draws on interviews with VBS insiders and other role-players, as well as documents and detailed forensic evidence collected in the course of two years of investigations. This is a compelling account of a bank heist whose shockwaves continue to haunt the politicians, businessmen and traditional leaders who enabled it.

Dewald van Rensburg is an award-winning journalist with 14 years’ experience in business, economic and investigative reporting, much of it at City Press. He originally broke the story of VBS’s defrauding alongside his colleague Sipho Masondo at City Press and was subsequently responsible for many exposés around the bank’s demise. His work on the bank’s collapse secured him the coveted Sikuvile journalism awards for Investigation of the Year, Story of the Year and Journalist of the Year in 2019.

Dewald currently works at the amaBhungane Centre for Investigative Journalism and continues to focus on malfeasance in the private sector.


Promised Land, Exploring South Africa’s Land Conflict
Karl Kemp
Current affairs; Politics
978 1 77609 475 2
R300,00

Land reform and the possibility of expropriation without compensation are among the most hotly debated topics in South Africa today, met with trepidation and fervour in equal measure. But these broader issues tend to obscure a more immediate reality: a severe hous­ing crisis and a sharp increase in urban land occupations.

In Promised Land, Karl Kemp travels the country documenting the fallout of failing land reform, from the under-siege Philippi Horticultural Area deep in the heart of Cape Town’s ganglands to the burning mango groves of Tzaneen, from Johannesburg’s lawless Deep South to rural KwaZulu-Natal, where chiefs own vast tracts of land on behalf of their subjects. He visits farming communities beset by violent crime, and provides gripping, on-the-ground reporting of recent land invasions, with perspectives from all sides, including land activists, property owners and government officials.

Kemp also looks at burning issues surrounding the land debate in South Africa – corrup­tion, farm murders, illegal foreign labour, mechanisation and eviction – and reveals the views of those affected. Touching on the history of land conflict and conquest in each area, as well as detailing the current situation on the ground, Promised Land provides startling insights into the story of land conflict in South Africa.

This is the first book to tackle South Africa’s housing crisis in the context of failing land reform.

Karl Kemp is a freelance writer from South Africa with an LLM in public international law from the University of Amsterdam. As a journalist, he has covered drug trafficking, gang violence, separatist movements, globalisation, nationalism and cultural identity, among other topics.

After completing his law degree, Kemp interned at the International Criminal Court, working in the investi­gations division as an analyst in the field of international criminal law, and as a legal researcher for an NGO grappling with the Syrian civil war. This is his first book.


’n Enkele verhaal, die jag op ’n reeksverkragter
Deon Wiggett
Niefiksie
978 1 77609 560 5
R280,00

In November 2019 het My Only Story, Deon Wiggett se sensasionele weeklikse podsending, Suid-Afrika meegevoer in sy jag op die pedofiel wat hom as skoolseun verkrag het. Nou, in ’n Enkele verhaal, vertel hy vir die eerste keer ’n Afrikaanse storie in Afrikaans – en voltooi hy sy ontmas­kering van Willem Breytenbach, die eens briljante onderwyser en latere mediabaas wat ’n donker lewe gelei het.

Deon se missie om ’n monster aan die kaak te stel, neem hom van Breytenbach se hoër-skooljare by die landbouskool op Kroonstad na die beroemde Grey Kollege in Bloemfontein en die globale reus Naspers. Maar sy kruistog gaan soveel verder. Namate hy sistemiese tekort­kominge by beroemde sowel as obskure skole ondersoek, onthul hy ’n kultuur van aandadigheid wat ’n ernstige gevaar vir ál Suid-Afrika se kinders inhou.

In die loop van sy ondersoek na mans wat op kinders jag maak, skep Deon ’n model wat enigiemand kan gebruik om pedofiele in hul midde te identifiseer. In sy eie woorde: “Dit is aan­genaam om voor te gee dat mans nie kinders verkrag nie, maar as jy eers aanvaar dat dit gebeur, word dit verrassend maklik om die roofdiere uit te ken. Wanneer jy eers ’n universele patroon met ’n spesifieke man se profiel vergelyk, kan jy die bedrog raaksien voor dit te laat is.”

’n Enkele verhaal is ’n boeiende, deurdagte en verrassend ondeunde storie van een man se vasberadenheid om sy kindertrauma te verwerk, ander te help om hul eie demone in die oë te kyk, en om ’n stukkie skoonheid terug te wen uit die jeug wat hy verloor het.


My Only Story, the hunt for a serial paedophile
Deon Wiggett
Nonfiction
978 1 77609 560 5
R280,00

In November 2019, Deon Wiggett’s sensational weekly podcasts held South Africa in thrall as he hunted down the paedophile who raped him as a schoolboy. Now, in My Only Story, he com­pletes his exposé of Willem Breytenbach, the once brilliant teacher and later media luminary who led a predatory life.

Deon’s mission to expose his abuser takes him from Breytenbach’s high-school years at an agricultural school in South Africa’s hinterland to the famous Grey College in Bloemfontein and the media titan Naspers. But his quest reveals so much more. As he traces systemic fail­ures through schools great and small, he uncovers a culture of complicity that poses a clear and present danger to the country’s children.

While investigating men who prey on boys and girls, Deon devises a model that anyone can use to identify paedophiles in their midst. In his own words: ‘It’s pleasant to pretend that men don’t rape children, but once you accept that they do, it becomes surprisingly easy to recognise their trickery. Once you match a universal pattern to a specific man’s profile, you can spot the deceit before it is too late.’

My Only Story is a riveting, thoughtful and often irreverent account of one man’s determi­nation to overcome childhood trauma; to help others face their demons; and to extract some beauty from the boyhood he lost.


Africa's Wild Dogs
Jocelin Kagan
Nonfiction
978-1-913159-19-1

There are only about 6,000 wild dogs left in Africa today yet these critically endangered creatures have cast such a spell on top wildlife photographer and naturalist Jocelin Kagan that she is determined to help to save them.

If left to their own devices, they are more than capable of thriving, as this sumptuous photographic natural history shows. In this book, Jocelin has also called in world experts to add their latest findings on these resourceful, graceful and highly skilled family groups.

Nomadic predators whose territories range thousands of kilometres, they hunt co-operatively, preying on small herbivores. Non-confrontational, they form complex and close family bonds, as this fascinating book reveals.

Now restricted to small populations and threatened by some shoot-to-kill policies, habitat fragmentation, diseases from domestic dogs, climate change and snares, as well as natural predation from hyenas and lions, these born survivors, the African wild dogs, will be supported by all the royalties from this book.

The post Nuwe boeke | New releases | Penguin Random House SA appeared first on LitNet.

Night in Corona City

$
0
0

Source: Pixabay

The rain is coming down. Pelting and pelting like it will never stop. The streets are black rivers, shimmering light blobs reflected in them like the COVID-19 pictures. It’s winter in the city. Not the season for rain. It’s like our Earth is giving one long exhale, releasing all the dammed-up waters as her temperature cools. The human virus on her back is at last contained. Locked indoors, under curfew, where it can do less damage. Cars stand idle in their garages. Polluting factories are closed. The climate is inching back slowly from the triple red zone. All thanks to that other virus, Queen Corona, as we have named her.

The night feels totally deserted, except for me. Wandering through the weird emptiness that used to be a thriving city. I’m dressed in my usual stealth uniform of black. It makes it easier to evade the military patrols. The commanders have dictated that everyone except the military and police, without exception, must remain imprisoned at home. They don’t call it that, of course: "voluntary self-isolation" is their hashtag. All of it is for our own good, they tell us. To keep us safe from the enemy that can’t be defeated: the evil Queen Corona, with her multiplying offspring, that is holding our human world to ransom. For those who get infected, there is no cure and pretty much no treatment. No viable vaccine as yet. That’s what they told us that first night, as they broke the news and ushered us into our first taste of lockdown.

I skirt the gaping construction site of the new hotel, abandoned now like everything else. Girders and scaffolding are still in place, deep excavation cavities already dug for foundations never laid. A troubling smell comes out of them. Charred body parts perfumed with heavy sanitiser. It’s been turned into a makeshift crematorium. There are similar sites all over the city. In all the cities of the world, there’s no more burial room. And, since funeral gatherings are outlawed anyway, it makes sense to dispose of the dead in one mass grave and incinerate the remains for safety.

I still can’t get used to seeing the city so deserted. I wonder again what they’ve done with all the street people who used to inhabit these pavements: undesirables, as they’re now labelled. Herded into shelters, we were told, where they slept on cushy mattresses and were fed three square meals a day. They’d never had it so good. Still, if it was so good, why did they keep escaping from there? We’d see them on our night escapades sometimes, Caleb and I, flitting between the empty overturned bins, looking for something to eat. Impossible for them to survive out here in Coronaland. But it seemed they’d rather starve in the alleyways than live under the conditions in the shelters.

A distant rumbling announces the arrival of a storm trooper patrol. I duck into a doorway opening as the vehicle rolls slowly towards me. A big troop carrier with steel-tread wheels. The soldier riding in the cockpit is in full battle gear: face shield, space suit, riot stick, teargas canisters and bullet rounds – ready for anything. As it gets level with my doorway, the vehicle suddenly brakes. My heart jumps as the searchlight probes my hiding place. It’s no joke to be caught out here when the curfew is in force. The penalty for breaking it is jail – or worse.

The rain is on my side. The downpour curtains the opening, and the spotlight veers away to probe the other side of the road. They’re not really expecting trouble. The rest of the law-abiding citizens are in their beds, where they’re supposed to be. They must be so bored, these battle-geared troops, primed for action that never comes. Night after night, this fruitless patrol. Even the roaming cats know to stay out of their way or end up as target practice. Occasionally, in my wanderings, I’ve come upon a carcass or two, shot to pieces. Vermin of the city will not be tolerated, one of the broadcasts told us. By "vermin" they meant not just cats and rats, but human undesirables: criminals, addicts, beggars, vagrants, illegal migrants – all the troublesomes of the city that no one knows what to do with. The aged have become an upper case group as well. They aren’t so much undesirable, but part of the special vulnerables in need of extra vigilance. Anyone over 60, regardless of health level, has been ruled to be an elderly, subject to the Special Condition Regulations that has forced them into extra-strength lockdown. That means they aren’t allowed to mix with other family members, especially grandkids, or leave their homes for any reason, even to get food.

"Ridiculous!" snorted my Aunt Belinda. "If they think I’m staying locked at home for the rest of my life, they’ve got another think coming." She was my favourite aunt and she lived with us, a character like no one else. My Ma says I take after her. She was one of the over-60s. But you’d never think so, seeing her in action. Her favourite workout during the first weeks of lockdown was sprinting up and down our steep driveway with her trademark purple hat on her head. She had arm muscles like a wrestler’s from all the bench-pressing she did with bags of potatoes and butternuts. "I’m fitter and healthier than most of those power-bloated idiots, anyway," she’d say scornfully. "I won’t have my rights trampled this way."

The problem was, you didn’t have a choice. The word of the Covid Command was law. There was a new COVID-19 Public Safety Act quickly passed through Parliament which gave unlimited and unchallengeable powers to those in charge of the crisis. They had a whole control network going: military enforcers who patrolled the city day and night and went from door to door to ensure compliance. There were special detention centres for COVID rule-breakers. They’d even set up a snitch line, where people were rewarded with food parcels for ratting on their neighbours.

I stay in my doorway recess, quiet as the rats, until the troop carrier has gone on its way. Then I continue on mine. Despite the rain and the danger of being busted, I quite enjoy this midnight rambling. It is good to be outdoors after the long cooped-up months of the lockdown, the city so beautiful in its night dress. Washed clean of its sins in the downpour. The buildings silent and dark under the thick cloud that hangs over them, nothing to indicate the thousands of lives locked away inside them.

Shopping trolleys are on the loose in the mall parking lot, spinning by themselves in the rain. Caleb and I used to ride them, drag racing each other through the forbidden streets, taking back the freedom of the city that had been taken from us. He was my best friend in the whole world. He could make me laugh like no one else could. Maybe we would have been more than friends. But he’s gone now. Vanished into nowhere, like so many others. The one thing I know for sure is that it wasn’t COVID that got him.

The first COVID Command were a decent bunch. They had our genuine interests at heart. "If we do not take drastic action now to curb this lethal enemy, we may not get a second chance. Our human race will be decimated, our healthcare systems overwhelmed; our economies will collapse, and our cities will be populated with corpses." The picture they painted was a grim and frightening one. There was no reason not to believe them.

Very little was known about Queen Corona at that stage. Overnight, it seemed, she descended on us, and throughout the world the infection rate shot sky-high, bodies piling up on our TV screen graphs night by night. Our commanders were so genuine in their concern for us, so visibly haggard and stooped with the burdens of decision placed on them. How could we not put our trust in them?

In the beginning, we obeyed whatever they said. Everything we heard about this unknown virus was terrifying. How unstoppable it was. How it could leap from person to person like contagious lightning. How slim the chances were of surviving it. How horrible the death that resulted. The human race had no immunity against this lethal bodysnatcher. We couldn’t have been more vulnerable if Queen Corona had descended on us from outer space. Maybe she did. Such a pretty virus, when you saw the pictures. The shape of her imprinted on our collective eyeballs through thousands of screen repetitions. That crimson aura. The tentacled hairdo. The bump-covered sphere with its bobbles and knobbles and zigzags and spiky bits highlighted in luminous colours. Like an alien planet might look if we ever got to land on one: unearthly, weird, yet strangely compelling.

Even after they found out that it wasn’t the lethal killer they’d thought for most people who got it, we still went along with everything they asked of us.

By then, we were in extended lockdown. Everyone in the city. The rich people, the poor people, the unruly shacklands where it was almost impossible to stay put because of the crowded conditions. They’d even taken the kids out of school. When in the history of civilisation has that ever happened?

First it was weeks. Then the weeks became months. Pretty soon, #Stayathome was what our lives were. It was all for our own safety, of course. Our human bodies were the prey that this ruthless queen fed on. The only way to stop her breeding frenzy was to deny the predator fresh hosts. That meant keeping us, the human carriers, isolated from each other. At least until the long-awaited vaccine was ready. The researchers were hopeful that this would be soon. Nearly there. Nearly there. But the virus was a cunning innovator. As fast as the researchers thought they had the antigens pinned down, Corona V would mutate her structure to baffle the human immune response.

The popularity of the Command Team by now was waning. The strain of permanent lockdown was telling, rebellions big and small busting out everywhere.

It was them, the first Command Team, who put us under martial law, who set loose the revved-up storm troopers, as my Aunt Belinda called them, to patrol our streets and keep the disobedient ones compliant. We didn’t like it, but we went along with it, as we had gone along with everything they did on our behalf. We’d grown used to their familiar faces, their comforting parental voices chiding us gently on our nightly TV screens.

Then, suddenly, without warning, that changed. One moment they were there, gently but firmly in control. The next, they were gone, and an entirely new Command Team was in their place. That’s when things really started to go downhill.

The New Command were noticeably younger. Louder. Harder. All men – never a good sign. They wore military-style crimson jumpsuits with the corona insignia patterned on them and matching berets on their heads. Their eyes glittered as they stared unsmiling out at us from the televised podium.

"We want to remake the city into a place that is habitable for all who legitimately live in it," they said in their first broadcast to us. "We must take this chance to rid ourselves of undesirable elements in our communities once and for all. By this, we mean those who are draining the blood of our social systems like leeches. Those who have chosen a path of crime from which they can never be rehabilitated. Those who choose idleness over dignified employment. Those who live without shame on the streets of our city. And the many illegals who don’t belong here."

Who could argue with that? Was it not a world we were all secretly hungering for?

"As we conquer the virus, we must conquer the social illness that is killing us. We want a new, invigorated society. Young, strong, resolute and sustainable. We are not going to wander for 40 years in the desert like the biblical Israelites did, waiting to occupy our Promised Land. COVID-19 has given us the chance we need to make changes that are long overdue. Citizens of the city, let us stand together and do what we must do to triumph."

As time went on, the rules became more draconian. Our movements were monitored in a way they never had been before. Everyone had to carry a cell phone with them if they left their homes. That way, they could track you and check you were going nowhere unauthorised. If you were caught out without your phone, or if you switched it off, you would be microchipped. Simple as that. It was like they were hiding something from us. The virus was a convenient excuse to keep us all locked up so that we wouldn’t find out what they were really up to.

And even if we knew, what could we do about it? Their power over us was absolute. The pandemic had given them the opening they needed to get our skewed society straight. To clean up the city once and for all of all its inconvenient unwanteds. With everyone, even the journalists, under martial lockdown, who could oppose them?

"That’s the problem with martial law," my Aunt Belinda said. "It may start off with good intentions. But before you know it, it’s become a tool of oppression." She’d lived through a couple of martial situations herself, so she knew what she was talking about.

"I know fanatics when I see them. I lived through a world war and a racist regime that was full of them. Never trust a fat cat," she told me, in reference to the New Command’s visibly expanding paunches. "You can be sure it got that way on someone else’s milk."

Everyone was living on food support by that stage. The New Command had revoked all the lockdown easing of the previous Command. No one I knew was working, and all the businesses not listed as essential had collapsed. The pension funds were drained, and no grants were being paid anymore. Food parcels were all that kept us going. Only those with the approved IDs and no black marks against their names were eligible to receive them. We were among the lucky ones.

The elderly had become a special focal point of the New Command. They had been of particular concern to the Old Command as well. They were said to be especially vulnerable to the virus, which meant they got sicker than anyone else, which meant they took up too many beds in the high care wards. It made sense that they should remain isolated from contagion as much as possible.

The New Command took it one step further. Not only were the elderly at risk themselves, they proclaimed, but they were a perfect breeding ground for COVID contagion, which put the rest of us at risk as well. At all costs, the New Command was determined to protect "these ageds" and keep them separated until the virus threat was contained.

The order came that no elderly was allowed to live independently or with their families. They had to vacate their present homes and transfer to special care facilities, where they could be looked after properly. A few had been found to be flouting the strict regulations around going out or fraternising with relatives. They clearly couldn’t be trusted to keep the required social distancing from other family members in their homes. Therefore, they must be put somewhere where they could be better guarded. All for their own good.

My Aunt Belinda was spitting mad at the new rulings.

"No way will they get me into one of those decrepit places," she ranted. "Who are they to dictate that I can’t live with my own family? It’s all nonsense, anyway. Why are they targeting us out of everyone? What about all the other compromised vulnerables: the smokers, the drug users, those with serious conditions and weakened immune systems? Why don’t they lock them up for their own good, too? There’s something else going on here, mark my words," my aunt said. "Whatever they’re up to is shady business. That’s why they’ve got us locked down so tight. The virus is just the excuse."

When the door to door inspectors came knocking, conducting their random checks on household wellness and checking that there were no vulnerable aged being harboured, she ran into the garden and hid behind the thorny Kei apple tree.

"Any elderly living here?" they asked me. I shook my head guiltily.

For a while after their visit, Aunt Belinda remained subdued and unusually meek, keeping her mask on, even in the house, forgoing her outdoor exercise. That didn’t last, though. Before long, she was at it again, gardening outdoors in the winter sunshine, big purple hat bobbing like a rebel flower. Doing her energetic driveway runs at sunset.

I tried warning her to be careful and stay out of sight, but she wouldn’t listen.

"The exercise keeps me healthy, and so does the sunshine," she said. "What possible harm am I doing to anyone? Who would be so mean as to report me?"

Someone was. One of the neighbours spotted her and phoned the snitch line. Next thing, the white van arrived at our door. My Ma and I weren’t home when it came. It was our day for food queueing, a process that took most of the day. We got back to find her gone. An official slip under our door notified us that she’d been taken off to one of the elderly care facilities. We were lucky not to get jail time for "harbouring her against regulations".

I was really worried about her. The rumour grapevine had alarming things to say about those care centres. It was said that the elderly were dying like flies inside them – much worse so than on the outside.

By this time, there were many stories circulating about Corona V, so much fake news. She’d become a very smart virus, capable of extraordinary feats. It was said that she could actually track the elderly into the sanitised care centres. That’s why they were dying in their droves there. She could hop fences, penetrate walls, even hitch a ride through the 5G airwaves. So it was said. All cell phones were confiscated from the elderly for this reason. Purely to safeguard them from this super-predator Queen Virus that was so determined to get into their decaying bodies.

Despite the ban on cell phones, Aunt Belinda managed to contact us from the care centre. A few nights after she was taken, I got a series of SMSes from her.

Come get me pls

This place is prison

We kept in solitary

They killing us here

Then the messages stopped. I tried to find out which care centre she’d been taken to. But it was hopeless. No one even knew where these top secret centres were, let alone which one she was in. I had wild thoughts of tracking one of the white vans the next time it was spotted in our area. I’d get our cell group network to trace the route for me, then head there after dark and kidnap her back. It seemed like a great plan.

Except that I never got the chance to implement it. Two days later, we received an official notice on COVID Care Centre letterhead, terse and to the point:

Regret to inform that your relative Belinda May has passed away from COVID-19 virus. In order to mitigate the spread of infection, we have burnt her remains.

I read and reread that message about 10 times, trying to take it in. I just couldn’t believe it. Dead? My Aunt Belinda? Just like that? Impossible! She was so full of life. In better shape than I was. If Corona V wanted to box with her, she would give the predator queen a run for her money, that was for sure. She’d never just meekly roll over and die.

I missed her like nobody’s business. Our house felt so empty without her. I couldn’t stop thinking about the messages she’d sent: Come get me please. They killing us here.

It was after that that I became a Nightstalker. Roaming the city like an undesirable in the sleepless illegal hours of curfew. Too wired to sleep. Too angry to care much about anything – my own safety included. Grief and unending lockdown will do that to a person.

Nightstalkers are the eyes and ears of the city’s rebel movement. Since the New Command took over, resistance to their rule has been growing. There’s a whole counter-surveillance network, run by cell phone. They have spies posted in strategic spots all around the city, keeping watch from rooftops and windows and reporting on anything suspicious. They circulate their own news updates, coded as health warning bulletins, in case they’re intercepted.

Caleb was a Nightstalker, too.

I’ve reached the Clocktower Corner, where the food parcel distribution happens. I stand with my back against the plate glass window of the diamond store, locked and barred now, the interior stripped of goods. It comforts me to be here, the last place Caleb video-called me from. He was so angry. He told me he’d got into an altercation with the security, who had been manhandling an undesirable out of the food queue. "The guy was harmless, just hungry like the rest of us. They didn’t have to drive him off like a dog. I told them to leave him alone and that I’d give him some of my food."

"Be careful. Don’t antagonise them. Next thing, they’ll ship you off to one of those places that no one comes back from," I warned him. But he laughed it off, as he always did. "You worry too much. See you tonight, my Rose," he told me.

I crouch down on the wet street, feeling my grief surface anew. See you tonight, my Rose.

The rain is taking a breather, clouds parting briefly to show glimpses of stars, much brighter and better than I remember. One of them is glinting in a puddle in the corner of the gutter at my feet. I reach forward to snatch it up. Pain stabs my heart. It’s a ring – Caleb’s ring, the friendship ring I gave him on his birthday last week, just before he vanished. Now I know for sure that something bad has happened to him.

Another troop carrier is growling out of the distance towards me. I get to my feet and turn into the alleyway that runs between two buildings, narrow and dark and piled with uncollected garbage bags. Picking my way through the smelly dark, I walk slap bang into a shuffling apparition approaching from the other side. I don’t know who gets the bigger fright.

The figure leaps back, scrawny fists raised in ninja pose. She babbles something at me in a voice that hasn’t been used in 100 years. Some kind of mad bag lady, obviously: undesirable number 1.

"Rose," she croaks.

I jump back.

"How do you know my name?"

Then I recognise her. It’s Aunt Belinda.

I can’t believe it.

"You’re supposed to be dead!" I stutter. "They sent us a message – the virus – they cremated you –"

I leap towards her and give her a long, COVID-defying hug. Boy, does it feel good.

Her body is bony and frail in my arms. She’s lost so much weight, she’s like a skeleton. She’s wearing filthy carpet slippers and a torn dressing gown over her pyjama suit. Sopping wet from head to toe, as I am.

The troop carrier is level with our alleyway. I grab Aunt Belinda and yank her down among the garbage piles, shovelling black bags on top of her to hide the pale gleam of her dressing gown. Her hand stays in mine, gripping my fingers tightly.

The patrol pauses briefly to searchlight the alleyway. But the exercise seems more routine than suspicious, and it soon goes on its way again.

"I can’t believe it’s you. I can’t believe you’re actually alive. Why didn’t you contact us and let us know you were okay?" I say, as soon as it’s safe to talk again.

"How could I contact you? They took our cell phones away. And I couldn’t come back home – it would have put you and your mom in too much danger. I’ve been living on the run," she says.

She looks it, too. Hungry and dirty and desperate. She must have lost about ten kilograms since I saw her last, her eyes all bulgy and her face as wrinkled as a raisin. They’ve turned her into an elderly, after all.

"Do you have any food?" is her next question.

I haul out the apples I stashed in my windcheater pocket. Ma got me into the habit of carrying food with me when the lockdown first started. Every time we went shopping, she’d buy some extra and leave it near the bins or the alleyways for some starving fugitive to find.

Aunt Belinda grabs the apples from me and bites into them like she hasn’t seen food in a long time. It’s painful to watch her eat, her mouth so out of practice that she can hardly chew. She seems better, though, after she’s swallowed the fruit, her eyes less bulgy. I search my other pockets and come up with a stale, squashed sandwich half I’d forgotten about. She wolfs that down, too.

"You’re soaking wet. Let’s get you under shelter. You’ll get sick," I say without thinking.

She gives me a grim smile.

"After what I’ve been through, I’d welcome it."

"Why? What happened in that place? Why did they tell us you’d died?"

"To cover up the fact that I’d escaped. I left my hat sleeping on the pillow and hid behind the door when they came in to check on me." She grins as she says it. "Then I slipped out behind them and ran down the corridor to the TV room. It has double doors that open onto the garden. I knew where they kept the key."

"You’re lucky they didn’t spot you," I say. "You would have been in such trouble."

"They’re not expecting resistance. Most of the oldies there are so terrified of getting the virus and ending up with a nasty death that they cooperate with whatever they’re told to do."

"So, what is going on there?" I ask. "What was all that about solitary and killing people in your messages?"

"I’ll tell you," she says. "But let’s get to a safer hiding place first."

She leads the way across the city. I’m surprised to see where she’s heading: the construction site.

"This is my hideout," she tells me.

"Here?" I shudder. "This is where you’ve been living? This terrible place?"

"It’s not so bad when you’re used to it. Last place they’d think of looking for me. No one likes to linger here. They come, they dump the bodies for incineration, they leave. I hang out at this end, where it’s further away from the cremations. You get used to the smell after a while."

"We were so worried when we found you’d been taken off there," I tell her. "There are so many stories about those care centres. They say the elderly are getting sick and dying there even more than on the outside. And then, when we got the letter from them, we really believed that you’d died."

"I could have," she says. "I would have, if I hadn’t run away. You have no idea what’s going on in that place, Rose!"

"What do you mean?"

"Everything you’ve heard about the elderly being killed off in there is true. Except that it’s not Corona V’s fault that they’re getting sick."

"I don’t understand."

"It’s them," she says, "the ones who run the centres. They’re the ones who are killing us off."

I look at her doubtfully, wondering whether life on the run has affected her brain.

"That doesn’t make any sense. Why would they want to do that? What have they got against old people?"

"Nothing," she says. "It’s just the opposite. We’re very useful to them – because of our susceptibility to the virus."

She raises her haggard face to me.

"They’re using us as guinea pigs – human trials for their new experimental vaccines and treatments. That’s why they want us locked away in the care centres. It’s the perfect controlled environment. And what better subjects for vaccine trials could there be than the high-risk elderly group? If the experimental drugs work on them, they’ll work on anyone."

I search for words that won’t upset her.

"But – is that such a bad thing?" I ask hesitantly. "We need that vaccine, don’t we? There’s nothing wrong with testing it on old people first, is there? I mean, if they’re getting sick and dying anyway? Better than all of us living in permanent lockdown. Better than so many people getting ill and dying when they don’t need to."

Aunt Belinda winces at my words.

"Careful with that line of thought, girlie," she snaps, her eyes flashing. "Some of the worst atrocities in history have been committed in the name of the greater good."

She looks at me in silence for a moment, as if wondering how much to reveal.

"What if I told you that these care centre infections are not just random? That the old people being kept there are intentionally injected with the virus?"

"You can’t be serious! They’d never do that. That would be like – that’s like –"

"Murder," my aunt says fiercely. "Exactly. Only they don’t think of it like that. They call it challenge trials. That’s when a group of subjects is purposefully infected with the disease to test the effectiveness of the remedy. Some are given the vaccine before they’re infected, and the rest are given a placebo that has no effect at all. Then they can see how effective the vaccine is in preventing people from getting the virus."

She shoots a glance at my face.

"You still don’t believe me, do you?"

"It’s not that. It’s just – it sounds so wrong," I stammer. "I mean, to put helpless old people through that suffering deliberately –"

"For the greater good," my aunt shrugs. "You virtually said it yourself. Isn’t saving the lives of millions worth a few thousand sacrificial deaths along the way? We’re just expendable old bodies in their eyes."

She gives me another one of her fierce looks.

"But no good can come of something so bad," she says. "It never does."

As she speaks, I remember last night’s news broadcast: the New Command proclaiming triumphantly that the COVID-19 vaccine will be ready for roll-out in a matter of weeks.

"We have instructed our researchers to accelerate their trials. We don’t have the luxury of waiting the usual 10 to 20 years for this vaccine to be approved. The situation is too urgent. We need it ready now."

Day has crept upon us as we’ve been talking, cracks of ivory splitting the black apart. "I’ve got to go," I say. "I don’t want to get spotted by soldiers."

"Yes, go, go," my aunt says. "Come back tomorrow night if you can. You know where to find me now. I’ll wait for you right here. Make sure you bring food with you – lots of it."

"I’m not leaving you here." I grab her hand. "Come with me."

She hesitates, then shakes her head.

"Much too risky. They’re still looking for me. They’ve probably got their spies keeping watch on the house. It’s safer for all of us if I stay where I am for the time being."

I want to argue more, but there’s no time. It’s getting lighter by the moment, the shadows of buildings emerging to take shape around us.

We do another illegal hug. She kisses the top of my head. I kiss her cheek. And off I go.

"Don’t get caught, my lovey, whatever happens," she hisses after me.

Ma is already up when I get back, waiting for me with that look on her face that spells trouble. She’s furious with me for breaking the curfew, and even more furious when I tell her where I’ve been, and who I’ve been with.

At first, she doesn’t believe me. She thinks I’m just making it up to conceal the fact that I’ve been roaming the city with my friends. It takes a while for me to convince her that I’m telling the truth.

Then she gets madder than ever.

"Are you saying you just left her there, alone in that terrible place? How could you do that, Rose?"

"What was I supposed to do? I told her to come home with me, but she wouldn’t. She didn’t want to put us in danger, or have us end up with black marks against our name and no more food parcels."

"I don’t care about black marks!" she rants. "I want my sister back safe and sound in this house."

"I’ll go there again tomorrow," I tell her. "I promised to take her food. I’ll make sure she comes back with me this time."

But, as it happens, I am not able to keep my word. The snitch line has reported a black-clad figure on the loose and up to no good in the Forbidden City at daybreak. Storm troopers have been put on high alert. Warnings come through on our cell newscasts that they have orders to shoot on sight. I would go anyway, just to drop off the bag of food. But Ma has locked the door and hidden the key.

"It’s bad enough that I almost lost my sister. I’m not going to lose my daughter, too," she says tearfully.

"You won’t lose me. I’ll be extra careful. I’ll give her the food and come straight home. Please, Ma, let me go," I beg. "She’s got nothing to eat, and I promised. We can’t just let her starve."

But she won’t budge.

"I’m worried about her, too," she says. "But I’m not letting you out with those trigger-happy soldiers about. We’ll take a detour past her spot on our way back from the food queues tomorrow and leave some food for her."

It’s a risky thing to do in daylight. If we’re challenged by soldiers, they’ll want to know what we’re doing out of our permitted zone. But we have to take the risk.

Luckily, we make it to the hideout spot without being stopped. There’s no sign of her there, of course. She’s probably well hidden underground somewhere, waiting for day’s end before she emerges. We don’t dare call to her for fear of attracting the wrong attention. So, we hide the food where we think she’ll find it and go on home. It’s the best we can do.

For the rest of that week and the whole of the next one, the Nightstalkers have no choice but to lie low. I worry so much about Aunt Belinda, alone and hungry in the awful crematorium construction site. What if she hasn’t found the food we left her? What if she doesn’t even know we’ve been there? I feel so rotten that I went off and left her there that first night. I should have tried harder to persuade her to come home with me.

As soon as the fuss over the curfew-breaker has died down a bit and I can persuade Ma that it’s safe to let me go, I pack my backpack full of food and slip out into the midnight city.

It’s a clear, cold winter’s night, the sky that special shade of winter azure, stars glittering across the blue-black like they own it. I keep to the deepest shadows, ready to merge into them at the least sign of trouble. My breath is frosting in the air, a dead giveaway to anyone on the lookout. I can only hope that the cold has put all the nosy neighbours to sleep.

I’m glad to reach the construction site unmolested. Aunt Belinda isn’t there. But then, why would she be? She couldn’t know I’d be coming. She’s probably on walkabout, searching the alleyways for non-existent food scraps. The thought makes my stomach twist.

I check the spot where Ma and I hid the food for her on our last visit. My stomach clenches again as I see the bag still there, untouched. Did she not find it? Has she changed her hideout, perhaps? Or has something happened to her? I hang around the site for what’s left of the night, hoping against hope that she’ll appear. I wait until the brink of dawn, until I dare not wait anymore. Then I leave the backpack hidden near the spot where we sat the night we spent together. I use a nail to scratch a rose on a few of the steel girders that enclose the spot, in the hope that she’ll see them and know I’ve been there. Then I run for it to beat the daybreak.

I go back again the next night – and the night after that. But the place is as deserted as before. The backpack is exactly where I left it, the roses I scratched as lonely as when I did them. No other scratchings added near them to tell me they’ve been seen. I can’t bear to think about what may have happened to her – whether they’ve captured her again – or whether Corona V has found her first.

A nagging guilt gnaws at me. Did my hugs make her sick? She was an elderly, after all. What if I was a carrier without knowing it? Younger people can transmit this virus without showing symptoms themselves. It is a terrible thought – especially since I have no way of knowing whether it is true or not.

A few days later, an official broadcast comes through that the long-awaited vaccine has finally been achieved. There is great celebration everywhere as citizens of the city are ordered to present themselves at designated points on allotted days to be vaccinated. We are to line up according to the alphabet letter of our surnames: A–Cs on one day, D–Fs on another, and so on, until everyone in the city has had their shot. Corona V’s days are numbered, along with our lockdown days. Cheers erupt from every home in the city. Even knowing what I know, it is hard not to be swept up in the general celebration.

All the same, I can’t help thinking of my Aunt Belinda’s words: "No good can come of something so bad."

She couldn’t have known how prophetic her words would be.

It turns out that our super-smart shapeshifter, Corona V, hasn’t finished with us yet. The vaccine trials have been too rushed, the testing not nearly rigorous enough. Too little time allowed for any defects to reveal themselves.

In the first few days of the Preventative Immunisation Campaign, eager thousands receive their shots of the weakened and supposedly harmless virus. Fortunately for my Ma and me, we are at the tail end of the waiting list. They run out of stock before they can get to us.

It isn’t that the vaccine isn’t doing its work; it triggers the immune system antibodies just as it is meant to. Only one problem: in their rush to develop a deactivated COVID culture that will stimulate immune response without producing the disease, the researchers have left out some of the signature proteins that allow the white cell detectives to identify the enemy.

The anonymous invader slips right past the immune sentries, makes camp in the ganglia of healthy cells and sets up the usual reproduction factory. The defender cells know there is an invader in their midst. They just can’t recognise where or what it is. They go into overdrive, unleash their inflammatory arsenal and begin attacking the body’s own cells as enemies. There is heart failure, kidney collapse, lung collapse – organ damage on a massive scale. The real pity is that all of these repercussions were seen in the rushed clinical trials among the captive elderly. But, in their haste to develop a workable vaccine, they didn’t take sufficient heed of them. They simply put it down to the natural weakened immunity of the aged.

In the end, there are more fatalities from the vaccine than the entire death toll of the virus. The body count mounts like nobody’s business. The open-air crematoriums burn day and night.

There is one piece of good news through all of this tragedy: the New Command falls victim like everyone else. They were the first to volunteer their arms for the fatal needle prick. They were among the first to fall. I like to think that the ghosts of the sacrificial elderly gathered round to usher them into their designated spots in the hellfire of the afterlife; I imagine my Aunt Belinda would be leading the way.

The Old Command Council comes out of whatever hibernation they’ve been locked down in, and wander back onto our TV screens.

"What we have learned, what Princess Corona has taught us, is that she is here to stay until she is ready to leave," they tell us. "She won’t be evicted from her throne among us until she is good and ready. We just have to let COVID-19 run its course like any other virus. Many people will catch it; some will die, most will recover. Eventually, the human collective will win its immunity. Life must go on as it goes on until that happens.

The virus queen seems happy with that.

The post Night in Corona City appeared first on LitNet.

Slagoffer deur François Smuts: ’n resensie

$
0
0

Slagoffer
François Smuts
NB-Uitgewers
ISBN: 9780795802201

Die titel van dié debuutroman deur die Kaapse advokaat François Smuts is met voorbedagte rade dubbelsinnig. Dit kon net sowel die meervoud-s agteraan gehad het, want uit die rondomteks en gaandeweg uit die verhaal se ontknoping raak dit duidelik dat Smuts, benewens die karakter wat in die vertelling beswyk, ook spesifiek vir Dawid Neethling, die antiheld, as ’n slagoffer wil skets. Trouens, in die bedankingsteks agterin plaas die skrywer vir Neethling storiematig in die skoene van Fred van der Vyver, wat in 2007 vir die moord op sy meisie, ’n Stellenbosse student, vervolg is; hy is kwytgeskeld, maar die media (eerder as die vervolgingsgesag?) het hom ’n “afgryslike onreg” (ongenommerde bladsy) aangedoen.

Dawid Neethling, ’n suksesvolle Stellenbosse psigiater, is in ’n kinder- en liefdelose huwelik vasgevang. Met die boek se oopval kruis sy paaie met dié van ’n geheimsinnige jong vrou, Eva Rodriguez. Aan die begin van die eerste van die drie dele waarin die boek opgedeel is, laat die alwetende derdepersoonverteller reeds die suggestie deurskemer dat die “media later uitbundig [sou] berig” (17) oor Neethling se heel eerste blik op wie éérs sy pasiënt en daarna sy minnares sou word. Soos met so baie buite-egtelike verhoudings gaan sake redelik hortend en stotend hul gang totdat ’n te verwagte krisis, aan die einde van deel een, soos ’n bliksem tref – waarna die polisieondersoek, voorbereiding vir die hofsaak en die afloop van die hofsaak self in die tweede en derde dele ontvou.

Dié indeling in derdes eggo eksplisiet die onderdele van die tradisionele Spaanse stiergeveg, wat Dawid op besoek aan Spanje met sy half-Spaanse minnares leer ken. Vandaar dan die storie se sekwens: die derde van die lanse, van die harpoene – en, uiteindelik, van die dood.

Daar is geen twyfel nie dat Smuts kan skrywe. Hy skep ’n storie wat van selfversekerdheid spreek en wat vlot. Boonop is sy idees ambisieus; hy poog om die ondermaanse gebeure teen ’n groter doek te gooi, iets van ’n Eikestadse weergawe van die agterkant van Plato se grot.

Die roman is inderdaad tegelyk baie dinge.

In die eerste derde bied die verteller ’n kameestudie van Dawid en sy vrou Ingrid, en van die ander newekarakters, enkele vriende, kollegas en familielede, wat dán reeds op die verhoog is. Ook natuurlik van Eva en haar en Dawid se affaire. Daar is terugflitse na die verlede. Elke dan en wan word die vertelling afgewissel met korterige inskrywings (in kursief) wat Eva in haar dagboek maak en spesifiek aan “duende” rig, die spesifiek Spaanse idee van die lewegewende gees, deur onder meer die flamenkodans vergestalt.

Hierdie deel van die verhaal is intern heel netjies samehangend. Smuts slaag daarin om die verskillende storielyne vernuftig bymekaar te snoer. Tog is daar ook enkele lomphede. Tydens Dawid en Eva se besoek aan Spanje byvoorbeeld begelei haar ma se neef Juan hulle na ’n stiergeveg toe. In lang grafsteentjies direkte spraak word hy die spreekbuis vir ’n uiteensetting van die filosofie onderliggend aan die stiergeveg.

Die tweede en derde dele, daarenteen, vertoon baie van die formele eienskappe van ’n liniêre speur-en-hof-drama. Tog gaan dit hier nie primêr om die uitpluis van die identiteit van die moordenaar nie – dít word redelik vroeg uitgelap. En weens die vertelstrategie het die leser uit die staanspoor betreklik min twyfel daaroor dat dit nie Dawid se hande is wat rooi is nie. Die spanningslyn ontstaan eerder uit die vraag of – en dan: hoe – Dawid se span, bestaande uit ’n vername senior vroueadvokaat, ’n ervare prokureur en etlike private ondersoekers, die dwingende omstandigheidsgetuienis teen Dawid, die afvlerkminnaar, sal kan weerlê.

Tog is daar ongelukkig ’n breuk tussen Smuts se groot idees en hoe hulle tot uitvoering kom. Al die baie skarniere en hefbome in dié stoutmoedige debuut is nie almal ewe mooi geolie nie.

Die vernaamste probleem is juis die gebrek aan samehang tussen die eerste deel van die vertelling en dele twee en drie daarna. Deel een vorm op sigself ’n novelle in die kleine. As die gordyn op die tweede deel lig, verskyn daar naas hoofsaaklik Dawid en sy frappant-benoemde vriend Barnabas ’n gans nuwe rolverdeling. Die motivering vir die Spaanse struktuur en kleur, wat selfs in die eerste deel dungeskaaf was, verdwyn volkome. Enkele terloopsies uitgesluit, is die tweegesprek met duende van die baan; nou word koerantberigte elke dan en wan as newetekste geplaas.

En ten spyte van die groot selfvertroue waarmee Smuts as binnestander oor die polisieondersoek en die hofproses skrywe (op een vlak is dit gewis lekker om so ’n helder en sekure uiteensetting te lees) is die spanningsboog in die tweede en derde dele, die speur-en-hof-drama, net nie styf genoeg nie. Daar is nou wel ’n klompie esse en draaie, maar baie daarvan, onder meer die bendeverwante kinkels, word nooit behoorlik uitgestryk nie en kom derhalwe as oppervlakkig voor. (’n Mens wonder enduit oor ’n sekere vingerafdruk wat in die narratiewe niet verdwyn …)

Die gevoel kan nie vermy word nie – soos ek al etlike kere oor ander boeke gesê het en Rachelle Greeff onlangs ook ten aansien van Marlize Hobbs se Voëlvrou – dat Slagoffer by ’n heelwat strenger redigeersweep sou gebaat het, beide wat die ontwikkeling van die groter struktuur en die intrige en aspekte van die taal en vertellersaanslag betref.

Ten eerste sou so ’n redakteur vir Smuts gesê het dat sy selfverklaarde darling – sy Kastilliofilie – niks meer as ’n patina op die storie is nie en inderdaad struktuurhoofbrekens skep. Ook skouer dit om aandag teen die uittogte in die Ortodokse geloofsisteem in. Tweedens sou sy sê dat die konsekwente gebruik van die verlede tyd – vir die hoofvertelling én die terugflitse – die storie aan onmiddellikheid en nodige afwisseling laat inboet.

Ook is daar ’n aantal ongeloofwaardighede in die verhaal én kleiner haperpunte – in ’n boek wat duidelik ’n liefdestaak was.

Bestaan daar in die Afrikaanse universum van vandag werklik iets soos ’n koffierestaurant? Waarom dra Eva, teen Spaanse naamgewingskonvensies in, slegs haar ma se van (wat gewoonlik op die pa se van sou volg)? En hoe kon die gebeure hier die tweede opspraakwekkende misdaad op Stellenbosch wees “vanjaar, ná die sogenaamde bylmoorde by die De Zalze-wynlandgoed” (wat in 2015 plaasgevind het) (87) en tegelykertyd in Januarie 2017 (175) plaasgevind het?

’n Mens hoop dat die verhuisingsmanne volgende keer versigtiger sal dra en dat Smuts nóg sierpotte en erdewerke, keurborde en fyn glas het om aan te bied.

The post <em>Slagoffer</em> deur François Smuts: ’n resensie appeared first on LitNet.


Merk deur Rudie van Rensburg: ’n resensie

$
0
0

Merk
Rudie van Rensburg

Uitgewer: Queillerie
ISBN: 9780795802140 

Rudie van Rensburg se Merk volg op die hakke van Medusa en Vloek. Lesers en resensente is ewe opgewonde oor dié nuwe misdaadroman.

Kaptein Kassie Kasselman is terug! Niks aan sy antiheldstatus het verander nie. Die kaptein versamel steeds posseëls, luister na boeremusiek en dra sy rooi windjekker, dié keer met ’n skynbaar onuitwisbare sjokoladekol op.

Ná sy hartoperasie moet Kassie sy Lucky Strikes vaarwel toeroep. Dié gemis vul hy met (te veel) sjokolade, daarom is hy nog meer geset as voorheen.

Dis die kaptein se eerste dag terug by die werk. Sy lewe het weer betekenis, voel hy. Hy en adjudantoffisier Rooi Els moet ’n reeksverkragter in die Kaap se noordelike voorstede probeer vastrek. Vier jong vroue is reeds slagoffers. Dié verkragter is een met ’n verskil: Hy brandmerk vroue deur die syfers 399 op hul onderlywe aan te bring.

Die Spookeenheid se taak is oorweldigend. Uitdagings eskaleer. Wanneer vroue afgeloer en een vermoor word, lyk dit of die magsverkragter in ’n woedeverkragter verander het. Is dit sielkundig moontlik, of is die verkragter en die moordenaar dalk twee skurke? Die briewe wat vroue in hul posbus kry, lyk eweneens of dit van meer as een skrywer kom, die styl verskil dan so.

Die werk van die twee speurders word bemoeilik deur die kriminele profileerder, kaptein Lulu Wiersinga. Kassie reken profileerders steun te swaar op stereotipering en teorie. Daarby is Lulu se parfuum oorweldigend en weersinwekkend. Brigadier Fortuin is ook in die pad. Sy draai die skroewe al hoe stywer. Kasselman en Rooi beter die geweldenaar vang. En gou.

Die eerste sin van die proloog laat jou asem ophou, maar jy word terselfdertyd by die roman ingetrek. Só klink dit: “Die vrou se gedempte gehuil herinner hom aan die gekerm van ’n babahondjie. Een wat alleen in ’n kamer toegesluit is.” Sjoe!

Merk is ’n riller. Dikwels grieselrig en makaber. As subtema word geweld teen vroue ondersoek, ’n relevante en omstrede kwessie. Na raming word ’n Suid-Afrikaanse vrou elke 17 sekondes verkrag. (Nie alle verkragtings word eens aangemeld nie.) Die onderliggende boodskap is: Verkragting, verminking en afloerdery moet end kry. Dié tema is besonder gepas in hierdie tyd van (wêreldwye) Me Too-veldtogte.

Die klem val deurgaans op polisieprosedure, goed nagevors. Die onderbou van die roman steun sterk op die sielkunde agter verkragting. Dit sluit nekrofilie (die verkragting van lyke) in. Die menslike psige kan waaragtig stikdonker wees.

Die intrige is goed uitgewerk en die verrassingselement slaan jou teen die kop; nie ’n maklike uitdaging vir ’n skrywer wat jaarliks iets nuuts vir sy lesers wil skep nie.

Van Rensburg se karakterisering is sekerlik Merk se grootste pluspunt. Die slegte ouens is sleg verby, tog het die leser empatie met hulle en lees jy nuuskierig voort aan die Jekyll en Hyde van hul persoonlikhede.

So jammer dat die uitroep “Bliksis!” aan die hoofkarakter van die gewilde televisiereeks Die byl, soos deur Waldimar Schultz vertolk, herinner.

Van al die karakters is Rooi Els die vervelige een. Hy is daar om die kaptein te ondersteun – ’n mens leer hom nie werklik ken nie.

Ander karakters sluit in Hernus van der Merwe, die afleweringsman, wat voorheen in ’n lykshuis gewerk het. Hy hou nie van water en seep nie en “haat” selfgeldende vroue. Hernus het egter “die sperm van ’n wildehond”.

Priscilla Bekker is ’n joernalis by die poniekoerant Die Stem. Daar word sy gedwing om haar morele kompas weg te gooi. Sy is daarvan oortuig dat een van haar berigte tot ’n moord gelei het. Haar man, Gerbrand, gee bedags onderwys en is saans ’n ywerige buurtwaglid. Hy laat egter nie Priscilla se hormone tintel nie. Boonop irriteer sy materialisme en ingesteldheid op status haar. Hy kom later tot insig. Of dalk juis nie.

Wat ’n afstootlike vent! dink Priscilla van ou Snuif (Hamersma), die koerantredakteur. Hy trek hopies snuif “luid in albei neusgate op”, nies en vee sy neus met sy baadjiemou af. Snuif sê ook: “Ons (die koerant) doen net geringe verstellings aan sekere aspekte van die waarheid.”

Chrisjan Miles is ’n ouditeur en ’n nagtelike drawwer, maar dis nie al wat dié oujongkêrel in die donker doen nie. Daarby laat ’n rooikop van Welgemoed sy wellusvlak styg.

Die vraag bly staan: Wie is die verkragter?

Die dialoog in Merk vloei natuurlik en is lewensgetrou. Elke karakter praat dus soos hy of sy gebek is. Net jammer dat soveel stemme “skor” word. Hierdie byvoeglike naamwoord hoort eerder in ’n romanse tuis. So ook “rou snikke” wat uit kele “ontsnap” en karakters wat “hortend” asemhaal.

Kassie en Rooi het ’n voltydse taak om die verkragter/moordenaar vas te trek. Die kaptein is een van enkeles in die Spookeenheid wat wonder of die span nie dalk met twéé skurke te make het nie.

’n Afloerdery en ontvoering bemoeilik sake, nes die joernalis wat opdrag kry om al die duisterhede te belig. Die karakters (en lesers) wonder waarvoor die 399 in die brandmerk staan, maar die antwoord kom nie dadelik nie.

Die spanningslyn trek al stywer. Nes jy dink jy kan eenvoudig nie meer stres hanteer nie, ontlok die titels van Kassie se gunstelingboeremusiektreffers ’n glimlag, of vermaak Lulu jou. Sy is komies-irriterend en ook ’n taal-Nazi.

Wees gewaarsku: Merk is hardebaardleesstof. Skokkender kry jy nie sommer nie. As dit egter jou ding is, haal ’n pak sjokolade uit, maak jou in die bed tuis en trek die roman nader. Merk is hoogs toeganklike leesstof. Dis trouens een van die boeiendste ervarings wat jy in ’n lang tyd sal hê.

Probeer net ’n bietjie harder as Kassie om die klewerige sjokoladekol (of -merk!) op jou lakens te probeer uitkry.

The post <i>Merk</i> deur Rudie van Rensburg: ’n resensie appeared first on LitNet.

COVID-19: maskermoeg?

$
0
0

Hoe reageer jy as ’n dierbare vriendin, soos haar pikante Swartlandse manier is, jou gesig in haar hande toeskulp en jou met ’n klapsoen groet? Of as ’n goeie buurman onaangekondig jou voordeurklokkie lui sonder ’n masker op die gesig?

Volhard jy om "nee dankie" te sê vir die een hartlike uitnodiging op die ander na aandetes by vriende wat al hoe lank sukkel om ’n afspraak te beklink? Bly jy liefs steeds ver weg van byeenkomste van jou klub, leeskring of kerk? Vermy jy alle partytjies en was jy Braaidag maar stoksielalleen by jou vuurtjie?

Skielik maak COVID-19 vrae soos hierdie nogal relevant omdat verskillende lewenswyses spanning en onbegrip tussen vriende bring. Botsende beskouings veroorsaak verwydering, selfs tweespalt. Dit etiketteer mense, kategoriseer hulle en dryf wigte tussen verskillende kategorieë in. Dit is een van die jammerlike, onvoorsiene, gevolge van die COVID-19-regulasies wat nie op grond van grafieke geprojekteer kon word nie.

Feit is: Uiteenlopende sienswyses oor COVID-19 is uit die staanspoor al ’n werklikheid. Mense redekawel oor die erns van die bedreiging. Is daar werklik so ’n vreesaanjaende virus of is dit maar die gewone seisoenale-griep-ding in ’n ietwat ander gedaante? Soveel mense, soveel menings.

Nou verskuif die debat na vlak een wat uiteindelik, ná soveel moeite, koste en inspanning bereik is. Mense stry dat die spoeg spat. Is dit nou weer "open Sesame" soos tevore? Is dit ’n tyd om dubbel op die hoede te wees?

"Kan ons asseblief nou die nare besigheid agter ons sit en aangaan met ons lewens?"

"Moenie ophou om masker te dra, hande te was en afstande te handhaaf nie." 

"Is daardie vervelige ou rympie regtig nog nodig?"

Ontkenning loop jy raak om elke draai – en soms waar jy dit die minste verwag. Sal ’n verantwoordelike kontrakteur willens en wetens sy werksmense toelaat om ongemasker hul pligte by vreemdes se huise gaan verrig, soos in een week drie keer by ons gebeur het? Of is dit ’n geval dat werkmense hulle eenvoudig nie aan die baas se opdragte steur nie? 

Ontkenning is natuurlik nie nuut nie. Uit die staanspoor was vrae, kritiek en botsende menings tiekie die bos. Skeptisisme, komplotteorieë en fluisterstories oor politieke bymotiewe het soos ’n stadslegende deur die land geswiep – mense wat "vertroulik" by dié of daardie sus en so gehoor het. Gewoonlik op sosiale media.

Nou, op vlak 1, is dit of hierdie verskynsel nuwe lewe kry. ’n Vriend staan ’n dag of drie gelede by Dis-Chem in die tou by die kasregister. Agter hom staan ’n groterige vrou van seker iets in die vyftig. Sy kruip al nader aan hom elke keer as hy verder weg van haar probeer staan. Haar masker is net oor haar mond en bedek nie haar neus nie.

Sy neem ’n redelik "uitdagende" houding aan en verkondig kliphard sodat almal om haar kan hoor: "Ek steur my nie aan hierdie virus nie. Niemand gaan my vertel wat ek nie mag doen nie. By die woonstel moet ek ’n masker dra as ek by die deur uitgaan, al is daar niemand op die trap nie. Ek doen dit nie."

Dis toe dat my vriend hom vervies en rustig opmerk: "As dit almal se houding is, gaan ons almal siek raak." Die tante wip haar vir hom en kap terug: "Nee, ons sal nie. Dis net verkoue."

"Nee, dis nie. Ek het mense geken wat dood is van die siekte," antwoord hy.

"Stront," snork sy weerbarstig. Asof sy alwetend is.

’n Tipiese toneeltjie wat elke dag seker hoeveel kere in elke winkel of openbare plek afspeel. Sedert die afskaling tot vlak 1 kom dit net gereelder, vrymoediger en spontaner voor. 

Die generasiefaktor figureer natuurlik sterk. Jong, gesonde mense, maskermoeg en gefrustreerd weens die weke lange inhokkery, is bondels energie wat brand om die lewe onbelemmerd te pak. Dis te verstane, soos dit vir hulle ook te verstane behoort te wees dat bejaardes, dikwels onheilspellend oorgewig en met lywe propvol sogenaamde komorbiditeite in die algemeen huiweriger is.

Die sienswyse geniet, helaas, nie wyd simpatieke begrip nie.

Omgewingsfaktore speel natuurlik ’n rol. Nie almal het die voorreg om tuis ’n goeie, gesonde lewenswyse as tweede natuur aan te leer en om bedagsaamheid teenoor die kwesbaarder medemens as beskaafde gedrag aan te kweek nie.

Die kleurfaktor sal deur sommige ingesleep word, hoewel dit verstandig is om te waak teen stereotipes. ’n Vriend getuig: "Niemand word by ons huis toegelaat sonder ’n masker nie. Ek moet erken: Ons huishulp wat maar 50 is, gee die toon aan. Sy is absoluut gesteld daarop. Dit dwing die res van ons om ter wille van haar by die reëls te hou."

Wat bejaardes dalk die meeste hoofbrekens gee, is die diverse hantering van die COVID-19-kwessie onder porture.

Groep A kruip steeds weg agter maskers; wanneer hulle die huis vir inkopies en dies meer moet verlaat, vermy hulle opeenhopings van mense sover moontlik, sonder hulle bra asosiaal by die huis af en is baie bewus van patrone in die buiteland waar nuwe aangetekende koronavirusinfeksies in hierdie week op die hoogste vlak ooit was, volgens die Wêreldgesondheidsorganisasie. Sterftes aan COVID-19 in Europa het op ’n weeklikse grondslag met 27% gestyg, is Dinsdag berig.

Sulke syfers wek vrese vir ’n "tweede vlaag" van infeksies waarteen so gereeld gewaarsku word, en die vooruitsig van tot 60, 70 swaarkrydae in ’n oorvol waakeenheid in ’n koma op ’n ventilator – aan die einde ’n waarskynlik eensame verhuising na beter oorde sonder ’n naaste van ’n dag oud in die nabyheid om in die laaste oomblikke jou hand ’n drukkie te gee.

Vir vriende in groep B is sulke somber gedagtes vreemd. Hulle voel ontslae van ’n sware juk en wil met alle geweld weer "normaal" lewe.

’n Goeie vriend in groep B brand om met sy vriend in groep A gesellig te verkeer. Hy wil vinnig inloer, hom/haar nooi vir ’n koffietjie of ’n glasie wyn of om, soos in die goeie ou dae, ’n broodjie saam te breek. Ou vriende van ver bel selfs om te kom oornag. Arme groep A-ers moet verleë walgooi. Hulle besef hul vriende uit groep B dink hulle is sommer verspot of hul varkies kwyt.

Deesdae het die groep A-mense ’n onvleiende etiket: Hulle "lewe in vrees". Hulle kry gereeld SMS'e met die boodskap: "Laat jou geloof sterker wees as jou vrees." Van besorgde leraars kom bemoediging en subtiele herinnerings aan versies soos 1 Johannes 4:18: "In die liefde is daar geen vrees nie. Inteendeel, volmaakte liefde dryf die vrees na buite, want vrees het te doen met straf ..."

Dit laat jou intens skuldig voel; skuldig en radeloos. Want jy bly maar vrekbang vir daai ventilator. Jy weet as die virus jou beetkry, is dit nag. Die druk is enorm. Hoe hanteer ’n groep A-mens dit?

The post COVID-19: maskermoeg? appeared first on LitNet.

’n Energieke nuwe bries: Dekolonialiserende taalteorie aan die 2020 ILAF webinaar oor taal en die strafregstelsel

$
0
0

.......

‟Terwyl geregtelike tolking ’n kernrol speel om toegang tot geregtigheid in gemeenskapstale te anker, betreur Docrat die tekort aan regulering van tolkdienste. Dit maak dit moeilik om met kernrolspelers in daardie bedryf saam te werk, en stigmas oor oneerlike tolking word aangewakker.”

.......

In ’n verrassende wending, op ’n belangrike webinaarplatform, het ek die verfrissende geleentheid gekry om te luister na uitgesproke denkers wat van ’n daadwerklik meertalige Suid-Afrikaanse staat droom.

Gewoonlik verveel hierdie tipe geleenthede my. Meer dikwels rol ek my oë en suiker weg vir koffie. Die rede vir my verstek-ongeduld is juis dat Suid-Afrikaanse gesprekke oor meertaligheid na die volgende formule neig: Die openingsprekers skop af met soetsappige moralistiese geselsies oor “hartstale” en “ewige erfenis” en “sprekers se verantwoordelikhede”. Daarna word hartstogtelike klaagliedere en persoonlike verontskuldigings geopper oor waarom meertaligheid onprakties is, wat ’n mens opreg laat wonder oor hoe sinies die hogere denkers werklik is oor Suid-Afrikaners se vermoë om wen-wen-oplossings te bedink.

Hierdie keer is my indrukke geheel anders, en nie slegs omdat die ideologiese oorval teen ’n nuwe hoek kolf nie.

Wat hier van vorige meertaligheidsgesprekke verskil, is die aandrang op ’n vars beraming van Suid-Afrika se taalsituasie, asook die erkenning dat taal nie bloot erfenis is nie, maar ’n integrale deel van die groter infrastruktuur van die demokratiese staat. Die Indigenous Languages Action Forum (ILAF) funksioneer ter ondersteuning van Suid-Afrika se groter taalinfrastruktuur, te wete PANSATR oftewel die Pan Suid-Afrikaanse Taalraad. ILAF werk saam met die Afrikaanse Taalraad, wat aan Afrikaanssprekendes die geleentheid gee om met sprekers van ander landstale aan taalbeleidskwessies saam te werk. Die 25 September-geleentheid het van groot name in die wêreld van taalbeleid en toegepaste linguistiek gebruik gemaak om te besin oor die rol van taal in Suid-Afrika se strafregstelsel. Zakeera Docrat van Rhodes-universiteit is ’n spesialis op die gebied van tale van rekord in die Suid-Afrikaanse howe. Haar doktorale verhandeling van November 2019 het fundamentele kritiek gelewer op die voortmarsjering na Engelse enkeltaligheid in ons howe en universiteite. Monwabisi Ralarala van die UWK is ’n kenner van taal as mensereg en beywer hom spesifiek vir talige geregtigheid in die strafregstelsel. Laastens is ook Johann Kriegler, ’n afgetrede regter van die Konstitusionele Hof, betrek om vanuit praktyksoogpunt ’n inset te lewer.

What are the benefits of using English as the language of record and proceedings in the criminal justice system? What...

Posted by Indigenous Languages Action Forum on Tuesday, September 22, 2020

 

Reeds gedurende die openingsgesprekke kon ’n mens die kloof tussen Kriegler se benadering tot taal en die ander paneellede s’n oplet. Vir Kriegler is die verengelsing van die strafregstelsel ’n noodsaaklike euwel. As voormalige praktisyn sien hy nie in hoe die berge getuienis wat dikwels reeds op landdroshofvlak versamel, enigsins prakties gesproke vertaal kan word in die geval van ’n appèl voor ’n regter wat nie die oorspronklike taal van rekord verstaan nie. Kriegler meen ook die situasie is soveel erger, aangesien daar 11 amptelike landstale is. Selfs al is die meeste regters in twee tale opgelei, wat van die ander nege amptelike tale? Hoe kan ’n mens konsekwentheid en praktiese uitvoerbaarheid versoen? Kriegler beklemtoon dat dit vir hom hartseer is om te sien dat sy moedertaal, Afrikaans, toenemend op amptelike vlak gemarginaliseer word ter wille van Engels, ook in die strafregstelsel. Hy beskou dit egter as ’n ongelukkige noodsaaklikheid.

Kriegler se benadering weerspieël dalk ’n oorblyfsel van baie verligte Afrikaners uit die onderhandelingsjare se houdings jeens taal in die nuwe Suid-Afrika. Terwyl die ANC en NP ’n taalklousule uitgestoei het wat beide inklusief en ’n kompromie is, is dit baie waarskynlik dat lede van die Afrikaanse en Engelse wit liberale establishment die ou SAP- (oftewel Smutsiaanse) houding teenoor meertaligheid aangehang het. Hierdie ingesteldheid is een wat deurspek is met ’n koloniaalgeïnspireerde houvas aan Engels as taal van die Empaaier waaroor die son nooit sak nie, of ons daarvan hou of nie. Die ongelukkige keuse is dus tussen chaotiese meertaligheid en ordelike, stigtelike Engelse enkeltaligheid wat boonop die deure van Anglokapitalisme vir ons oopgooi. Vandag het daardie taalbenadering wyd in die Afrikaanse kommersiële en hoëronderwysomgewing posgevat. In die regsberoep het net ’n handjievol praktisyns en belanghebbers tot dusver kommentaar gelewer op die Regshulpraad se slegs-Engels konseptaalbeleid.

Dit is hierdie aandrang op praktiese haalbaarheid en skynbare realpolitik oor die rol van Engels waaroor Docrat en Ralarala skepties is. Ralarala het beklemtoon dat die oorgrote meerderheid strafsake op landdroshofvlak aangehoor en ’n vonnis gevel word. Beskuldigdes word in hul distrikte en streke verhoor, waar Engels tien teen een ’n derde of selfs vierde taal vir die meeste mense is. ’n Algemene of eenvormige benadering tot tale van rekord op plaaslike vlak is onsinnig. Op ’n vraag uit die gehoor oor die toetsbaarheid van meertaligheid in strafhowe sê Ralarala hy betreur die neiging om gesprekke oor taalgeregtigheid te “kanselleer” met lui towerfrases soos “prakties onuitvoerbaar”, terwyl daar nog geen grootskaalse toetsgeleenthede was nie. Docrat draai nie brieke aan in haar kritiek teen die verskoning van “praktiese onuitvoerbaarheid” nie. Sy stel dit prontuit dat “praktiese onuitvoerbaarheid” hoogs problematies is, omdat dit van meertaligheid as ’n regstellende daad vergeet. Deur aan Engels vas te klou in die nuwe bestel is so goed as om van sistemiese rasse-ongelykheid te vergeet en die voortgesette onregte van die verlede te ignoreer omdat die nuwe staatsbestel formele gelykheid daarstel.

.......

‟Op ’n vraag uit die gehoor oor die toetsbaarheid van meertaligheid in strafhowe sê Ralarala hy betreur die neiging om gesprekke oor taalgeregtigheid te ‘kanselleer’ met lui towerfrases soos ‘prakties onuitvoerbaar’, terwyl daar nog geen grootskaalse toetsgeleenthede was nie.”

.......

Om 11 amptelike tale te proklameer sonder daadwerklike, voetsoolvlakontwikkeling van openbare toepassingsgeleenthede vir meer tale, is geen regstelling nie. Terwyl geregtelike tolking ’n kernrol speel om toegang tot geregtigheid in gemeenskapstale te anker, betreur Docrat die tekort aan regulering van tolkdienste. Dit maak dit moeilik om met kernrolspelers in daardie bedryf saam te werk, en stigmas oor oneerlike tolking word aangewakker. Docrat meen dat grootskaalse talige regstelling moontlik is slegs as alle sektore – onderwys en opleiding, justisie en die georganiseerde regsberoep – hande vat en meertaligheid op alle vlakke aanmoedig en internaliseer. Nie Docrat of Ralarala is ten gunste van die uitwis van Engels in die openbare omgewing nie. Inteendeel, Engels kan ’n belangrike rol speel as lingua franca en doen dit reeds. Die probleem is dat die wêreldwye bevoorregting van hierdie taal as amptelike taal in talle lande en in die handelswêreld neig om weinig ruimte vir inheemse tale te laat. Gevolglik word die hegemoniese verhouding van Engelsheid teenoor inheemstaligheid voortgesit, en word stereotipes “bevestig” oor die onvermoë van inheemse tale en hul sprekers om reg en geregtigheid plaaslik te laat geskied.

Tydens die res van die gesprek het dit geblyk dat Kriegler en die twee akademici verby mekaar praat. Docrat en Ralarala neem ’n kritiese stelling in teenoor Engelstalige oorheersing op grond van die oortuiging dat sprekers van inheemse tale ook ’n suksesvolle, veelsydige en openbaar-funksionele inheemsetaalomgewing kan skep. Kriegler het simpatie vir meertaligheid, maar besef blykbaar nie hoe Engels allermins ’n neutrale rolspeler in Suid-Afrika se taalomgewing is nie. Ongelykheid tussen tale bestaan hoofsaaklik weens die strukturele ongelykhede van die koloniale verlede, waar Engels wêreldwyd ’n verdrywer van inheemstaligheid was en steeds is. Om regstelling hiervan van stapel te stuur sal verseker dat die formele taalgelykheid in die Grondwet wesenlike neerslag in die openbare omgewing vind.

In ons strafregstelsel, lui die konsensus, is daar nie net groot skade weens die Zuma-era se vernietiging van die NVG se vervolgingskapasiteit nie. Daar is ook ou wonde weens die indruk dat die stelsel gedienstig teenoor apartheids- en koloniale politiek gestaan het. Strafregpleging was en is steeds ’n baie paternalistiese skepping met diep wortels in die Engelse strafregtelike model. Een van die pilare hiervan is die gebruik van hovaardige Hofengels, wat op plattelandse en provinsiale vlak vir die meeste beskuldigdes ’n enigmatiese en ontoeganglike elitewêreld vergestalt. Vir toegang tot geregtigheid om die Grondwet werd te wees, moet regspleging ons gemeenskapstale op betekenisvolle wyse betrek en aanmoedig. Dit sal ons verbintenis tot gelykheid en menswaardigheid in ’n sigbare, bruikbare vorm bevestig.

The post ’n Energieke nuwe bries: Dekolonialiserende taalteorie aan die 2020 ILAF webinaar oor taal en die strafregstelsel appeared first on LitNet.

Pasverskyn: Offers vir die vlieë deur Fanie Viljoen

$
0
0

Offers vir die vlieë
Fanie Viljoen

Uitgewer: LAPA Uitgewers
ISBN: 9780639601779

"Op sewentien, toe ons by Opleidingskamp Alpha rapporteer, het ons elkeen ons eie S13 gekry. Daardie dag, toe ek my hande op die swart metaalhuls van die geweer lê, het iets in my doodgegaan. Ek het dit net nie toe al besef nie."

Dertig soldate kry van kleintyd af intense weermagopleiding in ’n distopiese staat.

Ses jong soldate, ontneem van hul menslikheid en hulle jeug, bly oor en word ontplooi na die Front.

Een van hulle vermoor hul seksieleier.

Almal ontken hulle is skuldig.

Wie van hulle lieg?

The post Pasverskyn: <i>Offers vir die vlieë</i> deur Fanie Viljoen appeared first on LitNet.

Gee jy jou tiende?

$
0
0

Bron: Pixabay

Verskillende benaderings

Die onderwerp oor die gee van tiendes het oor dekades bloedige debatte tot gevolg gehad.

Kerkdenominasies verskil nie net in die interpretasie van wat ’n tiende is nie, maar ook of dit nog vandag van toepassing is.

Feite of manipulasie?

Waar die beginsel van ’n tiende nog geld, bestaan daar ook diepliggende verskille tussen lidmate. Sommige is van mening dat ’n volle tiende van jou bruto salaris van toepassing is. In sommige van die charismatiese kerkgroepe word verwag dat jy ’n afskrif van jou salarisstrokie moet indien waar die bedrag wat jy verskuldig is, namens jou bereken sal word en dan met ’n debietorder verhaal word.

’n Leraar het my ’n paar jaar gelede versoek om my naam op die offergawekoevertjie te skryf vir administratiewe doeleindes. Op ’n vraag of die tiende dan nou nie op ’n ander manier gegee kan word nie, byvoorbeeld die identifisering van ’n behoeftige gesin of enige minderbevoorregte, was die reaksie nie positief nie: 10% is die afgemete bedrag aan die kerk as instansie alleen. Behalwe dat die kerk dit sal spandeer soos dit moet, moet die leraars ook vergoed word en ’n gedeelte moet aan die sinode betaal word  ̶  die kerk as struktuur moet immers onderhou word. Die res wat jy wil gee, is addisioneel, is vir my gesê.

Ek het vir ’n paar maande dié dienste bygewoon. Wat opvallend was, was die geweldige charisma en "lewendige" dienste wat meesleurend was van die begin tot aan die einde, byna of jy vasgevang was in een van Joel Osteen se motiveringsboeke.

Preke het gewoonlik ’n baie gematigde aanvang gehad, met die gebruiklike Skriflesing aan die begin waarop die boodskap dan geskoei was. Die atmosfeer het oor die verloop van ’n uur tot ’n uur en ’n half getuienisse van "wonderwerke” ingesluit, maar opgebou na ’n plofbare klimaks tydens lofsang, waar een lied (of alombekend as ’n koortjie), "Ek is bly want ek kan gee” herhaaldelik gesing word, 20 keer, 30 keer. Dan is die kollektebordjies uitgedeel met ’n leraar wat die sang sporadies onderbreek het met: "Jy gee sodat jy geseën kan word” en dit verder ondersteun met die bekende Skrifverwysing uit Maleagi 3:10: "Bring die volle tiende na die voorraadkamer toe sodat daar iets te ete in my huis kan wees, en toets My hierin of Ek nie die vensters van die hemel vir julle sal oopmaak nie en vir julle reën sal uitgiet, meer as wat julle kan gebruik nie.”

Die Bybel is tog reg? Die Skrif is die onwrikbare Woord van God. Hoe durf ons aan die voorskrifte peuter?

Die Kerbode, 1963

Die tiende is ’n begrip afkomstig vanuit die Ou Testament waarvan in die Nuwe Testament weinig sprake is. Willie Jonker skryf in Die Kerkbode van 20 November 1963 met verwysing na bostaande skrifgedeelte uit Maleagi. Vir hom is die lig van die Skrif beslissend, maar is die groot beginsel van die Nuwe Testament geldig: Ons is duur gekoop en daarom behoort ons nie meer aan onsself nie (1 Kor 6:19–20); daar moet geen plek vir selfsug en suinigheid en hebsug wees nie en God het die reg op alles wat aan ons behoort.

Hy gaan wel verder en noem dat daar baie sprake van gawes is en wat ons in diens van die Here moet afstaan, maar dat daar geen direkte voorskrif in die Nuwe Testament bestaan oor die hoeveelheid daarvan nie. Jonker beklemtoon dat die spesifieke skema van die tiendes soos in die Ou Testament gestel, nie meer van toepassing is op die gelowiges in die nuwe bedeling nie.

Die enigste blywende element is dat die kind van God verplig is om vir die saak van die Here te gee, spesifiek vir die onderhoud van die diens van die Here (1 Kor 9:13–14) en die versorging van die armes (1 Kor 1). Hy noem wel dat dit nie verkeerd is om die tiende as riglyn te gebruik by die gee van ons gawes nie.

NG Kerk Wonderboom, 2020

Nelius Steyn van die NG Kerk Wonderboom vra in die jongste gebedsbrief aan die gemeente (20 September 2020) of mens regtig ’n tiende moet gee en klassifiseer dit eerder as rentmeesterskap. ("Moet ek regtig ’n tiende gee?” – NG Kerk Wonderboom; www.ngkwonderboom.co.za.)

Steyn sluit aan by Jonker se standpunt van meer as 50 jaar gelede. Hy vra: "Het God ons geld nodig? Behoort alles nie in elke geval aan hom nie?” Die eerste gemeente in Handelinge word as voorbeeld gebruik waar niemand gebrek gely het nie (Handelinge 4:32–35). Vir Steyn gaan dit nie oor die regeringstelsel nie, maar oor rentmeesterskap van elke gelowige.

Hy noem ook verder dat dit maar ’n gesukkel is om gelowiges met blymoedigheid en oorgawe te laat gee, en vra: "Waarom is die beursie die ’laaste een om tot bekering te kom?’”

Waarom gee Christene so moeilik? Steyn voer aan dat ons nie die koningsheerskappy van God verstaan nie, dat die mens geldgierig is en daardeur God en Mammon wil dien.

Op die vraag of die beginsel van die tiende nog geldig is, sê hy dat die vraag verkeerd om geformuleer word. Ons moet eerder nie vra hoeveel ons vir God moet gee nie, maar wat ons vir onsself mag hou, gebaseer op die standpunt dat die tiende nie as ’n wettiese beginsel geld nie, maar deels ’n antwoord is op God se genade  ̶  en nié om ’n eie selfsugtige lewenstyl te handhaaf nie.

Die onderskeid moet gemaak word tussen dankoffers en tiendes. Steyn voer aan dat as jy jou tiende gegee het, jy nog niks spesiaal gedoen het of ’n offer gebring wat jou iets kos nie. Eers as jy ’n dankoffer gee, kan dit gesien word as ’n werklike offer. Hy sê ook dat die kerk van Christus finansieel sukkel omdat Christene nie hulle verantwoordelikheid nakom nie.

Steyn raak ook die kwessie van sogenaamde voorspoedteologie aan en noem dit "blatante selfsug” omdat God nie gemanipuleer kan word nie. Dit beteken dat ons wel sal ontvang as ons gee, maar impliseer nie noodwendig voorspoed of finansiële welvaart nie. Seën is volgens hom die posisionering en vorming sodat jy tot seën van ander kan wees. God sal wel vir ons sorg (Matteus 6:25–33). Hy sluit dan sy brief af met "Wie/wat dien jy?”

Sosiale media

Die onderwerp het ook al wye reaksie op sosiale media uitgelok. Op een forum, Meer as Oorwinnaars in Jesus Christus / More than Conquerors in Jesus Christ, (www.facebook.com/groups/pvgeestelik), ’n groep met ongeveer 2 300 aktiewe lede, was daar ook al vuurwarm debatte oor die onderwerp. Van die lesers voel baie sterk daaroor dat tiendes jou dankoffer is, maar dit sluit ook hulp aan ander in sonder om iets terug te verwag. Ina Kruger vra: "Betaal jy nie belasting nie? Dis wet. Jesus het tempelbelasting betaal. Hy sê: Betaal aan die keiser wat hom toekom en aan God wat hom toekom. Ek is seker jy het medies en allerhande ander versekerings. Hoekom nie jou lewe by God verseker nie?”

Charles Skeen antwoord daarop: "Geen mens kon meer gee as die vrou wat haar laaste oortjie in die sakkie gegooi het nie. Vir my gaan dit nie om die desimaal of die uiteindelike bedrag nie. Vir my gaan dit baie meer oor hoe ek dit gee.”

Ilze Calitz haal aan uit 2 Kor 9:7: "Laat elkeen gee soos hy hom in sy hart voorneem, nie met droefheid of uit dwang nie, want God het ’n blymoedige gewer lief.”

Danny Brumer voel sterk daaroor dat ’n tiende sy tyd met die Here is en bereken dan ’n totaal van twee uur en 40 minute uit ’n siklus van 24 uur wat hy tyd aan die Here spandeer.

Waar die tiendes uiteindelik beland en hoe dit spandeer word, is ’n groot kommer wat uitgespreek word. Lesers voel oor die algemeen dat hulle eerder gee aan dié wat hulle self as behoeftig identifiseer. Soos een anonieme respondent telefonies aan my sê: "Dit is meer sinvol om vir die arm man op straat R100 te gee  ̶  geld wat hy nog nooit gesien het nie – of te voorsien aan die werknemer wat ’n trollie stoot in ’n winkel. Wat van die motorwag wat ure in die son, wind en reën staan om ’n bestaan te maak? Ek gee eerder aan hulle as om ’n struktuur en instansie te finansier wat nie die werklike behoeftes van dié in nood aanspreek nie.”

Wat is die waarheid?

’n Teer saak, die tiendes. Gewoontevormend en tradisie, soos baie sê.

En dan dink mens onwillekeurig aan die Paulus-vraag in dié spesifieke konteks: Wat is die waarheid? Die kleingeld in jou beursie?

 

The post Gee jy jou tiende? appeared first on LitNet.

Brandfort, Winnie en die ambassadeur

$
0
0

Die onlangse nuus dat die klein Vrystaatse dorpie Brandfort na Winnie Mandela vernoem gaan word, het my weer herinner aan ’n interessante ervaring wat ek as ’n jong TV-aanbieder gehad het. Dit gaan oor die tegniek van onderhoudvoering. Die Winnie-storie het die raamwerk geskep vir ’n les wat ek geleer het en wat vele kere nuttig te pas sou kom.

Ek is aan die begin van 1991 die eerste keer vas aangestel as aktualiteitsaanbieder. Dit was vir die nuwe program Agenda. My mede-aanbieder (in Engels) was die ervare John Bishop. Ons program is uitgesaai op ’n Sondagaand en dit was 45 minute lank. Dit het die kans geskep om behoorlike onderhoude te voer. Maar jy moes jou storie ken.

Soos die ander aanbieders (behalwe John) het ek geen opleiding gehad as onderhoudaanbieder nie. Ek moes maar staatmaak op my ervaring as TV-joernalis oor die jare. Verder het ek darem die voordeel gehad van drie jaar se diens as Europese korrespondent van die SAUK, met my basis in Londen. Dus het ek baie blootstelling gekry aan programme waarin ’n mens kon sien hoe ervare aanbieders soos dié van die BBC optree. Maar dit het gou geblyk dat ek weinig geleer het, of ’n verkeerde opvatting ontwikkel het oor hoe ’n goeie aanbieder sy taak suksesvol moet uitvoer.

My idee was basies dat ’n goeie onderhoud “tough and challenging” moet wees. Dit beteken dat jy sommer met die intrapslag aggressiewe vrae moet vra. Ek het geen idee gehad dat ’n mens ’n strategie vir elke persoon en omstandigheid moet hê nie.

Kort voor lank het die nuusbase my ingeroep. Volgens hulle was daar heelwat negatiewe terugvoer van die kykers. Gevolglik het die program se kyksyfers nie te goed gelyk nie. Een van die klagtes was dat ek te aggressief was. Ek het hulle gevra wat dan spesifiek verkeerd was en hoe ek anders moes optree om die situasie te beredder. Hulle kon my nie antwoord nie, want niemand van hulle het die ervaring gehad nie.  

Nogtans het hulle gedreig om my van die lug af te haal indien ek nie verbeter nie. Ek het begin rondvra oor wie my sou kon help. Een van die voorstelle was om Wynand Pienaar van Unisa se Sakeskool van Leierskap te nader. Hy het toe na opnames van my aanbieding gekyk en my gou-gou op ’n paar probleme gewys.

Hy het gesê aggressie is selde ’n positiewe ding. Die mens se natuurlike reaksie op aggressie is om terug te veg of om jouself te onttrek van die situasie. In albei gevalle word die verlangde uitkoms gewoonlik nie bereik nie. As die persoon met wie jy die onderhoud voer, hom of haar vererg, is die gevolg dat jy ’n klomp emosie kry en nie inligting of beredeneerde verduideliking nie – tensy jy natuurlik emosie wil hê.

(Ek het deur die jare byvoorbeeld geleer dat as jy die voormalige minister van buitelandse sake, Pik Botha, op sy stukke wil sien, moet jy hom kwaad maak. Jy wag net jou kans af en gooi ’n skewe word in. Dan is dit of jy ’n “perform”-knoppie druk.)

Aan die ander kant, as die persoon in reaksie op aggressie hom of haar onttrek, kry jy niks verder uit so ’n mens nie. In die ergste gevalle is die gas so ontsteld dat hy opstaan en uitloop.

Pienaar het ook daarop gewys dat ek ’n aggressiewe houding aanneem deur vorentoe te leun. Dit beteken jy dring die privaat spasie van die ander persoon binne. En soos ons almal weet, is talle oorloë al oor spasie geveg. Hy het daarop gewys dat die hele atmosfeer sommer meer neutraal word as jy regop sit. Dis letterlik ’n kwessie van jou bolyf so 15 grade terug te laat leun. Dit maak ’n reuseverskil.

So het hy heelwat dinge uitgewys, maar seker die interessantste was sy raad oor strategie – spesifiek of dit moontlik is om ’n persoon se standpunt oor ’n kwessie binne enkele vrae in die onderhoud te verander. 

Dis nou waar Winnie in die prentjie kom – en Suid-Afrika se ambassadeur in die VSA in die middel-tagtigerjare, Herbert Beukes.

Winnie is op 15 Mei 1977 verban na die klein dorpie Brandfort in die Vrystaat. Dis omtrent so 50 km noord van Bloemfontein. Dit was die hoeveelste keer dat sy verban is, maar dié keer is sy basies onder huisarres geplaas – ver weg van haar huis en vriende in Soweto.

Sy sou vir sowat agt jaar daar bly. Die nuus oor haar ontbanning was skaars bekend, toe verbied die destydse minister van polisie, Louis le Grange, haar om na haar huis in Soweto terug te keer. Sy kon ook nie nader as vyf kilometer aan enige lughawe kom nie (dis omdat sy ’n uitnodiging gekry het om haar saak aan die Amerikaners in Washington te stel – en die regering wou ’n stokkie daarvoor steek).

Die bekende en hoogs gerespekteerde aanbieder van die Amerikaanse televisiemaatskappy ABC se Nightline-program, Ted Koppel, het ambassadeur Beukes genooi om sy regering se saak oor die ontbanning van Winnie te stel.

Pienaar het vertel dat Koppel glo klasgeloop het by ’n beroemde Amerikaanse maatskaplike sielkundige, Robert F Bales van die Universiteit Harvard. Hy het interaktiewe kommunikasie van klein groepe teenoor mekaar bestudeer (soos tydens arbeidsonderhandelinge). Bales het ’n strategie uitgewerk vir hoe om ’n ander persoon of groep se standpunt te verander. Volgens hom (in baie vereenvoudigde terme) werk die brein se prosesse so: Vanaf geboorte versamel die mens feite en stoor dit saam met belewenisse in die basis van die brein. Die brein verwerk alles en probeer sin maak daarvan. Dan word ’n standpunt geformuleer en ’n gevolgtrekking gemaak.

Die Bales-tegniek om mense so ver te kry om van standpunt te verander, behels die volgende stappe:

  1. Vra ’n uiteensetting van die amptelike standpunt
  2. Vra wat die persoon se eie mening is.
  3. Vra vir feite waarop die standpunt berus.
  4. Gee ’n ander stel feite.
  5. Gee ’n eie mening daaroor.
  6. Gee ’n nuwe standpunt op grond van nuwe feite.
  7. Aanvaar die persoon dit so?

Dis die tegniek wat Koppel toe gebruik het in die onderhoud met ambassadeur Beukes. Die ambassadeur was ’n “verligte” wat verbasend eerlik was oor gebeure in Suid-Afrika en nie geskroom het om te erken as iets nie reg was nie.

Kortliks in Afrikaans geparafraseer:

  1. Koppel: Ambassadeur Beukes, wat is die betekenis van vandag se ontbanning van Winnie Mandela?

Beukes: Die feit dat sy vry is om na agt jaar die huis in Brandfort te verlaat, is ’n teken van die Suid-Afrikaanse regering dat hy bereid is om die demokratiese beginsels van vryheid van beweging en van spraak te aanvaar.

  1. Koppel: Mnr Beukes, wat is jou eie standpunt oor die ontwikkeling?

Beukes: Ek dink dis ’n positiewe stap wat die land nader kan bring aan ’n situasie waar burgers van die land bereid is om met mekaar te praat oor oplossings – selfs al sou hulle skerp verskil.

  1. Koppel: Ambassadeur, kan jy net ter wille van ons kykers wat miskien nie so goed ingelig is oor sake in jou land nie, verduidelik wat dit behels as ’n persoon verban word?

Beukes: Dit beteken dat jy basies in huisarres geplaas word. Jy mag net twee persone op ’n slag as besoekers ontvang – en hulle moet toestemming kry by die polisie. Jy moet twee keer ’n dag by die polisie aanmeld; jy mag nie aan politieke bedrywighede deelneem nie; jy mag nie in die openbaar aangehaal word nie;  ens.

  1. Koppel: Wel, Ambassadeur, ek het hier voor my ander feite. Ons het verneem dat Winnie Mandela wel vry is om Brandfort te verlaat, maar julle minister van polisie het haar opnuut ’n verbanning opgelê dat sy nie na haar eie huis in Soweto mag terugkeer nie
  2. Koppel: So, ambassadeur Beukes, as Winnie Mandela nie eens vry is om na haar eie huis in Soweto te gaan nie, glo jy werklik haar ontbanning van Brandfort is ’n positiewe stap?
  3. Koppel: Dit dui ook glad nie daarop dat jou regering die demokratiese beginsels van vryheid van spraak en beweging aanvaar nie.
  4. Koppel: Stem jy saam?

Beukes: Ek kan nie daarteen stry nie.

Binne ’n kwessie van ses vrae is die ambassadeur gedwing om om te swaai.

(Ek het ambassadeur Beukes oor die storie gebel. Hoewel hy nie die spesifieke onderhoud kan onthou nie, glo hy sy antwoorde, soos ek dit geskryf het, getrou sou wees aan hoe hy dit sou gehanteer het.)

Die Bales-tegniek het my al etlike kere gehelp om politici ’n bietjie vas te vat. As jy weet hulle feite is verkeerd, of dat hulle net die halwe waarheid beet het, kan jy hulle met redelike sukses konfronteer – dit alles in ’n baie kalm stem en sonder aggressie in die lyftaal.

Winnie het Brandfort op die wêreldkaart geplaas. Winnie en dié stowwerige dorpie het daartoe gelei dat ’n deur na groter kennis en tegniek vir my as aanbieder oopgemaak is.

Dit het dalk my loopbaan gered.

The post Brandfort, Winnie en die ambassadeur appeared first on LitNet.

Wiskunde met LitNet: Graad 9, faktorisering – verskil in vierkante


Senekal: Soms is ’n protes net ’n protes

$
0
0

Bettina Wyngaard (foto: Naomi Bruwer)

"A riot is the language of the unheard," sê Martin Luther King by geleentheid. En soos soveel ander protesaksies die afgelope tyd, glo ek die Senekal-protes het ook ontstaan uit frustrasie omdat boere voel hulle word nie gehoor nie.

Dat ʼn jong man in die fleur van sy lewe so grusaam vermoor is, is skokkend en hartseer. Dat boere hulself sien in sy lewe en sterwe, is ook te verstane. Wanneer een vrou verkrag en vermoor word, voel alle vroue onveilig, want ons weet dit kon so maklik ons gewees het. There but for the grace of God ... As een swart persoon onnodig deur polisietoedoen sterf, voel alle swart mense dit aan hul eie bas. Hoekom sal plaasboere anders voel? Dalk is hierdie die George Floyd van die plaasboere.

Vroeër jare was daar in plaasgemeenskappe ʼn kommandostelsel wat boere se veiligheid help verseker het. Dis ontbind, en niks anders is in die plek daarvan gestel nie. Die probleem is, die kommando’s het by tye swart gemeenskappe geterroriseer. Nie oral nie, en nie almal nie, maar daar was genoeg gevalle om ʼn teiken op die rug van alle kommando’s te plaas. Ek self verkies dat mans (en dis meesal mans) met ʼn ego, ʼn wrok en ʼn reuse-chip op die skouer nie boonop bewapen word en mag gegee word om te polisieer nie. Met die ontbinding van die kommandostelsel in die vorm wat dit was, het ek geen probleem nie. Waarmee ek wel ʼn probleem het, is dat dit nie vervang is deur een of ander vorm van inklusiewe gemeenskapspolisiëring wat alle persone veilig maak in plaasgemeenskappe nie.

Ek bly self in ʼn plattelandse gemeenskap, en moes al meermale hoor hoedat mense wat ek ken, in hul plaashuise aangerand, beroof en aangehou was. Daar is kommunikasie tussen verskillende plase om mekaar te waarsku as daar ongewenste karakters raakgesien word, maar niks op die skaal van wat georganiseerde polisiëring kan doen nie.

Dus kan ek die frustrasie van die boere verstaan. Ek kan verstaan dat hulle hof toe sou gaan om met hul teenwoordigheid protes aan te teken. Daar is niks ongewoons aan nie. Hoeveel maal het ons nie al gesien hoedat verskillende groepe by verkragting- of moordsake gaan protesteer en vra dat die beskuldigdes nie op borg vrygelaat moet word nie?

Ek kan selfs verstaan dat Bheki Cele die optrede van die boere veroordeel. ʼn Polisievoertuig is aan die brand gesteek. Hy kan immers nie stilbly daaroor nie. Maar om dit rassistiese optrede te noem, is dalk net te eenvoudig.

Terwyl die boere in Senekal protesteer het, was ek in ʼn buurdorp om my bestuurslisensie te hernu. Ek kon dit nie in my eie dorp doen nie, want die verkeersdepartement is tydens protesaksie afgebrand. Deur swart protesteerders wat oor dienslewering protes aangeteken het. Niemand het die afbrand van die gebou as rassistiese aksie bestempel nie.

Die ras van die brandstigter behoort geen oorweging te wees nie. Die afbrand van die verkeersdepartement was krimineel. Die uitbrand van die polisievoertuig was krimineel. Dit behoort krimineel vervolg te word. Maar om politieke betekenis in die een te lees en nie in die ander nie, is belaglik. In beide gevalle word daar immers protes aangeteken omdat een of ander tak van die regering nie hul pligte teenoor burgers nakom nie. Net omdat die protesteerder dalk nie by die volgende verkiesing vir die regerende party gaan stem nie, beteken dit nog nie dat dienste nie gelewer behoort te word nie, of dit nou polisiëring of behuising is.

Geen jongmens van enige ras behoort in die fleur van sy lewe te sterf nie. Veral nie gewelddadig nie. Wanneer ons dit sonder protes kan aanvaar, is wanneer ons as samelewing ernstig onsself moet ondersoek.

Nee, Bheki Cele, dis nie rassisme as daar protes aangeteken word nie.

Maar as mense net aanhou ignoreer word, moenie verbaas wees as hulle vuurhoutjie in die hand hul ontevredenheid te kenne gee nie.

 

 

The post Senekal: Soms is ’n protes net ’n protes appeared first on LitNet.

Senekal: Vigilantes, speurders en die stadige aksie van regsake

$
0
0

Op 2 Oktober plaas LitNet Akademies ’n stuk oor speurwerk en die daling in vragmotorkapings. Maar wat van plaasmoorde?

Dibi Breytenbach skryf spanningsverhale. In ’n ander lewe werk sy egter in die maag van die staat se pogings om boewery vas te vat. Haar vierde roman, Dowe gode, bevat ’n insident waar jong boere se woede oorkook. Hulle gryp ’n verdagte in ’n plaasmoordsaak en rand hom gewelddadig aan.

Izak de Vries het haar ingevra na aanleiding van Dinsdag 6 Oktober se insident waar woedende boere ’n polisiestasie beskadig het en ’n polisiebakkie aan die brand gesteek het.

Foto verskaf

Dinsdag 6 Oktober het die plaasboere in Senekal amok gemaak by die hofverskyning van die verdagtes in die moordsaak van Brendin Holmer. Jy skryf fiksie, maar is in ’n ander lewe betrokke by regsprosesse teen geweldenaars. In Dowe gode skets jy ’n voorval wat byna profeties is van wat op wat Dinsdag gebeur het. Wil jy iets sê oor die rede waarom jy so ’n voorval beskryf het?

Ek bly op die platteland en werk in die voorste linies in die geveg teen misdaad. Uit hoofde van my werk, kom ek gereeld in aanraking met die slagoffers van geweld. Deur die jare is die landbougemeenskap in my onmiddellike omgewing swaar getref deur ’n vlaag plaasaanvalle; ’n verskriklik ding op enige plek, en meer so in ’n klein distrik waar almal almal ken. Ek beskik nie oor die woordeskat om die gemeenskaplike magteloosheid, woede en desperaatheid wat so ’n aanval in sy vaarwater los te beskryf nie.

 Ek het Dowe gode in 2017 geskryf na aanleiding van die voorvalle wat ek reeds genoem het. Op daardie stadium was die landbougemeenskap in my distrik op breekpunt. Die mense – boere en plaaswerkers – het gevoel dat daar nie ag geslaan word op hulle vrese nie, dat niemand vir hulle luister nie en dat niemand omgee of hulle aangeval word of nie. Die toneel waarna jy verwys is geskoei op die desperaatheid van die slagoffers soos wat ek dit oor die jare ervaar het.

Jou speurder, Aella O’Malley, het ’n mate van simpatie met die woedende boere, maar dreig ook om hulle summier in hegtenis te neem – ’n bietjie soos Ronald Lamola, die minister van justisie en korrektiewe dienste, nou doen. Bemoeilik sulke vigilante-optrede wel die staat se saak teen die geweldenaars?

Vigilante optrede kan nooit goedgepraat word nie. Ek het persoonlik al belewe hoe mense die reg in eie hande neem en onskuldige mense hulle lewens as gevolg van die soort optrede verloor. Ek het ook al meer as een keer ervaar hoe belowende sake in die wiele gery word as gevolg van die ingryping van mense wat die versoeking nie kon weerstaan om die probleem self uit die weg te ruim nie. Die wiele van geregtigheid draai baie, baie stadig, maar hulle draai tog. Daarvan getuig die knap ondersoekwerk en vinnige arrestasies van beskuldigdes soos dié in die saak van Brendin Horner en die lang vonnisse wat opgelê word vir hierdie misdrywe.

Jy skryf moordstories in ’n land waar moord hoogty vier. Hoekom?

’n Goeie vraag waaroor ek nog nie regtig gedink het nie. Miskien is dit vir myself ’n manier om my gees te suiwer, te ontlaai. So iets. Ek weet nie regtig nie. ’n Storie gebeur mos maar. Dalk sê dit verskriklike goed van wat in my onderbewussyn aangaan! Bygesê, moet ek byvoeg dat die hoe van die oplossing van die moorde in my stories nie vir my so belangrik is as die hoekom nie. Misdaadondersoek is ’n baie prosaïese proses wat net soos enige ander wetenskaplike proses essensieel vervelig vir die oningewyde is. Ek stel meer belang in die menslike aspek van die voorval. Wat gee aanleiding tot ’n bepaalde optrede? Wat in ’n mens se psige veroorsaak dat jy die keuse maak om ’n ander leed aan te doen? En glo my, dis presies wat dit is. Mense kies om misdaad te pleeg. Dit gebeur nie per ongeluk nie.

Jou laaste drie boeke, Dowe gode, Blinde gode en Stom gode wat in November verskyn, het ’n sterk ekotema. Telkens is daar die onderbou van die vigilante wat moeg raak vir die staat se gesloer. Ek het reeds Stom gode gelees. Dit gaan mense ontstel wanneer die “waarheid” aan die dag kom, net soos Blinde gode nogal ontstellend was oor die regsdienste. Aella O’Malley is die een wat probeer om wet en orde te handhaaf, en tog ook begin twyfel of sy kans sien. Hoe moeilik is dit vir die polisie om op die dun blou lyn van geregtigheid te loop, selfs al wanhoop hulle ook?

Ek is in die bevoorregte posisie om saam met uiterse knap en toegewyde speurders te werk. Hoe die manne (hulle is omtrent almal manne) hulle werk onder die omstandighede gedoen kry, is ’n wonder. Hulle werk hulle half dood. Maar ja. Ek wil nie spekuleer oor hoe hulle daarin slaag om daardie balanseertoertjie uitgevoer te kry nie. Die baie arrestasies van polisiemanne wat hulself skuldig maak aan misdaad is ’n aanduiding dat daar van hulle is wat die dun, blou lyn in die skande steek.

Laastens. Die mense wat jou bronne is in die boeke, van hulle sal jy nooit in die openbaar noem nie, hulle lewens sal in gevaar wees. Ons het die ander dag gesien hoe maklik ’n speurder soos luitenant-kolonel Charl Kinnear vermoor kan word. Soms wonder ek hoeveel fiksie jy in jou boeke sit en hoeveel van die werklikheid jy moet verbloem om fiksie te skep?

Nie te veel nie. Ons lewe in ’n gruwelike samelewing wat deur top joernaliste ontbloot is as ’n werklikheid waar misdadigers hoogty vier. Moord is ’n werklikheid, renosterstropery is ’n werklikheid. Die bedrog en diefstal wat daarmee gepaardgaan om die misdade te verdoesel, is ook ’n werklikheid. Die feit dat ’n mens in ’n posisie is waarin ’n mens oor ’n dieper kennis van die misdade beskik, is uit die aard van die saak van hulp. My karakters is deurgaans fiktief. Ons samelewing is blootgestel aan ernstige kriminele aktiwiteite. As ek as skrywer kan help om dit deur my stories te belig, voel ek dat ek ’n klein deel doen in die bekamping daarvan. Daarby doen ek ook baie navorsing, weet hoe ’n polisieondersoek werk en het al na baie, baie slagoffers geluister. Ek is ook in die bevoorregte posisie om toegang te hê tot eksperts wat my help met die verfyning van tonele. Misdaad en die oplossing van misdaad is ernstige onderwerpe en voel ek is dit aan die professionele ondersoekers en slagoffers verskuldig om seker te maak dat wat ek skryf geloofwaardig is.

Lees ook:

Polisiëringsbestuurstrategiëe in intelligensiegedrewe ingrypings: vragmotorkapings as gevallestudie

Dowe gode deur Dibi Breytenbach: ’n resensie

Resensie: Blinde gode deur Dibi Breytenbach

The post Senekal: Vigilantes, speurders en die stadige aksie van regsake appeared first on LitNet.

Reguit met Robinson: ’n Zoom-gesprek met Theo de Jager

$
0
0

"Ons is ’n onlosmaaklike deel van die storie van hierdie land. Ons kan nie net geïgnoreer word nie."

Freek Robinson gesels met Theo de Jager, voorsitter van die Suider-Afrika Agri-inisiatief (Saai) en president van die Wêreldboereorganisasie, oor plaasveiligheid, onteiening en voedselsekerheid.

The post Reguit met Robinson: ’n Zoom-gesprek met Theo de Jager appeared first on LitNet.

Aster Berkhof (1920–2020): monumentale literaire erfenis over het dorp en de wereld

$
0
0

Aster Berkhof (foto: VRT NWS)

Aster Berkhof, pseudoniem van Lode Van Den Bergh, een van de meest gelezen Vlaamse auteurs van de vorige eeuw, is op 29 september jongstleden overleden in zijn woonzorgcentrum – hoe mooi toch klinkt dat in het Afrikaans: aftreeoord – nabij Antwerpen.

Op 18 juni was hij 100 jaar geworden en uitgebreid gevierd. In zijn geboortedorp Sint-Jozef Rijkevorsel in de Kempen, een streek waar de natuur nog altijd hand in hand gaat met de sporen van de industriële revolutie, is hij een ware volksheld geworden. Vanuit zijn ouderlijk huis aan het kanaal kon hij urenlang de schepen gadeslaan en dromen van verre landen. Aster Berkhof laat een indrukwekkend œuvre van 101 boeken na: literaire romans, jeugdboeken, misdaadverhalen, reisreportages en pure ontspanningsboeken. Stuk voor stuk boeken die populair werden en gespreksstof aanreikten in brede kringen van de samenleving.

Zoals dat in de Afrikaanse literatuur ook vaak het geval is, is bij Aster Berkhof de vonk om te schrijven overgeslagen vanuit zijn warme thuis, waar zijn vader hoofdonderwijzer was in een dorpsgemeenschap die weinig perspectief bood aan de jongeren. Van kindsbeen af stond Lode Van Den Bergh in bewondering voor de heide, die in de vroege winter het mooist was. Maar diezelfde heide was ook het symbool voor armoede, leegte en eenzaamheid. “Eigenlijk hebben drie zaken mijn leven en werk bepaald,” zo drukte hij het op 90-jarige leeftijd nog uit, “het sociale onrecht, het verzet tegen de dwang van mijn geloof en mijn drang om mijn kennis van de wereld uit te breiden.”

Onlangs ben ik op verkenning geweest in Sint-Jozef Rijkevorsel – met mondkapje op, want de coronacrisis woedde er volop – waar je nog altijd de sfeer opsnuift van de grauwe, onvruchtbare heide en je tegelijkertijd wordt overweldigd door wat er overblijft van de steen- en cementfabrieken van weleer die enkelen rijk maakten en de meesten arm hielden. De vaart voor de deur van het ouderlijk huis en de eindeloos voorbijvarende schepen leidden de blik van de jonge schrijver af van het lokale naar de grote wereld.

Oude cementfabriek in Sint-Jozef Rijkevorsel, geboortedorp van Aster Berkhof (foto: Herman Meulemans)

Aster Berkhof werd een echte globetrotter. Hij reisde naar Lapland, Marokko, Mexico, maakte een reis rond de wereld, Phileas Fogg achterna, en bezocht vele Afrikaanse landen. Hij schreef er sociaal bewogen romans over en maakte reisreportages voor het grote publiek. In Zuid-Afrika kristalliseerde alles zich uit wat hem als schrijver en mens voortdreef. Aan zijn meesterwerk, Het huis van mama Pondo, dat uitkwam in 1971 en in Vlaanderen als een bom insloeg, schreef hij drie jaar, met daaraan voorafgaand nog veel opzoekwerk. Aan geen enkel ander boek had hij zo lang gewerkt.

Cover van Het huis van mama Pondo, 7e druk, 1980

Het huis van mama Pondo is het verhaal van een zwarte familie in het door apartheid getekende Zuid-Afrika in de jaren ’50 en ’60 van de vorige eeuw. Het is een schokkend en meedogenloos tijdsdocument over de onderdrukking van de zwarte bevolking. Het blijft de lezer tot het einde fascineren, vooral omdat de auteur in de bitterste ellende nog poëtische momenten weet te scheppen. Om de beroerde situatie helemaal uit te klaren, was Aster Berkhof graag in 1960 naar Zuid-Afrika vertrokken, maar hij kreeg daar pas toelating voor in 1967, toen hij ook als een bezetene begon met schrijven. De roman lokte in Vlaanderen heftige kritiek uit maar luidde tevens een periode in van maatschappelijk gedragen verzet tegen het apartheidsregime. Omdat Zuid-Afrika Aster Berkhof enorm had aangegrepen, kwam hij in meerdere van zijn volgende boeken nog terug op de verscheurdheid van het land en de ondraaglijke pijn veroorzaakt door het racisme.

Aster Berkhof gebeeldhouwd in brons door Maria Verschueren (foto: Herman Meulemans)

 


Lees-, kijk- en luistermateriaal:

Aster Berkhof, Het huis van mama Pondo. Antwerpen/Amsterdam, Standaard Uitgeverij, 1980, 7e druk, 354 blz.

ISBN 90 02 13218 2

Sprankelende, rijk gedocumenteerde levensschets en uitgebreide bibliografie, eerder dit jaar gepubliceerd:

Karel Michielsen, Aster Berkhof: 100 jaar nieuwsgierigheid. Antwerpen, Uitgeverij Houtekiet, 2020, 212 blz.

ISBN 978 90 8924 828 2

VRT-reportage over het overlijden van Aster Berkhof:

https://www.vrt.be/vrtnws/nl/2020/09/29/schrijver-aster-berkhof-is-gestorven--/

RTV-reportage over de viering van de 100e verjaardag van de schrijver:

https://www.rtv.be/artikels/aster-berkhof-emotioneel-bij-viering-100ste-verjaardag-a84161

Bijdrage van Koen Vermeiren over Het huis van mama Pondo in Lexicon van literaire werken, 2002:

https://www.dbnl.nl/tekst/anbe001lexi01_01/lvlw00030.php

 

The post Aster Berkhof (1920–2020): monumentale literaire erfenis over het dorp en de wereld appeared first on LitNet.

LitNet: Senekal

Viewing all 22024 articles
Browse latest View live


<script src="https://jsc.adskeeper.com/r/s/rssing.com.1596347.js" async> </script>