Alle foto's verskaf

Tijdens de twee Boerenoorlogen voerde de Gentse flamingant Paul Fredericq, hoofdredacteur van  Het Volksbelang, een nadrukkelijk pro-Boerenbeleid. De Gentse liberale krant is ongeveer een decennium voor het begin van de eerste Zuid-Afrikaanse oorlog opgericht. Aan de Boerenzaak is quasi wekelijks aandacht besteed. Het periodiek bericht over voordrachten georganiseerd ten voordele van de Boerenweduwen. Pamfletten met anti-Britse gedichten kostten in die tijd maar een paar centimen en gingen van hand tot hand. De vrouwenafdeling van het Rode Kruis liep Gentse deuren plat op zoek naar steun voor de heldhaftige Boeren. Het Volksbelang spaarde geen loftuitingen voor de heroïsche Boeren, mede vanuit een flamingantisch eigenbelang. De krant verdedigde namelijk het Nederlands in Vlaanderen, toen nog voorwerp van een taalstrijd, en probeerde de Vlaamse taalrechten onder de aandacht van het publiek te brengen. Zo was de vernederlandsing van de Gentse universiteit één van zijn meest gearticuleerde strijdpunten. Hoe Het Volksbelang de twee Boerenoorlogen een rol laat spelen in de Vlaamse taalstrijd, hebben we in ons onderzoek trachten aan te tonen.

Wanneer de eerste Boerenoorlog op 16 december 1880 losbarst, is de publieke belangstelling in Vlaanderen heel beperkt. Van de heroïsering van het Boerenvolk door Vlamingen is allerminst sprake. Het Volksbelang neemt aanvankelijk een veeleer afwachtende positie aan ten opzichte van de Britten. Wanneer echter al gauw blijkt dat de Britse kolonisator geen oren heeft naar een pacifistisch gebaar van de Boeren om de oorlogsspanning weg te nemen, verliest ze naast een zeker begripvolle houding ook de onverdeelde sympathie van de Vlamingen. Het Volksbelang komt er vervolgens al heel snel voor uit dat de redactie aan de kant van de Boeren staat, de zogeheten “stambroeders”. Geleid door de Groot-Nederlandse gedachte zal de krant vooral morele steun bieden aan de stamverwanten. Medewerkers sturen intekenlijsten naar alle uithoeken van Vlaams-België met de bedoeling te worden ondertekend door iedereen die openlijk de strijd van de Afrikaners wil steunen. Naargelang de oorlog vordert, identificeert Het Volksbelang het lot van de Vlaming met dat van de Boeren in Zuid-Afrika, aan de hand van impliciete vergelijkingen. Zowel Vlamingen als Boeren strijden voor eigen onafhankelijkheid en stellen zich te weer tegen de onderdrukker. Vlaanderen wil zich vrijmaken van de invloed van het Frans. Het gaat over het verzet tegen “het juk dat men hun oplegt”. Dit citaat uit Het Volksbelang van 26 februari 1881 kan dubbelzinnig worden opgevat. Enerzijds kan dit een expliciet verwijt zijn aan het adres van de Britten in hun strijd met de Boeren. Anderzijds kan de frase refereren aan het Frans en de wijze waarop de overheid de taal opdringt in wat toen nog heette Vlaams-België. Dat soort dubbelzinnigheden is de rode draad doorheen Het Volksbelang ten tijde van de eerste Zuid-Afrikaanse oorlog. Het flamingantisme dat ten grondslag ligt aan de aandacht voor de oorlog in Zuid-Afrika is aanwezig in citaten die op het eerste gezicht handelen over de kamp tussen Boeren en Britten, maar vooral een lokale politieke agenda dienen.

Op 11 oktober 1899 raken de Transvalers betrokken in de tweede Anglo-Boerenoorlog. De annexatie van de Boerenrepubliek Transvaal door de Britten, beschouwd als een groot onrecht dat de Afrikaners ten deel viel, heeft de propagandamachine van de Vlaamse Beweging op volle kracht gebracht. De meest productieve van alle redacteurs van Het Volksbelang waren zonder meer Paul Fredericq, Pol Anri, Milo, Van Hauwaert en Guy Staes. Zij bouwden in hun journalistieke discours voort op de dichotomie tussen “moordende” Engelse jingo’s en ijdele maar heldhaftige Boeren. De Boerenzaak is explicieter hun bekommernis dan in de jaren 1880-1881, en de gelijkenissen tussen vrijheidslievende Boeren en onderdrukte Vlamingen worden ook sterker benadrukt. De retoriek in Het Volksbelang gaat uit van één gemeenschappelijke stamboom, waarbij Hollanders, Boeren en Vlamingen behoren tot één volk. Tot die populatie behoren ook de Nederlandse kolonies, zoals Nederlands-Indië, en “internationale” Hollanders die in Teheran, Zürich en Constantinopel werken en wonen. De Boeren spreken “onze moedertaal”, en hun strijd is niet enkel een voor onafhankelijkheid, maar ook gericht op “vrede van taal”. Indien de oorlog voor hen slecht afloopt, brengt de nederlaag een gevaar mee voor “onze taal”. Paul Fredericq dankt de Boeren omdat ze de Nederlandse “eensgezindheid” verruimen, maar vreest in de toekomst voor het lot van  het Afrikaans in een Angelsaksisch Zuid-Afrika. In ieder geval verbleekte de Vlaamse Beweging naast de hevige Boerenzaak, zo meende Fredericq. Toch vallen overeenkomsten op. Algemeen sporen de “franskiljons” (de spotnaam van de Franstaligen) met de Engelse bezetter: “Franskiljons zijn jingo’s van het gallicisme, die Vlamingen onthouden van eigen ontwikkeling.” De identificatie van flaminganten met republikeinse Transvalers steunt op een vermeende stamverwantschap, aangezien Vlamingen genetisch gezien niet verwant zijn met Boeren en Hollanders. Toch ziet Het Volksbelang de Boeren onmiskenbaar als “vleesch van ons vleesch”. Om die geconstrueerde, voor eigen politieke doeleinden geformuleerde eenheid te accentueren, zongen Vlaamsgezinden tijdens hun evenementen ten voordele van Zuid-Afrika zowel het Wilhelmus als Vlaamse strijdliederen, en natuurlijk ‘Die vierkleur van Transvaal’. Het Volksbelang blijft ook na de nederlaag en het vredespact pro-Boer. Immers, de Boerenoorlog diende alleen maar als vuurproef. De legendarische Transvaalse kracht en moed zal het bloed van alle zwakke volkeren verrijken, dat wil zeggen ook van onderdrukte Vlamingen. Nu stam- en taalgenoten de slag hebben verloren, moet het Afrikaans bewaard worden teneinde zich op te werken tot Hoog-Afrikaans, net zoals het Vlaams zich tot Hoog-Vlaams moet ontwikkelen. Persaandacht in Het Volksbelang voor de Boerenkwestie zegt meer over binnenlandse politieke agenda’s en de visie van flamingantische liberalen dan over de strijd die zich in zuidelijk Afrika voltrok. De Zuid-Afrikaanse strijd was een handige hefboom om over de situatie van Vlamingen tegen het Frans en het Belgische establishment stelling in te nemen.

• Shauni van Houtven en Luna van Rillaer behaalden het masterdiploma Taal- en Letterkunde aan de Universiteit Gent (academiejaar 2017-2018). Vorig jaar volgden zij het masterseminarie over beeldvorming van de Zuid-Afrikaanse oorlog in contemporaine Vlaamse literaire en journalistieke teksten.

Beeldvorming van de Zuid-Afrikaanse oorlog: Spotprenten in Nederlandse en Vlaamse periodieken

The post Zuid-Afrikaanse oorlogen in <em>Het Volksbelang</em>: spreekbuis van liberale flaminganten appeared first on LitNet.

LitNet publiseer uittreksels uit pasverskene boeke, uitgegee deur uitgewers wat LitNet ondersteun. Dié lusmakers verskyn op LitNet as eerste slukkies.

Armand Aucamp

Armand Aucamp is ’n A-lys-celeb in Suid-Afrika. Hy het die hoofrol in die fliek Ballade vir ’n enkeling en in die supergewilde reeks Die Boekklub vertolk. Meer onlangs was hy te sien in Stroomop. Hy is ook die seremoniemeester by die Afrikaans is Groot-konserte en is binnekort te sien in verskeie Afrikaanse flieks en TV-reekse. Armand het ook ’n enorme teenwoordigheid op die sosiale media en het tienduisende volgelinge.

Saam met Du Toitskloof Wyne gaan hy oor die volgende paar maande gereeld kaal kook – hou dus die pers dop vir optredes in jou omgewing.

Opsomming

Armand kook kaal
Armand Aucamp
Uitgewer: LAPA
ISBN: 9780799384727

Oor Armand kook kaal skryf niemand anders nie as Tim Noakes. “Sonder twyfel een van die beste laekoolhidraat-kookboeke ter wêreld. Armand verskuif grense!”
Armand is inderdaad deesdae egter ’n ernstige aanhanger van die Noakes se laekoolhidraatleefstyl (LKHV), want ’n model moet dikwels hemp uittrek vir ’n foto. Dan moet jy goed lyk.

Aanvanklik het Armand Aucamp gedink Noakes is gek, maar aangesien hy gesukkel het om gewig te verloor, probeer hy toe hierdie nuwe denkwyse en hy begin kook self gesonde kos. Oor ’n paar jaar het Armand 100 laekoolhidraatresepte, wat banting- of keto-vriendelik is, gekook en neergeskryf.

Stap-vir-stap, en met pragfoto’s daarby, wys Armand jou hoe om smuldisse te skep uit heel, gestroopte bestanddele sonder om die skaal te laat ly.

Uittreksel 

Kos het nog altyd my lewe regeer. Ek was ’n knaagdier wat aanhoudend iets in die kies gehad het. As ek nie elke twee tot drie uur geëet het nie, het ek hangry (hungry and angry) geword en daarom het ek altyd kospakkies met my saamgedra.

My gewig was nog nooit buite beheer nie, maar ek was ook nog nooit werklik trots op hoe ek gelyk het nie. En as akteur verwag almal van jou om ’n six-pack te hê. Ek onthou hoe ek tydens die verfilming van Ballade vir ’n enkeling myself uitgehonger het om seker te maak ek het darem één maagspier vir daardie handdoektoneel!

Vandag, vyf jaar later, kan ek nie glo hoe my lyf, my gesondheid en my kop omgeswaai het nie. Ek is sowat 8 kg ligter, ek het meer spiermassa en minder liggaamsvet. My vel, hare en naels is kerngesond. Ek het nie dieselfde skete en kwale as baie van my vriende wat ook in hul dertigs is nie, ek slaap heerlik, my gesondheid is onverbeterlik en my energievlakke is deur die dak. Dis ál hoe ek hierdie boek kon skryf en al die mal spertye kon haal. Wat is my geheim? Banting en keto. Van eersgenoemde het jy seker al baie gehoor, van laasgenoemde minder. Albei is basies diëte wat min koolhidrate en baie (goeie) vet bevat – vandaar die term laekoolhidraat-hoëvet (LKHV).

Die sogenaamde ketogeniese dieet (of keto) is in ’n neutedop presies soos banting, behalwe dat dit sterk daarop fokus om jou liggaam in ’n staat van ketose te kry. Ketose gebeur wanneer jou selle nie meer op glukose staatmaak vir energie nie, maar eerder op ketone. Ketone is byprodukte wat afgeskei word wanneer jou liggaam vet vir energie afbreek. En hoe kry jy jou lyf sover om dit te doen? Jy eet min koolhidrate en baie (goeie) vet.

As ek maar destyds geweet het dis nie die botter wat ek moes vrees nie, maar die dekselse piesang!

Soos die meeste ander Suid-Afrikaners het ek in 2014 van banting te hore gekom danksy die hele omstredenheid oor professor Tim Noakes se sogenaamde “kosrevolusie”. Ek het dit begin navors en baie gelees daaroor sodat ek Noakes se lawwe argumente kon weerlê.

Die waarheid was: Ek kon nie. Hoe meer ek gelees, ondersoek en geluister het, hoe meer het ek besef hy is dalk net reg. Dit het my só ontstel, want brood, pasta en pizza was my léwe, dêmmit! Maar teen Oktober 2014, ná ’n magdom navorsing en leeswerk, moes ek teësinnig toegee dat Noakes reg was en ek verkeerd.

Ek het my trots gesluk en begin bant. Ek het avo’s begin eet, heel eiers, spekvleis, skaaptjops, dubbeldik-volroomjogurt, gesmelte kaas oor groente. En hoe heerlik was dit nie! Dit het my verstom hoe baie ek vet geniet het! My lewe lank het ek my daarvan weerhou: margarien pleks van botter, hoenderborsies sonder vel, tjoppies sonder vetjies, gestoomde brokkoli sonder kaas. Nou kon ek aan alles smul wat nog altyd verbode was. En die beste van alles was: Ek het gewig afgeskud pleks van aangesit!

Nog ’n aangename verrassing is dat dit glad nie duur is nie. Mense dink dit kos baie om te bant, maar omdat ek nie meer kort-kort honger word en peusel nie, spaar ek geld!
Toe ek anders begin eet het, het ek natuurlik ook anders begin kook. En dit was net so ’n revolusionêre ontdekking! Kos en kosmaak was nog altyd vir my ’n passie en die banting- en keto-bestanddele het ’n nuwe wonderwêreld vir my oopgesluit. Ek het met nuwe, opwindende kombinasies begin eksperimenteer en met die wonderlikste geregte vorendag gekom! Gou het ek besef dis geen straf om te bant of te keto nie. Dis nie sinoniem met onthouding of weerhouding nie. Inteendeel, dis ’n ontploffing van kleur, geur en smaak!

In die vier jaar sedert ek hierdie leefwyse begin volg het, het ek letterlik honderde resepte bymekaar gemaak, aangepas of uitgedink. En nou wil ek my 100 gunstelingresepte deel, sodat almal kan sien hoe heerlik en maklik dit is om te keto of te bant.

Ek hoop dit inspireer jou om ook jou lyf, kop en kombuis om te keer! Dit is vir my ’n eer dat jy hierdie boek hoegenaamd oopgemaak het. Ek hoop dit ontsluit nou vir jou ’n skatkis van gesond leef en lekker eet en dat jy oor ’n paar jaar ook sal terugkyk en dink:

Wow, hoe het ek óóit anders geëet?

Dankie dat jy my vergesel op hierdie “Ballade van ’n keto-ling”!

Armand

Kaas-en-kruie-bekerbaksel

Jy het nodig: Een koffiebeker
Voorbereiding: 2 minute
Bak: 1 minuut

Bestanddele
1 E klappermeel
2 E amandelmeel
1/4 t bakpoeier
varsgemaalde sout en peper
1 eier
1 E room
1 E botter, gesmelt
1/2 fetawiel
1/4 k mozzarella
1 t oreganum

Metode
1 Sif al die droë bestanddele in ’n mengbak en roer met ’n houtlepel.

2 Klits die eier, gesmelte botter en die room in ’n bakkie en voeg by die droë bestanddele. Roer deeglik deur met ’n houtlepel. Voeg laastens die mozzarella en feta by die mengsel en roer.

3 Gooi die mengsel in ’n groot koffiebeker of klein bakkie en sit dit vir 1 minuut op hoog in ’n mikrogolfoond.

The post Du Toitskloof | LitNet Eerste Slukkie: <i>Armand kook kaal</i> deur Armand Aucamp appeared first on LitNet.

(This article is based on a presentation made as part of the Curriculum Knowledge Selection plenary panel,  at the annual conference of the South African Education Research Association, Pretoria, 22 October 2018)

The move to decolonise education has been a matter of concern for all those thinking about the nature and purpose of university curricula.  Repeating tropes of the 1950s and 1960s, this concern has recently surfaced to challenge the dominance of Eurocentric knowledge at our universities.

Students have made a call for an ‘all-inclusive’ approach to knowledge to inform our curriculum initiatives.  Africa-centredness, they suggested, ought to be at the heart of university knowledge.

In response, the impulse to decolonise education has produced a number of popular media and academic articles. In this article I move the debate to a consideration of the epistemological claims of a decoloniality approach and, based on this, reflect on how decoloniality would inform curriculum knowledge selection at the university.

Universities are complex systems with different knowledge mixes operating across their different knowledge regions, i.e. disciplinary, applied, vocational and professional knowledge.Each of these has its own knowledge structures, a theoretical understanding of which would provide a basis for working out how an approach to decoloniality would inform curriculum selection processes.

This article offers a  conceptual toolkit to inform curriculum selection processes that I call an  ‘educational knowledge’ approach to decolonising the curriculum. For this purpose I draw on two theoretical families that have hitherto operated on parallel and incommensurate epistemological tracks. I place the theoretical literature on decoloniality into conversation with social realist literature on conceptions of ‘educational (curriculum) knowledge’.

The rest of this article is made up of three sets of comments to develop my argument.

The first set is a consideration of the curriculum knowledge claims of the decolonising approach.  Decoloniality is based on a critique of the formative relationship between the coloniality of power, knowledge and being (see Maldondo-Torres 2007).  The triumph of modern colonial epistemology, it argues, was achieved through colonial violence, relegation of people’s knowledges to an inferior status, and the creation of the deracinated modern colonial subject. Race is central to colonial epistemology (Ndlovu-Gatsheni 2013) .

Decoloniality can best be understood as a call for a type of cognitive justice based on an overhaul and expansion of the Western knowledge canon. The call is also for knowledge pluralisation, which refers to the incorporation of the complex ways of knowing of subaltern and all previously excluded groups (Fataar and Subreenduth 2015).

It favours  an inter-cultural understanding of heterodox forms of being human. All knowledge forms have to be brought into play in an intercultural education that promotes a type of epistemic openness to the knowledges of all human beings.

Despite accusations of being caught up in ‘obsolete’ knowledge of the past, decoloniality is focused on the complex challenges that characterise our ‘post-human’ condition. Questions about emerging life forms in the wake of climate change (Brennan 2017), artificial intelligence and technological innovation take centre stage in their dynamic interaction with decoloniality.

The call for decolonising education is thus nothing less that the full incorporation of all of humanity’s knowledge systems, past and present, and in anticipation of future knowledge constellations, into the knowledge selection systems of universities.  

But not all knowledge can logically be included in the curriculum. What is required is knowledge selection through the contingent curriculum processes of specific university programmes and modules.   

Decoloniality, I argue, offers three curriculum knowledge claims. Claim one, as illustrated above, is based on the centring of an all-inclusive, ecologies of knowledge approach (Santos 2014) that challenges the hegemony of Eurocentric theories, concepts, canons and perspectives.

Claim two is the knowledge and identity claim, based on the productive recognition and restoration of the full dignity of subjugated peoples and so unearth their full human potential.

Claim three pivots on  knowledge relevance and contextualisation.  This is the idea that curriculum knowledge ought to make epistemological connections to the knowledges of people, their contextual life circumstances, indigenous knowledge systems, literacies, languages and ways of knowing.  This claim emphasises the dynamism embedded in the connections made to the contexts and knowledges of people’s Africa-centred life worlds (see Zipin 2017, Cooper and Morrell 2014)

I attend to each of these three claims - centring knowledge, knowledge and identity, and knowledge relevance – below.

For my second argument set I appropriate what has come to be called a social realist approach to educational (curriculum) knowledge. Social realism, I contend, provides us with a set of theoretical tools to inform curriculum selection. The core challenge here is to work with theoretical families that have different approaches to identifying knowledge boundaries; social realism requires observation of knowledge boundaries and the socio-epistemic weight of disciplines, while decoloniality insists on a flexible, principled, complementary cross-boundary approach. 

Social realists emphasise a real(ist) conception of knowledge, not a constructivist one. They make the point that any discipline has a basic conceptual scheme by which its knowledge is organised and grows. Social realists call these schemes knowledge structures.   They point out that knowledge structures are either vertical as in physics and chemistry with a strong spine of tightly linked internal concepts, or knowledge structures can be horizontal as in sociology and political science, whose schemes are characterised by sets of concepts which develop segmentally.

These knowledge structures are, however, not binary either/or, or self-enclosed systems. Both sets of knowledge structures, I argue, allow fertile space for inserting decoloniality, in their different ways, depending on how one works with the logic of their structures. 

Subject areas such as sociology, journalism and marketing, for example, would facilitate a decolonial turn by including different and ever-expanding sets of theories and bodies of social knowledge to offer greater, more inclusive objectivity. In this way it becomes possible to “pursue a robust social science by triangulating a wide range of partial perspectives, which would yield ‘stronger objectivity’ than the ‘God trick’  of supposed objectification from a dis-interested universal perspective” (Haraway 1988 as developed in Zipin, Fataar and Brennan 2015, 16).

The space to decolonise vertical knowledge structures (science) could be opened up by highlighting, for example, the historical development of mathematics, astronomy and medical concepts. This would be done through incorporating hitherto ignored scientific work from India, Africa and Asia, where many of the foundations of these disciplines were laid. 

Decolonising Science-related disciplines such as chemistry and physics would emphasise how they evolve and subsist through their historical, contextual and horizontal integration with the social world, via the social sciences, emphasising what Santos (2015) calls the ‘external plurality’ of science. Decoloniality here would thus work carefully and principally through dismantling the silos of knowledge structures.   

Moreover, a decolonial approach would also emphasise what Santos (2014) calls the ‘internal plurality’ of scientific knowledge based on the view that, over time, “scientific research developed on a complex mix of science and non-science constructs; the selection of topics, problems, theoretical models, methodologies, languages, images, and forms of argument” (2014, 194).

Decolonising knowledge in the areas of history and social theory could include, for example, the work of Ibn Khaldun on ‘assabiyyah’ (social structures and cohesion) developed in the 14th century in the Maghreb region of Africa (Alatas 2006), and ubuntu-inspired social and philosophical work developed in South Africa in recent years (Letseka 2013).

Ibn Khaldun’s theoretical architecture precedes the social structuralism of people like Marx, Levi Strauss and Bourdieu. And ubuntu-inspired philosophy provides fruitful ground for working with the context-related cosmological knowledges of people.

Ibn Khaldun’s assabiyah and ubuntu could be incorporated into  the knowledge structuring of history, law, sociology, public administration, philosophy and business management curricula. Such perspectives would extend our theoretical frameworks, in addition to introducing students to a much wider epistemological canon.

Similarly in disciplines such as history, literature, and law one could work with different periodisations and conceptions of world and African history and society, which would challenge constructions that emerged from colonial discourse. The unilinear depiction of modernity as an Enlightenment phenomenon could be problematised through a consideration of multiple models of modernity that emphasise how slavery, war, capital, bureaucracies, education and other social systems worked in Africa, Asia and the Americas before, during and after the onset of colonial or imperial modernity. 

The South American scholar, Enrique Dussel, introduces the notion of trans-modernity that brings a pluri-versal understanding of modernity into view.   He explained that “trans-modernity is a recognition of epistemic diversity without epistemic relativism” (in Grosfoguel 2013, p. 88). Such a perspective breaks with uni-versalist view where only Western men (sic) got to define what counts as knowledge. 

The centring of an all-inclusive ecologies of knowledge approach, based on a trans-modern pluri-versal view,  I argue, would thus be facilitated by adopting a principled approach to curriculum selection that respects the knowledge structures brought into play within the specificity of particular curriculum constellations at the university.

My third and final argument moves explicitly to address principles of decolonising curriculum selection with respect to some the university’s knowledge regions.  Shay (2015) builds on Muller’s (2009) discussion of knowledge differentiation as a way of bringing curriculum selection in professional and vocational education into view.  She uses the distinction  implied in Maton’s (2000) legitimation code theory between semantic gravity (relation of knowledge to context) and semantic density (relationship of knowledge to concepts) to guide her theorising.

Drawing on Shay (2015), I suggest that the strength or weakness of a discipline’s logical coherence with respect to concepts (semantic density) as well as the strength or weakness of its coherence with respect to context (semantic gravity) would allow one to determine how to incorporate decoloniality into specific knowledge constellations. 

The question that has to be asked is how the conceptual coherence and contextual coherence of a specific knowledge area come together in its knowledge offering. This is not an either/or proposition.  In other words, no field of knowledge is founded entirely on either contextual or conceptual knowledge.  A knowledge area is constituted in a specific way depending on the interplay between its contextual and conceptual knowledge dimensions.

I argue that the decolonial appeal for the contextual relevance of knowledge would find space in those knowledge areas or subjects with greater contextual purchase and application, in other words, where the logic of the discipline is derived from its context.

The example of the subject, design, which resides in the area of vocational or professional education, illustrates the possibilities for an emphasis on decolonial relevance (see Gilio and Belluigi 2017).  Design is conceptually informed by its external relation to people’s lived contexts from where it derives its logical principles.  Active interaction with local Africa-centred aesthetics, knowledges, languages, architectures and tastes is paramount in how the ‘knowledge for design’ is recontextualised into the curriculum.  

There is a particular relationship between context and concepts.  The curriculum logic for design is derived from the context of its application and recontextualisation into the curriculum occurs through a process of concept development that derives from the contexts.  The concepts are developed with reference to the logic of the contexts.

This would also apply to disciplines such as engineering, agriculture, bio-informatics and commercial law. The knowledge assemblages of these disciplines are defined by conceptual logics that are worked out in respect of their application in professional and vocational contexts. While not deriving their primary logics from contexts, as is the case of design, curriculum selection in these areas would emphasise how their disciplinary and conceptual logics would apply to their African and decolonial contexts of application.

This is a somewhat truncated account, but the point I wish to make is that understanding the specific relationship between concepts and contexts in specific knowledge regions and their recontextualisation in the curriculum opens the possibility of a careful and disciplined incorporation of the principles of decoloniality and Africa-centred relevance into specific curriculum areas. 

In conclusion, incorporating a decolonial approach into the university curriculum is clearly not easy. There is much work to be done.  Frames and concepts have to be developed, and research pursued, for decoloniality to inform curriculum selection. Such a task invites us to bring new knowledge problems and trans- and inter-disciplinary work into the process of curriculum design. A related focus would be on other equally important curriculum processes such as pedagogy and assessment. This article has suggested that working with, and developing ‘educational knowledge’ concepts would help us move decoloniality into the space of curriculum knowledge selection.

References

Alatas, F. 2006. Ibn Khaldun and contemporary Sociology. International Sociology. 21(6):782–95.

Brennan, M. 2017. Struggles for teacher education in the age of the Anthropocene. Journal of Education. 69:43–65.

Cooper, D. and R. Morrell. (Eds). 2014. Africa-Centred Knowledges: Crossing Fields & Worlds. James Currey, New York.

Fataar, A. 2018a. Placing Students at the Centre of the Decolonizing Education Imperative: Engaging the (Mis)Recognition Struggles of Students at the Postapartheid University. Educational Studies, 54:5.

Fataar, A. 2018b. Decolonising Education in South Africa: Perspectives and Debates (Introductory article for a special edition on ‘Decolonising Education’). Educational Research for Social Change. 7: iv-x.

Fataar, A. and Subreenduth, 2015. The search for ecologies of knowledge in the encounter with African epistemicide in South African education. South African Journal of Higher Education. 29(2):106–21.

Gilio, S. and D. Belluigi. 2017. Underlying knowledge – knower structures in graphic design: Contributing to establishing a cohesive language for use in graphic design education. Art, Design and Communication in Higher Education. 16(2):7–21.  

Grosfoguel, R.  2013. The structure of Knowledge in Westernized Universities: Epistemic Racism / Sexism and the Four Genocides / Epistemicides of the Long 16th Century. Human Architecture: Journal of the Sociology of Self-Knowledge, XI(1):73-89.

Letseka, M. 2013. Educating for Ubuntu/Botho: Lessons from Basotho Indigenous Education, Open Journal of Philosophy, 3(2):337–44.

Luckett, K. 2016. Curriculum contestation in a post-colonial context: a view from the South. Teaching in Higher Education. 21(4):415–28.

Maldondo – Torres, N. 2007. On the coloniality of being. Cultural Studies. 21(2-3):240–70.

Maton, K. 2000. Languages of legitimation: the significance for intellectual fields of strategic knowledge claims. British Journal of Sociology of Education. 21(2):147–67.

Muller. J. 2009. Forms of knowledge and curriculum coherence. Journal of Education and Work. 22(3):205–26.

Muller, J. 2015. The future of knowledge and skills in science and technology higher education. Higher Education. 70:409–16.

Ndlovu-Gatsheni, S. 2013. Why decoloniality in the 21st century? The Thinker. 48:10–5.

Prah, K. 2018. A outline of decolonized education in Africa. (Seminar paper presented at CPUT, Cape Town, 25 April)

Santos, B. 2014. Epistemologies of the South: Justice against epistemicide. Paradigm Publishers: Boulder.

Shay, S. 2015.  Curriculum reform in higher education: a contested space. Teaching in Higher Education. 20(4): 431–41.

Zipin, L, A. Fataar & M. Brennan. (2015) Can Social Realism do Social Justice? Debating the Warrants for Curriculum Knowledge Selection. Education as Change. 19(2):9–36.

Zipin, L. 2017. Pursuing a problematic-based curriculum approach for the sake of social justice.  Journal of Education. 69:67–92.  

• Aslam Fataar, Department of Education Policy Studies, Stellenbosch University 

https://www.litnet.co.za/category/menings/universitysa/

The post (How) can decoloniality inform "educational (curriculum) knowledge" selection? appeared first on LitNet.

Klik hier om hierdie nuusbrief aanlyn te lees. | Click here to view this newsletter online.

The post LitNet: Jou gronddebat appeared first on LitNet.

Jeanette, ek verwys na jou kommentaar onderaan my brief van gister.

Wat jy sien as oordrewe reklame is in werklikheid ’n wekroep. Ek kla nie (soos wat baie my van sal beskuldig), ek lewer bloot verslag oor die benarde toestand waarin Afrikaans hom bevind.  En die toestand word benarder.

Ook, wat jy sien as “fanaties vasklou aan suiwerheid” is maar net ’n uitwys van verval.  Dit gaan nie soseer oor “suiwerheid” nie (want wie praat nou 100% suiwer?) maar die benadeling van Afrikaans op alle terreine.  Met die koms van die nuwe SA is gesorg dat Afrikaans van sy hoër funksies ontneem word en die verval as gevolg daarvan is maar al te duidelik op die radio, televisie, koerante, trouens, ORAL waar voorheen Afrikaans gebruik was.

Die verskonende houding van ons-moet-tog-net-nie-mense-afskrik-nie is teenproduktief. Die idee of konsep van “taal van die onderdrukker” is ’n kunsmatige konstruk wat gedurig deur ons versterk word met ons eierlopery. Afrikaans was nog nooit die taal van die onderdrukker nie; Engels was, maar juis deur reklame en propaganda is Engels nou kwansuis die taal van die bevryder en Afrikaans dié van die onderdrukker.

My betoog is nie, soos ek reeds gesê het, soseer vir suiwer Afrikaans nie, maar dat Afrikaans darem die regte veroorloof word soos bepaal in die grondwet. Ook, natuurlik, dat ons moet waak teen geradbraakte Afrikaans en dit darem so suiwer praat as wat die Engelse Engels praat.

Jan Rap

The post Antwoord vir Jeanette appeared first on LitNet.

First Man

Draaiboek: Josh Singer

Regie: Damien Chazelle

Spelers: Ryan Gosling, Claire Foy, Jason Clarke, Kyle Chandler, Olivia Hamilton, Luke Winters, Connor Blodgett, Lucy Stafford

Biografieë oor besonderse mense sorg gewoonlik vir wonderlike leesstof, en in die geval van First Man deur James Hansen was dit ook die bron vir ’n uitstaande draaiboek. Voeg daarby Ryan Gosling as die perfekte akteur vir die rol van Neil Armstrong, die man wat die eerste tree op die maan gegee het.

Verlede jaar se Hidden Figures, oor drie swart vroue wat in die 1960’s by NASA gewerk het, vorm ’n uitstekende voorskou vir hierdie film, wat eindig met die maanlanding in 1969. As naskou is daar ook nog Apollo 13 (1995), oor die derde maanlanding wat sleg skeefgeloop het. Waar laasgenoemde ’n aksiedrama is waar die spanning deurgaans hoog loop, fokus First Man op die intens menslike: Armstrong word in gelyke mate uitgebeeld as briljante vlieënier en wetenskaplike enersyds en kwesbare eggenoot en pa andersyds. Hierdie balans tussen grootse prestasie van wêreldbelang en die alledaagsheid van ’n gesinslewe sorg vir ’n boeiende en uiters kykbare fliek.

Die sterkste indruk wat die film laat, is dit waartoe die mens in staat is danksy vindingrykheid, toewyding, harde werk en – veral – ambisie en wedywering. Die ruimtewedloop tussen Rusland en Amerika het vroeg in die Koue Oorlog ontstaan, met Rusland wat eerste gepresteer het deur in 1957 die Sputnik I in ’n wentelbaan om die aarde te plaas. Vir die Amerikaners was dit ’n bitter pil om te sluk, en dááruit het die feitlik waansinnige idee gegroei om ’n man op die maan te laat loop. Maar hulle het dit reggekry – weliswaar teen ’n astronomiese koste, ook aan menselewens. ’n Mens kan tereg vra: Hoeveel van die tegnologie wat ons almal vandag as ’n alledaagsheid aanvaar en gebruik, sou moontlik gewees het as dit nie was vir die pionierswerk van die ruimte-era nie?  

Hierdie film word hoog aanbeveel, sommer vir alle kykers, en des te beter as jy dit in ’n Imax-teater kan sien.

Sterre: 4

The post <i>First Man</i>, ’n filmresensie appeared first on LitNet.

Opsomming

Volgens keurdersverslae, verslae deur persone wat artikelskryfseminare aanbied, en ander navorsers, ondervind minder-ervare navorsers (onder wie ook opvoedkundiges) probleme om ’n konseptuele en teoretiese raamwerk vir hulle navorsing te ontwikkel. In hierdie artikel poog die skrywers om die verloop of proses van die ontwikkeling van sodanige raamwerk stap vir stap te beskryf. Die ontwikkeling daarvan begin by ’n probleemstelling, dan ’n literatuurstudie, dan die toepassing van een of meer standaardteorieë wat as lens kan dien om die literatuurstudie krities mee te beoordeel, en dan die uiteensetting van die beoogde “nuwe” konseptuele en teoretiese raamwerk. In hierdie artikel word van twee teorieë gebruik gemaak, te wete die Sosiale ruimte en etiese funksie of handelingsteorie en die Vermoëns-teorie. Op basis van hierdie twee teorieë is ’n beoordelingsraamwerk bestaande uit 20 items saamgestel en die vyf artikels van die voorafgaande beperkte literatuurstudie se bevindinge aan die hand daarvan beoordeel. Hoewel ons uiteensetting van die verloop of proses om ’n nuwe konseptuele en teoretiese raamwerk daar te stel vir meer ervare navorsers as ietwat gedwonge en selfs meganisties mag voorkom, kan dit dien om nuwelingnavorsers en -artikelskrywers op die regte spoor te plaas. Vir ervare navorsers en skrywers is die opstel van ’n konseptuele en teoretiese raamwerk egter byna tweede natuur.

Trefwoorde: beoordeling van navorsing; konseptuele en teoretiese raamwerke; sosiale ruimte en etiese funksie of handelingsteorie; vermoënsteorie

Abstract

The application of a theoretical framework for the purpose of gaining depth of insight into a pedagogical research problem

It would appear, based on recent reviews of manuscripts submitted to LitNet Akademies (Opvoedkunde), that less-experienced researchers and authors of articles do not yet possess the ability to develop the conceptual and theoretical frameworks required for their studies. This impression was recently confirmed by an author who has presented a relatively large number of article-writing seminars over the past 17 years and also by research done seven years ago regarding reasons for articles having been rejected by another respectable South African journal. The research revealed that most articles had been rejected because of the lack or inappropriateness of a conceptual and theoretical framework. Rejection also followed because an author assumed that only a literature study would be sufficient or that a diagram, figure or model of a particular education system could be expounded in lieu of a conceptual and theoretical framework.

The purpose of this article is to address this problem by demonstrating how the construction of a conceptual and theoretical framework could indeed assist an educationist to acquire a greater depth of understanding of and insight into a pedagogical problem. Using “citizenship and citizenship education” as an example of a topic to research and report on for the purpose of this article, the research question formulated was: What depth of insight could an educationist acquire from a literature study or review regarding citizenship and citizenship education with the assistance of a self-constructed conceptual and theoretical framework? The authors then constructed this article as a demonstration of how to construct a conceptual and theoretical framework consisting of a number of steps also involving the application of interpretivism and constructivism as a heuristic.

The first step in the procedure is a limited literature study consisting of five scholarly articles centring on the topic of global citizenship and citizenship education. The study yields a number of perspectives regarding global citizenship education, two of which are of major significance, namely that the field of global citizenship education is still beset by considerable conceptual confusion and a lack of consensus, and that there is no clarity as yet about which philosophical route to take in planning this form of education (whether a liberal, an assimilationist, a multicultural, a transformative or a maximalist approach, for example, should be followed).

Since, as indicated, a mere literature study cannot be offered in an article in lieu of a conceptual and theoretical framework, the data and insights produced by the limited literature review on citizenship and citizenship education have to be processed still further for purposes of constructing a conceptual and theoretical framework. The next step in the procedure, therefore, is to invoke two standard theories to serve as a theoretical lens through which the results of the literature review can be viewed and evaluated. For purposes of this exercise, use is made of Van der Walt’s Social space and ethical action theory and Sen and Nussbaum’s Capability theory. These two theories are used in tandem to create a theoretical lens consisting of a set of 20 criteria or points of interest on the basis of which the results of the literature survey can be examined and evaluated. This exercise yields not only a number of relatively “new” insights into (global) citizenship (education), but also a set of at least 20 “new” key concepts regarding (global) citizenship and citizenship education. These “new” key concepts are, among others: the social space in which citizenship and citizenship education occur; the social actions taken by those involved in such social spaces; the coherence among social spaces; the unique mandates of the respective social spaces in which citizenship / citizenship education occurs; the responsibility and accountability of those involved; respect for others who are different; diversity; insistence on morally justifiable behaviour; the application of moral imagination; providing space for the unfolding of human potential; allowing space for people to do and be what they wish to do and be, to do what they regard as meaningful in their lives; the imperative of contributing to the good life and to the common good and general well-being; being open to change; and the need to produce change agents. It is clear from this list of key concepts that a relatively new conceptual framework emerges when all of these concepts are circumscribed and conceptually interconnected.

The final step in the procedure is the challenge of creating a “new” theoretical framework regarding citizenship (education) on the basis of this conceptual framework and the insights produced by the five sources in the limited literature study discussed above. In this particular case, the theoretical framework consists of the following core ideas:

Firstly, citizenship and citizenship education always occur within a particular social space (even if such a space consists of a series of flows). Secondly, citizenship (education) always entails some or other action on the part of those involved. Thirdly, effective citizenship education is characterised by a number of features, such as that it provides space for the unfolding of the potential of young people to become useful, active, transformative and maximal members of their own communities, their nation-states and also of the global world. Each of these core ideas can be expanded considerably.

A “new”, personally constructed theoretical framework, such as the one just outlined (indented above), enables the researcher to proceed to a more elaborate literature review or survey. It enables the researcher not only to consult other sources from the vantage point of a particular scholarly or theoretical frame of mind but also to examine and evaluate critically the information and data produced by a more elaborate literature survey. Further development can also be expected, namely that the researcher’s own newly constructed conceptual and theoretical framework will develop and expand and will become ever more refined as the research into a particular research problem continues.

Seasoned researchers might find the procedure described above slightly too mechanistic or recipe-like. It should be kept in mind, however, that this article is directed at the needs and requirements of novice researchers and article writers. The construction of conceptual and theoretical frameworks comes as second nature for most experienced researchers; in their case, the construction of such frameworks commences from their very first encounter with a new pedagogical research problem.

Keywords: capability theory; conceptual and theoretical frameworks; evaluation of research; social space and ethical function or action theory

1. Inleidende opmerkings

Dit wil voorkom of daar onder sommige opvoedkundiges ’n traagheid is of ’n mate van onvermoë bestaan om hulle navorsing te teoretiseer, om dit vanuit die perspektief van ’n deeglik-uitgewerkte teoretiese raamwerk te benader en deur te voer. Die woord “sommige” is doelbewus in die vorige sin gebruik, omdat daar wel (weliswaar meer ervare) opvoedkundiges is wat uitmuntend daarin slaag om so te werk te gaan, en wat hierdie tekortkoming kan raaksien in die navorsingsverslae / wetenskaplike artikels en ander publikasies van hulle kollegas. Die volgende drie uittreksels uit onlangse verslae wat deur LitNet Akademies (Opvoedkunde) ontvang is, toon in ’n mate wat die aard en die omvang van die probleem is.

Een keurder kom byvoorbeeld tot die gevolgtrekking:

Die teoretiese raamwerk waarop die navorsing berus word baie oppervlakkig aangeraak ... ’n aspek van kommer is die afwesigheid van enige teorie om bevindings en argumente te versterk. As gevolg van die gebrek aan verwysing na gevestigde teorie / vorige navorsing in die bespreking van die bevindings, is die uiteensetting van bevindings oppervlakkig. Wanneer daar verwys word na vorige geloofwaardige navorsing of publikasies van kundiges om die bevindings van die navorsing te staaf, word ’n artikel tot ’n hoër vlak verhef. Dit ontbreek hier.

’n Ander keurder kom tot die volgende slotsom:

Die artikel ontbreek aan ’n grondliggende teoretiese raamwerk as lens vir die empiriese bespreking. Bourdieu of Putnam se sosialekapitaalteorie of Bronfenbrenner se ekologiese sisteemteorie is maar voorbeelde van vele meer teorieë wat as lens akademiese diepte aan die artikel kon verleen het.

’n Derde keurder stel die volgende ten aansien van ’n ander artikel wat hy of sy beoordeel het:

Wat veronderstel is om die teoretiese raamwerk te beliggaam dien glad nie daardie doel nie. In werklikheid is daar nie ’n teoretiese raamwerk nie. Die grafiese voorstelling kan geensins as ’n teoretiese raamwerk beskou word nie.

Hierdie drie onlangse waarnemings oor teoriebou en die gebrek daaraan in artikels ondersteun ’n onlangse waarneming van Van der Walt (2018:25):

[Gedurende die ongeveer 130 artikelskryfseminare wat ek oor die afgelope 17 jaar aangebied het], het ek ’n aantal ernstige tekortkominge raakgesien in die opleiding van jong akademici, veral hulle gebrek aan insig in die rol van teoriebou in die wetenskap as ’n lens by die ondersoek van wetenskaplike vraagstukke, en ook in die “gereedskap” tot die wetenskaplike se beskikking wanneer dit kom by die toetsing van die geldigheid en betroubaarheid van hulle navorsing. (Vry vertaal uit die Engels deur die skrywers)

Al vier voorgaande waarnemings of opmerkings bevestig ’n bevinding van Van der Westhuizen, Van der Walt en Wolhuter (2011:7, 11) dat verreweg die meeste tydskrifartikelmanuskripte wat destyds (sewe jaar gelede) deur die Suid-Afrikaanse Tydskrif vir Opvoedkunde deur die keurders van die hand gewys is, verskeie tekortkominge vertoon het wat betref die bou en/of die insluiting van ’n konseptueel-teoretiese raamwerk in hulle artikels. Daardie ontleding het getoon dat die tekortkominge gewissel het van die totale afwesigheid van sodanige raamwerk tot die ontoereikendheid of die ontoepaslikheid daarvan.

Dit wil voorkom of die situasie sedertdien nog nie baie verbeter het nie, maar hierdie indruk sal met nuwe navorsing getoets moet word. Kollegas wat dikwels betrokke is by die keuring van tydskrifartikels sal bewus wees van nog ander tekortkominge wat met die voorgaande verband hou, soos dat ’n navorser meen dat ’n blote literatuuroorsig voldoende is en dieselfde rol as ’n konseptuele en teoretiese raamwerk in navorsing kan vervul (terwyl die literatuuroorsig in werklikheid maar net die eerste stap in die rigting van so ’n raamwerk is), of dat navorsers meen dat as hulle ’n figuur, diagram of model van ’n stelsel (byvoorbeeld ’n onderwysstelsel of ’n kurrikulumsiklus) saamgestel het, hulle daarmee ’n konseptuele en teoretiese raamwerk tot stand gebring het. Die verwysing van die keurder hier bo na die sosialekapitaalteorie of die ekosisteemteorie as lense toon dat ’n diagram of model alleen nie aan die verwagtinge kan voldoen nie.

Dit is verder ook interessant om waar te neem dat hoewel die meeste opvoedkundetydskrifte van aansien in hulle riglyne aan artikelkeurders vra dat die keurders ook ’n uitspraak moet lewer oor die gehalte van die konseptuele en teoretiese raamwerke van artikels, hierdie onderwerp so goed as glad nie aangeraak word in verskeie van die dikwels-geraadpleegde handboeke oor opvoedkundemetodologie nie. Die standaardwerke van byvoorbeeld Leedy en Ormrod (2015), Gall, Gall en Borg (2013) en Creswell (2015) bevat geen hoofstuk of afdeling oor die bou, keuse en aanwending van ’n konseptuele en teoretiese raamwerk nie. Maree se werk (2007:15, 30–1) bevat wel ’n baie kort uiteensetting van ’n “concept map”, ’n konseptuele raamwerk en konsepverheldering. Hoewel Scriven (1988:132 e.v.) uitvoerige aandag gee aan “die belangrike rol van konseptuele ontleding” word hierdie aangeleentheid tot slegs die veld van “philosophical inquiry methods” beperk; dit word nie in verband gebring met enige ander vorm van of benadering tot opvoedkundenavorsing nie. Wolhuter (2015:30–1) onderstreep hierdie tekortkoming wat byvoorbeeld die vergelykende en internasionale opvoedkunde betref deur daarop te wys dat al die teorieë wat tot dusver in daardie dissipline gebruik is, buite die vakgebied ontwikkel is en dat waar hulle wel in die vakgebied gebruik word, dit slegs sporadies van aard is. Daar is tot dusver nog geen sprake van volledige “inheemse”, vak-eie teoriebou in daardie vakgebied nie. Daar is selfs, kan ’n mens aflei uit die ontledings van die stand van die opvoedkunde in verskeie lande deur Furlong en Whitty (2017), ’n behoefte aan ’n gekonsolideerde veldteorie (“unified field theory” – ’n term aan die fisika ontleen) in die opvoedkunde.

Die doel van hierdie artikel is om in die lig van die voorgaande waarnemings, wat ’n duidelike leemte in opvoedkundiges se wetenskaplike artikels uitlig, te probeer aantoon hoedat teoriebou ’n opvoedkundige kan help om verdiepte insig in ’n bepaalde opvoedkundige of onderwyskundige probleem te verkry. Die oorkoepelende vraag wat deur hierdie artikel beantwoord moet word, is: Watter verdiepte insig kan ’n opvoedkundige oor ’n bepaalde opvoedkundige probleem verkry deur gebruik te maak van ’n self-ontwikkelde konseptuele en teoretiese raamwerk? Om die vermelde oogmerk te bereik is die res van hierdie artikel soos volg saamgestel. In die eerste plek word verduidelik watter metode die skrywers gevolg het om die artikel tot stand te bring. Daarna word ’n kort oorsig gegee van twee teorieë wat in kombinasie gebruik word om die kernbevindinge van die literatuurstudie, soos in die vyf artikels oor burgerskapsopvoeding (as demonstrasie) na vore gebring, te beoordeel. Die beoordeling van die bevindinge geskied daarna en die artikel sluit met ’n oorkoepelende gevolgtrekking.

2. Metode van ondersoek

As eerste stap van ’n demonstrasie oor hoe ’n konseptuele en teoretiese raamwerk ontwikkel kan word, word ’n beperkte literatuurstudie van vyf artikels oor burgerskap en burgerskapsonderwys gedoen en ’n opsomming gemaak van die bevindinge wat die navorsers ten aansien van die probleemvraag (kyk volgende afdeling) gemaak het. (Nota: ’n tipiese literatuurstudie bestaan natuurlik uit baie meer as net vyf bronne; hierdie is net ’n demonstrasie.) Om die kernbevindinge uit die literatuurstudie meer diepgaande te kan beoordeel, word daarna gebruik gemaak van twee teorieë om as teoretiese beoordelingslens te dien, te wete die Sosiale ruimte en etiese handeling of funksieteorie en die Vermoëns-teorie van Sen en Nussbaum. Die gekombineerde of saamgestelde toepassing van hierdie twee teorieë as lens bring ’n hele aantal verdere perspektiewe op die vraagstuk van burgerskap en burgerskapsonderwys na vore. Hierdie insigte word dan benut om ’n nuwe konseptuele en teoretiese raamwerk in konsep te formuleer. Om dit alles te vermag vereis van ons as skrywers van hierdie artikel om interpretivisties-konstruktivisties te werk te gaan (Duffy en Jonassen 1992:2–3; Merriam 2009:8–9), ’n aangeleentheid wat hier onder in ’n aparte afdeling van die artikel breedvoeriger aan die orde gestel word.

3. Literatuurstudie: Kernbevindinge voortvloeiend uit die vyf artikels oor globale burgerskap en burgerskapsonderwys

Om die demonstratiewe en beperkte literatuurstudie (die vyf tydskrifartikels) te rig is die volgende navorsingsvraag spesifiek vir hierdie literatuurstudie geformuleer: Hoe sien die geraadpleegde skrywers die verskynsel van globale burgerskap en burgerskapsonderwys en wat beskou hulle as die vernaamste uitdagings wat onderwysers op hierdie terrein die hoof sal moet bied? Vir die doeleindes van die oefening is vyf tydskrifartikels gekies wat in die besonder oor globale burgerskap handel.

Die kernbevindinge van elkeen ten aansien van die probleemvraag is soos volg:

Volgens Banks (2008:129) het die onlangse verwikkelinge in die wêreld gelei tot heelwat meningsverskil oor wat met burgerskap en burgerskapsonderwys bedoel word. Een van die meningsverskille hou verband met die vraag of ’n assimilasionistiese (gelykmakende), liberale of ’n universalistiese (insluitende) aanslag gevolg moet word. Hy self bepleit ’n transformasionele (hervormende) benadering wat die studente in staat sal stel om goed te funksioneer binne hulle eie kultuur-, rasse- en etniese groep sowel as in die nasiestaat, die streek en die ganse wêreld. Volgens Banks is dit belangrik dat aandag gegee moet word aan kulturele demokrasie, dit wil sê om te erken dat individue die reg het om met hulle eie individuele en groepskulture te assosieer. Hulle moet hulle eie groepsregte kan uitoefen binne ’n demokratiese raamwerk. Globale bewegings van mense maak na sy mening ’n liberaal-assimilasionistiese benadering tot burgerskap en burgerskapsonderwys baie moeilik (2008:130). Die groot uitdaging van die toekoms is, na sy mening, om gemeenskappe tot stand te bring wat aan die een kant die diversiteit onder landsburgers kan akkommodeer, maar hulle tegelyk ook kan bind aan ’n oorkoepelende stel gedeelde waardes en ideale. Daar is so ’n groot verskeidenheid tale en kulture in die wêreld dat dit nogal ’n groot uitdaging gaan wees om ’n veelgeskakeerde opvatting van burgerskap en burgerskapsonderwys tot stand te bring. Globalisering is besig om die saak nog ingewikkelder te maak (2008:130–2). Burgerskapsonderwys behoort die studente te help om ’n identiteit en ’n verbintenis aan ’n globale gemeenskap te ontwikkel en tegelyk ook ’n band met hulle eie kulturele gemeenskappe, insluitende die nasiestaat waartoe hulle behoort (2008:134).

Miedema en Bertram-Troost (2015:44–5) sluit hulle by Banks se gedagtegang aan as hulle stel dat hulle aanvanklik gedink het dat burgerskap en burgerskapsonderwys meer gerig moet wees op die eie en op die nasiestaat, maar nou begin dink dat dit meer insluitend behoort te wees en die vorm van ’n soort wêreldvisie-onderwys moet aanneem. Hulle is ook voorstanders van maksimale (omvattende) burgerskapsonderwys, wat daarop neerkom dat groter erkenning aan diversiteit in die samelewing gegee moet word, hoewel aandag aan die persoonlike identiteit van kinders nie verwaarloos behoort te word nie (2015:46). Die skool moet benader word as ’n soort embrioniese gemeenskap waarin kinders reeds van jongs af in aanraking gebring word met die kulture en die opvattinge van ’n groot verskeidenheid ander mense. Hierdie soort ervaring sal hulle gereed maak vir die lewe buite die skool, ook vir die globale wêreld (2015:47). Die meeste hedendaagse probleme in die wêreld kan nie meer op plaaslike vlak opgelos word nie, maar vra om globale oplossings. Om probleme soos geweld die hoof te bied behoort burgerskapsonderwys globaal van aard te wees en tegelyk ook inter- en transkultureel (2015:48–9).

Sklad, Frieman, Park en Oomen (2016:323–4) sluit hulle aan by die vorige skrywers en stel dat die vraagstuk van burgerskap en burgerskapsonderwys deurdrenk is van konseptuele en ander vraagstukke, maar meen dat die probleem opgelos kan word deur middel van ’n dialektiek tussen die plaaslike en die globale. Een van die implikasies van so ’n dialektiek is dat die plaaslike klaskamer oopgestel moet word om ook globale omstandighede en uitdagings in te sluit. Hulle ondersteun om hierdie rede die insluiting van onderwerpe soos moraliteit, demokrasie en sosiale vraagstukke in die kurrikulum in (2016:324–5). Dit sal na hulle mening lei tot ’n meer regverdige, vreedsame, verdraagsame, insluitende en vaardige wêreld (2016:325). Die sleutel tot ’n nuwe benadering lê waarskynlik in iets soos “glokalisering”, naamlik dat alle globale verandering altyd met plaaslike optrede begin en dat daar altyd ’n onderliggende band tussen die lokale en die globale is (2016:327).

Myers (2016:3) stem saam dat die onderwys wat kinders ontvang, blyke daarvan moet gee dat hulle bewus is van globale uitdagings. Hy gee ook toe dat daar nog baie onduidelikheid bestaan oor wat presies met globale burgerskap en burgerskapsonderwys bedoel word en wat die politieke dimensies daarvan is. Sy definisie van globale burgerskapsonderwys is dat dit begrip en vaardighede aan leerlinge bied om volledig en sinvol aan ’n geglobaliseerde samelewing te kan deelneem, en daardeur te kan bydra tot ’n regverdiger en veiliger wêreld. Hy is egter bevrees dat globale burgerskap en burgerskapsonderwys deur die neoliberale ideologie gekaap kan word en dat dit diensbaar gemaak sal word aan globale kapitalisme. Na sy oordeel is een van die belangrike uitdagings om opnuut die verhouding tussen die staat en sy burgers uit te klaar (2016:4). Hy pleit daarvoor dat studente gehelp moet word om ’n “globale lens” te ontwikkel waardeur hulle die wêreld en die toekoms kan bekyk en benader. Die rol van die politiek moet nie in hierdie prosesse misgekyk word nie, juis omdat burgerskap en burgerskapsonderwys sulke omstrede onderwerpe is (2016:7).

Moon (2000:1–3) lê ook nadruk op die konseptuele en “filosofiese” omstredenheid van die begrippe burgerskap en burgerskapsonderwys, maar bring ’n nuwe gesigspunt na vore deur daarop te wys dat die ruimte waarin dit moet plaasvind, sowel plaaslik as globaal, nie meer ’n omskryfbare plek is nie, maar ’n vloeibare en veranderlike ruimte. Om hierdie rede kan burgerskap en burgerskapsonderwys nie meer gerig wees op lojaliteit aan die nasiestaat nie, maar moet dit transnasionaal ingestel wees. Hy vestig ook, soos skrywers wat hier bo vermeld is, die aandag op spanninge tussen voorstanders van ’n assimilasionistiese (gelykmakende) en multikulturalistiese (diversiteit-erkennende) benadering tot burgerskapsonderwys. Hy self is ’n voorstander van laasgenoemde, maar bring dit doelbewus ook in verband met ’n globale aanslag (2010:5, 8).

Wat in hierdie afdeling van die artikel aangebied is, bevat wat bekend staan as ’n literatuurstudie of -oorsig. Die vraag is nou: Hoe verwerk ’n ondersoeker so ’n literatuurstudie tot ’n konseptuele en teoretiese raamwerk? Die eerste stap in daardie rigting is om ’n teoretiese lens te ontwikkel waardeur die gegewens van hierdie literatuuroorsig bekyk kan word.

4. Die teoretiese lens saamgestel uit twee teorieë wat hand aan hand loop

Die Sosiale ruimte en etiese funksie of handelingsteorie, soos deur Van der Walt (2017a voetnota 5; 2017b; 2017c; 2017d; Van der Walt 2018; Andressen en Van der Walt 2018) uiteengesit, wentel om twee hoofgedagtes, naamlik die opvatting dat gebeure altyd binne die een of ander sosiale ruimte plaasvind en ook dat sodanige gebeure, handelinge of funksies aan bepaalde eties-morele norme moet voldoen. Hierdie twee gedagtes word kortliks uitgespel.

4.1 Die sosiale-ruimte-moment

Hierdie moment van die teorie beliggaam die gedagte dat individue, groepe en samelewingsverbande, soos gesinne, families, skole, besighede, universiteite en sportklubs, en ook handelinge en gebeure elkeen ’n bepaalde sosiale ruimte in die menslike leefwêreld beslaan. Ruimte word vir hierdie doeleindes omskryf as die plek waar mense en hul verbande hulself fisies en/of liggaamlik oriënteer in die werklikheid (Verburg 2015:420). Handelinge en gebeure speel, met ander woorde, af binne die kosmiese wetsraamwerk van sosiale interaksie (Verburg 2015:203). Hoewel die nadruk op die sosiale funksie van menslike bestaan gelê word, word daarmee nie geïmpliseer dat die sosiale die enigste of die belangrikste modaliteit van die werklikheid of van menslike bestaan is nie (Mahlomaholo 2014:172–3).

Die teorie poneer verder dat, anders as in ongedifferensieerde of “natuurlike” samelewings (Verburg 2015:355), elke individu, groep of samelewingsverband toevertrou is met ’n uniek-eie skeppingsmandaat, funksie, doel of roeping in die werklikheid. Elkeen moet gevolglik sy of haar funksie en doel met verantwoordelikheid en toerekenbaarheid uitvoer, maar moet in die proses ook toon dat hy of sy respek het vir die sosiale ruimtes, selfbepaling en funksies van alle ander betrokke partye. Elkeen behoort hom of haar in sy of haar betrokke sosiale ruimtes te kan uitleef (Kagawa en Selby 2014:11). Sosiale ruimtes behoort ook voorsiening te maak vir allerhande vorme van diversiteit (kultureel, godsdienstig en dies meer) (Van Goor, Heyting en Freeke 2004:187).

Die eerbied of respek waarvan hierbo sprake is, vind uitdrukking in die toepassing van die beginsel van soewereiniteit in eie kring en die teenhanger daarvan – die beginsel van enkapsis of verweefdheid (Verburg 2015:64, 100, 107). Eersgenoemde verwys na die relatiewe outonomie wat elke individu, groep of samelewingsverband in sy of haar sosiale ruimte besit en mag uitoefen, en laasgenoemde na die verweefdheid van menslike bestaan: een mens leef met ander saam, een groep met ’n ander, en een samelewingsverband is met ’n ander verweef omdat hulle dieselfde mense as lede kan hê (dieselfde persoon kan ’n kind in die gesin of van ouers, ’n leerling in die skool en ’n jong burger van die staat wees).

4.2 Die eties-morele-moment

Die teorie lê verder klem op die eties-morele gedrag wat elke deelnemer in ’n betrokke sosiale ruimte aan die dag behoort te lê. Elke deelnemer aan of betrokkene by ’n bepaalde sosiale ruimte behoort ook sorg te dra vir die belange van alle ander mense en groepe. Hierdie beginsel kan op verskeie maniere verwoord word, soos om jou naaste so lief te hê soos jouself (Matteus 5:43), om om te gee vir die persoon en die belange van andere (Stoker 1967:231), Kant se kategoriese imperatief (Kenny 2012:699) of Rousseau se stelreël om aan andere te doen soos jy graag aan jouself gedoen wil hê (Comte-Sponville 2005:9). Dit spreek feitlik vanself dat geregtigheid, regverdigheid, eerbied vir andere en sorgsaamheid ten nouste verband hou met hierdie stelreël. Deur die toepassing van hierdie reël of norm in die sosiale omgang tussen mense binne ’n bepaalde sosiale ruimte, soos ’n skool en selfs ’n onderwysstelsel, word daar ruimte aan alle individue, groepe en samelewingsverbande gebied om vir hulself sin in hul bestaan te ontdek, te formuleer en daarvolgens te lewe. Op hierdie manier kan daar ook ruimte vir diversiteit in die konteks van naasbestaan geskep word (UNESCO 2015:23).

Hierdie gedagtegang het in onlangse tye wye ondersteuning ontvang. Volgens UNESCO (2015:24) kan die toepassing van hierdie norm of beginsel aanleiding gee tot die groei van ’n beter wêreld gekenmerk deur etiese en vreedsame optrede en handeling. Daarmee eggo UNESCO ’n waardeoordeel wat Nussbaum (2012:21, 25, 28, 57, 91) enkele jare gelede uitgespreek het, naamlik dat daar eerbied vir mense, hul waardigheid en gelykheid met andere behoort te wees, dat hulle hulself gevoelvol in die plek van andere moet kan stel en dat hulle barmhartigheid teenoor andere moet kan bewys. Sy kom tot die belangrike insig dat die eerbied wat een mens of een groep teenoor ’n ander betoon, juis sosiale ruimte behoort te skep, dit wil sê die ruimte wat mense benodig om hulself en hul gewetens uit te leef, of ander saamstem met wat hulle in hul betrokke sosiale ruimte doen of nie. UNESCO en Nussbaum eggo ’n gedagte wat reeds meer as ’n dekade gelede deur Bower (2005:231) uitgespreek is, naamlik dat mense, as etiese wesens, morele inbeelding vir ander en hulle betrokke situasies of sosiale ruimtes moet kan toon. Morele verbeelding is, volgens Wright (2009:419), die vermoë om op ’n intieme vlak te verstaan wat iemand anders se dade (in sy of haar sosiale ruimte) aandryf.

4.3 Die vermoëns-teorie

Volgens Wells (2015) het Amartya Sen, ’n ekonoom, ’n vermoënsbenadering uitgewerk waarmee hy die stand van welvarendheid of armoede onder nasies kon bereken en teenwerk. Sy benadering is daarna deur die regsgeleerde en filosoof Martha Nussbaum tot ’n teorie oor sosiale geregtigheid uitgewerk (Robeyns 2005:94). Ander wetenskaplikes het die basiese beginsels van die teorie op ander vraagstukke begin toepas. Robeyns het dit byvoorbeeld gebruik in instrumente vir navorsing in die sosiale wetenskappe; Sabina Alkire het dit benut met die oog op die ontwikkeling van ’n deelnemende benadering tot die evaluering van vermoënsuitbreiding; John M. Alexander het dit op sy beurt gebruik vir die ontwikkeling van ’n teorie oor vermoë as vryheid van oorheersing (Wells 2015). Dit is in onlangse jare ook wyd in die onderwys en opvoeding toegepas (Cockerill 2014:17).

’n Ontleding van die literatuur oor die vermoënsteorie toon dat hoewel dit gefundeer is in ’n aantal kerngedagtes, soos wat in die volgende paragrawe saamgevat word, dit wyd uitgekring het deurdat allerlei ander opvattinge wat met die mens se ingebore en aangeleerde vermoëns verband hou, daarby ingewerk geraak het, en dit in ’n wye verskeidenheid sosiale, opvoedkundige en ander probleme en wetenskapsvelde ingang en toepassing gevind het. Dit is egter nie vir die doeleindes van hierdie artikel nodig om al hierdie bykomende gedagtes uit te spel of in besonderhede in te gaan op die toepassingsmoontlikhede en -terreine van die teorie nie.

Die vermoënsteorie van Sen, Nussbaum en die ander eksponente daarvan kom kortliks op die volgende neer: Daar word in die eerste plek van die veronderstelling uitgegaan dat alle mense oor besondere vermoëns beskik wat hulle moet ontwikkel en dat hulle die ruimte en vryheid asook die geleenthede gegun moet word om die vermoëns wat hulle as waardevol ag en wat hulle self kies, tot volle wasdom te bring (Sen 2010:232). Die nodige eerbied moet aan hulle as mense betoon word en een van die maniere om dit te doen is om aan hulle die geleenthede in hul lewens en ook in die gemeenskap te bied om hul vermoëns so goed as moontlik te laat ontwikkel en ontplooi. ’n Kerngedagte van die vermoënsteorie is dat mense die ruimte gegun moet word en ook toegelaat moet word om die dinge te doen waaraan hulle as mense en as individue waarde heg. Deur dit gegun te word, kan hulle ook deel in die “goeie lewe”, met ander woorde, kan hulle hul deel van die algemene welsyn en gehalte van lewe ervaar. Die fokus van die vermoënsteorie is nie net op die mate waartoe mense die geleentheid gebied word om die vermoëns waarop hulle besluit het te ontwikkel nie, maar ook of hulle die geleenthede benut het wat hulle gegun is, en hulle doelwitte bereik het (Sen 2010:236). Nussbaum (2000:5; 2012: 65) bepleit dat ’n minimum mate van eerbied en waardigheid aan elke mens toegeken word. Mense moet verder nie beskou en behandel word as instrumente of middele tot ’n doel nie, maar elke mens as ’n doel in sigself (Nussbaum 2000:6). Mense is almal menswaardig, maar beskik oor verskillende vermoëns (Nussbaum 2000:12). Hulle lewe in samelewings waar ’n persoon se waarde of waardigheid nie moet afhang van sy/haar instrumentele waarde soos inkomste, rykdom of toegang tot hulpbronne nie (Sen 2010:231). Die klem van die vis dus nie soveel op die middele van lewe nie as op die geleenthede van die lewe (Sen 2010:233).

Volgens Robeyns (2005:94) en Dang (2015:460) kan die vermoënsteorie opgeneem word as ’n normatiewe raamwerk wat gebruik kan word vir die evaluering en assessering van individuele en maatskaplike welsyn. Op hierdie manier kan dit ook aangewend word as normatiewe riglyn vir die ontwerp en hersiening van sosiale beleid en voorstelle oor sosiale veranderinge in die samelewing. Die kerneienskap van die vermoënsteorie is die toespitsing daarvan op dit wat mense in staat is om te doen en te wees, en op hoe hulle dit kan doen, met ander woorde op hul vermoëns of kapasiteite. Toegepas op die onderwys en die onderwysstelsel kom hierdie toespitsing daarop neer dat die leerders in die skool of as deel van die onderwysstelsel hul vermoëns behoort te ontwikkel om die leerinhoude te bemeester, om welslae in die onderwysstelsel te behaal tot die hoogste vlakke toe (soos universiteitstudie, indien van toepassing) en om hul eie leerhandelinge te kan bepaal, rig en bestuur (waarvoor hulle die leiding en toerusting van bekwame mense soos onderwysers en dosente nodig het). Deur dit te doen – kan ’n mens uit hierdie teorie aflei – sal die leerders uiteindelik toegang kry tot die “goeie lewe” in die land, oftewel kan deel in die rykdomme en die voordele van die land en sal hulle persoonlike en sosiale welsyn geniet en uiteindelik ook ’n uitstekende gehalte van lewe.

5. Beoordelingsraamwerk

Afsonderlik en in kombinasie bied hierdie twee teorieë ’n raamwerk aan die hand waarvan die inhoud van die gekose vyf artikels oor burgerskap en burgerskapsonderwys, dit wil sê, die resultate van die beperkte literatuurstudie oor burgerskap en burgerskapsonderwys, beoordeel kan word. Deur die lens van die twee teorieë oor die resultate van die literatuurstudie te laat gaan, kry ’n mens ’n verdiepte perspektief op die literatuurstudie. Die twee teorieë in kombinasie lei tot ’n teoretiese assesseringsraamwerk wat (in hierdie geval) bestaan uit twintig kritiese vrae wat oor elke artikel in die literatuurstudie gestel kan word. Om ’n genuanseerde assessering van elke artikel, die redenasie daarin en die bevindinge te kan doen, is gebruik gemaak van ’n vyfpuntskaal vir elkeen van die vrae. Die insigte voortspruitend uit elke artikel oor burgerskap en burgerskapsonderwys kan aan die hand daarvan beoordeel word, soos hier onder aangetoon.

Die beoordelingsraamwerk wat gebruik kan word om die vyf artikels se inhoud en bydraes te evalueer en wat spruit uit die gesigspunte van die twee teorieë hier bo, sien soos volg daar uit:

Tabel 1. Beoordelingsraamwerk aan die hand waarvan die vyf voorafgaande artikels geëvalueer kan word

* Verwys na die vyf tydskrifartikels van die literatuurstudie oor burgerskap en burgerskapsonderwys. Dit geld vir elke sel in die laaste vyf kolomme van die tabel.

As ’n mens die resultate van die vyf-artikel-literatuurstudie oor burgerskap en burgerskapsonderwys deur die lens van die twee teorieë bekyk (soos deur die kruisies in die verskillende selle van die tabel aangetoon), kan dit gestel word dat al die skrywers wat geraadpleeg is, breedweg voldoen het aan die kriteria of gesigspunte wat deur die kombinasie van die twee teorieë na vore gebring is. Hulle bevindinge lê deurgaans in kategorieë 3 tot 5. Dit toon dat hulle, bekyk deur die lens van die twee teorieë, die nodige aandag geskenk het aan daardie aspekte van burgerskap en burgerskapsonderwys wat in terme van die twee teorieë, te wete die sosiale ruimte en etiese handelingsteorie en die vermoëns-teorie, noodsaaklik is om aan aandag te gee.

Met hierdie gevolgtrekking het ons egter nog nie by ’n diepgaande “nuwe” teorie oor burgerskap en burgerskapsonderwys uitgekom nie. Voordat die buitelyne van so ’n “nuwe” teorie geskets word, moet eers, soos hier bo beloof, aandag geskenk word aan ’n ander metodologiese vraagstuk.

6. Die rol van vertolking (interpretasie) en betekenis- of sinskonstruksie (konstruktivisme)

Soos dit in die metodologiese verantwoording hier bo gestel is, het ons as skrywers interpretivisties-konstruktivisties te werk gegaan. Die bespreking van die twee teorieë sowel as die opstel en invul van die tabel hier bo was uitvloeisels van hierdie wetenskaplike benadering. As ’n mens ’n oog oor die keuse van die twee teorieë en oor die tabel gooi, mag ’n eerste indruk wees dat wat hier aangebied is, subjektief van aard is – dat dit wat in die tabel ingevul staan, te danke (of te wyte) is aan die persoonlike oordeel van die skrywers van hierdie artikel en dat dit gevolglik, volgens sommige wetenskaplikes, nie die toets van “wetenskaplike objektiwiteit” kan deurstaan nie. Voordat die “nuwe” teoretiese raamwerk aangaande burgerskap en burgerskapsonderwys meer indringend bespreek word, moet ons eers aandag aan hierdie moontlike beswaar gee.

Chapman (2017:3) stel tereg dat alle navorsing op komplekse stelle veronderstellings berus en dat daar heelwat sodanige stelle veronderstellings is waaruit navorsers kan kies (Haddadi, Hosseini, Johansen en Olsson 2017:1082). Die navorsingsmetode wat gekies word, vloei onder meer uit die onderliggende veronderstellinge of aannames van sowel die navorser as die wetenskaplike benadering en gevolglik kan navorsers se bevindinge oor dieselfde navorsingsobjek onderling van mekaar verskil. Interpretiviste en konstruktiviste gaan byvoorbeeld van die ontologiese veronderstelling of aanname uit wat bekend staan as nominalisme (en nie realisme, die uitgangspunt van byvoorbeeld positiviste nie) (Packard 2017:536). Die keuse van ’n naam as talige etiket geheg aan iets (soos die kategorieë in die linkerkolom van die tabel hier bo) is belangrik; sulke name of etikette word doelbewus gekonstrueer en gekies “as more than a matter of empirical fact” (Chapman 2017:3). Hulle verleen ’n sekere outentisiteit, geloofwaardigheid en kritiese waarde aan die “ding” of, soos in hierdie geval, aan die bevindinge (en nie noodwendig die geldigheid en betroubaarheid daarvan, waarop positiviste sou aandring, nie). Indien ’n mens hierdie interpretivistiese aanname of uitgangspunt aanvaar, kan sin of betekenis nie as “objektief waar” beskou word nie. Alle wetenskaplike bevindinge sit ingebed in komplekse sinvolheidsnetwerke (“webs of significance”) (Chapman 2017:3). Die woorde en die frases wat ’n navorser gebruik om sy of haar bevindinge mee te verwoord, roep komplekse assosiasienetwerke (“webs of association”) op wat verband hou met teorieë, metodes, die navorsers se eie vooronderstellings en agtergronde, debatte wat op die terrein gevoer is en word, en so meer. Chapman (2017:4) vat al hierdie gedagtes soos volg saam: “Die eenvoud van die woorde verberg die totaal verskillende kontekste van vertolking.”

Interpretivisme is dus ’n proses-teoretiese benadering in terme waarvan byvoorbeeld veronderstel kan word dat wetenskapsbeoefening nie ’n deterministiese proses is wat vanself afloop nie, maar ’n gekose manier van doen ten einde aan die subjektiewe doeleindes van die wetenskaplike te kan voldoen (Packard 2017:537). Die keuse van teorieë en die samestelling van ’n tabel met kriteria wat uit die teorieë vloei (soos hier bo) is gevolglik ook nie ’n deterministiese proses nie, maar ’n gekose plan van aksie om uitvoering te kan gee aan die bedoelinge van die navorsers (in hierdie geval die skrywers van hierdie artikel). Interpretivisme is die wetenskaplike siening dat sosiale orde (soos die handelinge van ’n navorser) voortkom uit die intensionele optrede en interaksie van mense, en wel op individuele vlak (Packard 2017:536).

Dit is voorts belangrik om in gedagte te hou dat interpretivistiese werk geen aanspraak daarop maak dat dit “reg” of “verkeerd” is nie. Die doel daarvan, soos Van Huyssteen (2006:16) tereg opmerk, is om die werklikheid, ander mense, en die sosiale aspekte van die leefwêreld beter te begryp. Hierdie siening is gegrond in twee uitgangspunte. Die eerste is dat die vertolking van ervaring altyd plaasvind in die omvattende konteks van lewende en veranderende opvattinge (Van Huyssteen 2006:27). Die tweede is die gemelde nominalistiese uitgangspunt dat die data nie in staat is om vir sigself te spreek nie – daar moet talige etikette (name) aan gegee word en hulle moet vertolk (geïnterpreteer) word om sin daarvan te kan maak in en vir die wetenskaplike wêreld (Chapman 2017:4). Om sin te maak van die data word daar van teorieë (soos die Sosiale ruimte en etiese handeling of funksie-teorieen die Vermoëns-teorie) as lense of vertolkingsraamwerke gebruik gemaak. Deur gebruik van hierdie teoretiese lense kan die wetenskaplike navorser uitsprake maak oor die werklikheid soos dit is, maar ook oor die werklikheid (in hierdie geval burgerskap en burgerskapsonderwys) soos dit behoort te wees. “Interpretively theorised field material” lewer ’n verklaring vir ’n stand van sake, maar daarmee word nie te kenne gegee dat ’n ander teoretiese lens nie ’n heeltemal ander verklaring daarvoor sou kon lewer nie (Chapman 2017:4). Die doel van hierdie soort subjektiewe vertolkende wetenskaplike werk is nie om algemeen- of objektief-geldige kennis te lewer nie, dog wel om klein treetjies te gee in die rigting van verklarings wat ons in staat stel om die aard en die omvang van die onderhawige probleem al beter te verstaan, in hierdie geval burgerskap en burgerskapsonderwys. Hierdie werkwyse lei onvermydelik tot die ontstaan van ’n oënskynlik rustelose opeenvolging van “nuwe” teorieë in terme waarvan die onderhawige probleem vertolk kan word (Chapman 2017:4). Die bedoeling met hierdie werkwyse is nie om strydende en mededingende vertolkinge van die werklikheid te ontwikkel nie, maar eerder om aanvullende verklaringe te bied vir wat waargeneem is (Van Huyssteen 2006:15).

Sommige wetenskapsmetodoloë, soos Neumann (2006), beskou die konstruktivisme as ’n onderdeel van die interpretivistiese benadering. Hoe dit ook al mag wees, hierdie twee benaderings sluit baie nou by mekaar aan. Konstruktiviste gaan van die veronderstelling uit dat wetenskaplikes individuele en subjektiewe sieninge ontwikkel aangaande die werklikheid op grond van hul ervaringe daarmee. Omdat een wetenskaplike se singewing, en dus teoretiese konstruksies van die werklikheid, verskil van dié van ander, word elke wetenskaplike genoop om kennis te neem van die veelvoud van meninge wat daar bestaan oor ’n betrokke aangeleentheid (soos burgerskap en burgerskapsonderwys) en moet hulle nie probeer om singewing tot net ’n paar gedagtes te reduseer nie. Dit is die taak van elke wetenskaplike om te probeer verstaan hoedat ander wetenskaplikes sin maak van ’n betrokke gegewe situasie. Dit spreek vanself dat hierdie hele proses waardegelaai is (Haddadi e.a. 2017:1082).

Die opstel en toepassing van die tabel hier bo kan dus beskou word as die tweede in ’n reeks stappies om op ’n vertolkende (interpretivistiese) en sinsoekende en -gewende (konstruktivistiese) wyse tot dieper insig te kom betreffende die probleem van burgerskap en burgerskapsonderwys. Die eerste stap is gedoen deur die ondersoekers wie se navorsingsresultate in die vyf artikels hier bo opgeskryf is. Die tweede stap is hier bo, in die vorm van die keuse van twee teorieë en die vertolkende (interpretatiewe) tabel aan die hand van die teorieë, gedoen.

In die lig van die voorgaande uiteensetting van die interpretivisties-konstruktivistiese werkwyse wat gevolg is en van die vertolkende invul van die tabel hier bo kan ’n “nuwe” konseptueel-teoretiese raamwerk oor burgerskap en burgerskapsonderwys nou tentatief saamgestel word.

7. ’n “Nuwe” konseptueel-teoretiese raamwerk aangaande burgerskap en burgerskapsonderwys

Die aanbod van ’n aantal sleutelbegrippe wat uit die twee teorieë vloei, lei tot ’n “nuwe” konseptuele raamwerk (begripsraamwerk): sosiale ruimte, sosiale handeling en interaksie met andere, samehangende modaliteite van die werklikheid, unieke mandate van samelewingsverbande, verantwoordelikheid en toerekenbaarheid, onderlinge eerbied vir mekaar se soewereiniteitskringe, diversiteit, verweefdheid van sosiale ruimtes, morele gedrag, beter wêreld deur middel van morele gedrag, morele inbeelding, ruimte vir die ontvouing van die potensiaal van jongmense, mense toelaat om te doen en wees wat hulle sinvol vind, om dit te doen wat hulle ook waardevol vind, die noodsaaklikheid om by te dra tot ’n goeie lewe, tot die algemene welsyn, om die nodige oog vir verandering en verbetering te hê, en die noodsaaklikheid daarvan om persone te vind wat die nodige leiding kan neem.

Die uitdaging is om al hierdie begrippe nou “uit te pak” en in te span om ’n “nuwe” teoretiese raamwerk aangaande burgerskap en burgerskapsonderwys saam te stel, mede op grond van die resultate van die literatuurstudie. ’n Poging daartoe verskyn in die blok hier onder:

Met ’n teoretiese denkraamwerk soos hierdie aangaande burgerskap en burgerskapsonderwys kan die navorser nou voortgaan en nog heelwat meer bronne oor burgerskap en burgerskapsonderwys raadpleeg – en beoordeel – aan die hand van kriteria (maatstawwe) wat uit sy of haar teoretiese denkraamwerk voortvloei. Op grond van ervaring kan gestel word dat daar waarskynlik nog iets in die verdere navorsing sal gebeur: die raadpleging van al meer bronne sal die navorser in staat stel om sy of haar eie teoretiese denkraamwerk verder te ontwikkel en te verfyn.

8. Slotsom

Ervare navorsers, veral ervare wetenskaplike-teoriebouers, wat hierdie artikel lees, mag hier, aan die einde daarvan, tot die gevolgtrekking kom dat wat hier bo aangevoer en betoog is, darem baie meganisties van aard is, asof ’n mens maar net hierdie soort “resep” kan volg en by ’n bevredigende konseptueel-teoretiese raamwerk vir ’n beoogde navorsingsprojek sal uitkom. Dit moet egter in gedagte gehou word dat daar baie navorsers is wat (nog) nie die nodige opleiding in die kuns van wetenskaplike-teoriebou ontvang het nie en wat ’n stuk doelgerigte en doelbewus eenvoudige leiding nodig het om die kuns te bemeester. Vir ervare teoriebouers kom dit byna vanself: as hulle ’n aantal artikels en boeke geraadpleeg het, begin hulle al die hooflyne van ’n konseptuele en teoretiese raamwerk in hulle agterkop te vorm, en later identifiseer hulle (of beter nog: ontwikkel hulle self) een of meer teorieë waarmee hulle die geraadpleegde inligting en materiaal kan beoordeel en evalueer. As alles volgens plan verloop, kom hulle ten slotte uit by ’n konseptueel-teoretiese raamwerk wat hulle kan toepas as die grondslag van byvoorbeeld empiriese navorsing. Hierdie proses is egter nie so vanselfsprekend vir minder ervare navorsers/teoriebouers nie (vgl. die paar voorbeelde wat heel aan die begin van die artikel gemeld is); diesulkes mag dit nuttig vind om ten minste aan die begin van hulle loopbane die enigsins “resepmatige” stappe te volg wat in hierdie artikel uitgespel is.

Bibliografie

Andressen, E. en J.L van der Walt. 2018. The impact of neoliberal employment trends on TVET in England. In Carmo (red.) 2018.

Banks, J.A. 2008. Diversity, group identity, and Citizenship Education in a global age. Educational Researcher, 37(3):129–39.

Bower, C. 2005. Open minds, closed minds and Christianity. Valyland: Aardvark Press.

Carmo, M. (red.). 2018. Education Applications & Developments III. Lissabon: World Institute for Advanced Research and Science / InSciencePress. (ISSN 2184-0210 elektronies; ISSN 2183-2978 gedrukte weergawe.)

Chapman, C.S. 2017. Commentary: Interpretive methodological expertise and editorial board composition. Critical Perspectives on Accounting. DOI: 10.1016/j.cpa.2017.10.007, Databasis: ScienceDirect (13 Februarie 2018 geraadpleeg).

Cockerill, M.P. 2014. Beyond education for economic productivity alone: The capabilities approach. International Journal of Educational Research, 66:13–21.

Comte-Sponville, A. 2005. The little book of philosophy. Londen: Vintage / Random House.

Cresswell, J.W. 2015. Educational research: Planning, conducting and evaluating quantitative and qualitative research. Boston: Pearson

Dang, A.T. 2014. Amartya Sen’s capabilities approach: A framework for well-being, evaluation and policy analysis? Review of Social Economy, 72(4):460–84.

Duffy, T.M. en D.H. Jonassen. 1992. Constructivism. New implications for instructional technology. In Duffy en Jonassen (reds.) 1992.

Duffy, T.M. en D.H. Jonassen (reds.). 1992. Constructivism and the technology of instruction. A conversation. Hove en Londen: Lawrence Erlbaum and Associates Publishers.

Furlong, J. en G. Whitty. 2017. Knowledge traditions in the study of education. In Whitty en Furlong (reds.) 2017.

Gall, M.D., J.P. Gall en W.R. Borg. 2013. Educational research: An introduction. Pearson: Boston.

Haddadi, A., A. Hosseini, A. Johansen en N. Olsson. 2017. Pursuing value creation in construction by research – A study of applied research methodologies. Procedia Computer Science, 121:1080–7.

Jaeger, R.M. (red.). 1988. Complementary methods for research in education. Washington: American Educational Research Association.

Kagawa, F. en D. Selby. 2014. Child-friendly schooling for peacebuilding. New York: United Nations Children’s Fund, Education Section, Programme Division.

Kenny, A. 2012. Western philosophy. Oxford: Clarendon Press.

Leedy, P.D. en J.E. Ormrod. 2015. Practical Research: Planning and design. Boston: Pearson.

Mahlomaholo, S. 2014. Education researchers as bricoleurs in the creation of sustainable learning environments. Perspectives in Education, 32(4):171–83.

Maree, K. 2007. First steps in research. Pretoria: Van Schaik-uitgewers.

Merriam S.B. 2009. Qualitative research. San Francisco: Jossey Bass.

Miedema, S. en G. Bertram-Troost. 2015. The challenges of global citizenship for worldview education: The perspective of social sustainability. Journal of Teacher Education for Sustainability, 17(2):44–52.

Moon, S. 2010. Multicultural and global citizenship in the transnational age: The case of South Korea. International Journal of Multicultural Education, 12(1):1–15.

Myers, J. 2016. Charting a democratic course for global citizenship education: Research directions and current challenges. Education Polity Analysis Archives (Special Issue: Education for Global Citizenship: Democratic visions and future directions), 24(55):1–19.

Neumann, W.L. 2006. Social research methods: Qualitative and quantitative approaches. Londen: Pearson Education.

Nussbaum, M.C. 2000. Women and human development: The capabilities approach. Cambridge: Cambridge University Press.

—. 2012. The new religious intolerance. Cambridge, MA: Belknap Press.

Packard, M.D. 2017. Where did interpretivism go in the theory of entrepreneurship? Journal of Business Venturing, 32:536–49.

Popov, N. (red.). 2018. Education in modern society. Sofia:BCES Conference Books, vol. 16.

Robeyns, I. 2005. The capabilities approach: A theoretical survey. Journal of Human Development and Capabilities, 6(1):93–117.

Scriven, M. 1988. Philosophical methods in Education. In Jaeger (red.) 1988.

Sen, A. 2010. The idea of justice. Londen: Penguin.

Sklad, M., J. Friedman, E. Park en B. Oomen. 2016. “Going glocal”: A qualitative and quantitative analysis of global citizenship education in a Dutch liberal arts and sciences college. Higher Education, 72(3):323–40.

Stoker, H.G. 1967. Oorsprong en rigting 2. Kaapstad: Tafelberg.

UNESCO. 2015. Global citizenship education. Topics and learning objectives. Parys: UNESCO.

Van der Walt, J.L. 2017a. Some recent responses to neoliberalism and its views on education. HTS Theological Studies, 73(3). https://doi.org/10.4102/hts.v73i3.4493 (15 Februarie 2018 geraadpleeg).

—. 2017b. The neoliberal revolution in education: Three instruments for diagnosing and addressing the problem. International Conference on Education and New Developments, Lissabon, Portugal.

—. 2017c. Vergifnisonderwys: Is dit (voor-)teoreties toereikend begrond? LitNet Akademies (Opvoedkunde), 14(3):641–60.

—. 2017d. Vergifnisonderwys: Die sleutel tot die ontlonting van sosiale onreg. In Luce Verbi, 51(1):1–8. http://www.scielo.org.za/pdf/ids/v51n1/39.pdf (16 Februarie 2018 geraadpleeg).

—. 2018. The birth of a “new” theory of education and its application in Comparative Education. In Popov (red.) 2018.

Van der Westhuizen, P.C., J.L. van der Walt en C.C. Wolhuter. 2011. How an analysis of reviewers' reports can enhance the quality of submissions to a journal of education. South African Journal of Education, 31:1–14.

Van Goor, R., F. Heyting en G-J. Freeke. 2004. Beyond foundations: Signs of a new normativity in Philosophy of Education. Educational Theory, 4(2):173–92.

Van Huyssteen, J.W. 2006. Alone in the world? Human uniqueness in science and theology. Grand Rapids: William B. Eerdmans.

Verburg, M. 2015. Herman Dooyeweerd. The life and work of a Christian philosopher. Jordan Station: Paideia Press.

Wells, T. 2015. Sen’s capability approach. Internet Encyclopedia of Philosophy. www.iep.utm.edu/sen-cap (11 Desember 2015 geraadpleeg).

Whitty, G. en J. Furlong (reds.). 2017. Knowledge and the study of education: An international exploration. Oxford: Symposium.

Wolhuter, C.C. 2015. Quisnam sum ego? Crises of identity in Comparative Education and the call for a comparison of Comparative Studies. In Wiseman en Popov (reds.) 2015.

Wiseman, A.W. en N. Popov (reds.). 2015. Comparative Sciences: Interdisciplinary Approaches. Aanlyn gepubliseer: 7 Mei 2015; ble. 15–35. http://dx.doi.org/10.1108/S1479-367920140000026002 (16 Februarie 2018 geraadpleeg).

Wright, R. 2009. The evolution of God. New York: Little, Brown and Company.

LitNet Akademies (ISSN 1995-5928) is geakkrediteer by die SA Departement Onderwys en vorm deel van die Suid-Afrikaanse lys goedgekeurde vaktydskrifte (South African list of Approved Journals). Hierdie artikel is portuurbeoordeel vir LitNet Akademies en kwalifiseer vir subsidie deur die SA Departement Onderwys.

The post Die bou en benutting van ’n teoretiese raamwerk om verdiepte insig in ’n opvoedkundigenavorsingsprobleem te bekom appeared first on LitNet.

Abstract

It would appear, based on recent reviews of manuscripts submitted to LitNet Akademies (Opvoedkunde), that less-experienced researchers and authors of articles do not yet possess the ability to develop the conceptual and theoretical frameworks required for their studies. This impression was recently confirmed by an author who has presented a relatively large number of article-writing seminars over the past 17 years and also by research done seven years ago regarding reasons for articles having been rejected by another respectable South African journal. The research revealed that most articles had been rejected because of the lack or inappropriateness of a conceptual and theoretical framework. Rejection also followed because an author assumed that only a literature study would be sufficient or that a diagram, figure or model of a particular education system could be expounded in lieu of a conceptual and theoretical framework.

The purpose of this article is to address this problem by demonstrating how the construction of a conceptual and theoretical framework could indeed assist an educationist to acquire a greater depth of understanding of and insight into a pedagogical problem. Using “citizenship and citizenship education” as an example of a topic to research and report on for the purpose of this article, the research question formulated was: What depth of insight could an educationist acquire from a literature study or review regarding citizenship and citizenship education with the assistance of a self-constructed conceptual and theoretical framework? The authors then constructed this article as a demonstration of how to construct a conceptual and theoretical framework consisting of a number of steps also involving the application of interpretivism and constructivism as a heuristic.

The first step in the procedure is a limited literature study consisting of five scholarly articles centring on the topic of global citizenship and citizenship education. The study yields a number of perspectives regarding global citizenship education, two of which are of major significance, namely that the field of global citizenship education is still beset by considerable conceptual confusion and a lack of consensus, and that there is no clarity as yet about which philosophical route to take in planning this form of education (whether a liberal, an assimilationist, a multicultural, a transformative or a maximalist approach, for example, should be followed).

Since, as indicated, a mere literature study cannot be offered in an article in lieu of a conceptual and theoretical framework, the data and insights produced by the limited literature review on citizenship and citizenship education have to be processed still further for purposes of constructing a conceptual and theoretical framework. The next step in the procedure, therefore, is to invoke two standard theories to serve as a theoretical lens through which the results of the literature review can be viewed and evaluated. For purposes of this exercise, use is made of Van der Walt’s Social space and ethical action theory and Sen and Nussbaum’s Capability theory. These two theories are used in tandem to create a theoretical lens consisting of a set of 20 criteria or points of interest on the basis of which the results of the literature survey can be examined and evaluated. This exercise yields not only a number of relatively “new” insights into (global) citizenship (education), but also a set of at least 20 “new” key concepts regarding (global) citizenship and citizenship education. These “new” key concepts are, among others: the social space in which citizenship and citizenship education occur; the social actions taken by those involved in such social spaces; the coherence among social spaces; the unique mandates of the respective social spaces in which citizenship / citizenship education occurs; the responsibility and accountability of those involved; respect for others who are different; diversity; insistence on morally justifiable behaviour; the application of moral imagination; providing space for the unfolding of human potential; allowing space for people to do and be what they wish to do and be, to do what they regard as meaningful in their lives; the imperative of contributing to the good life and to the common good and general well-being; being open to change; and the need to produce change agents. It is clear from this list of key concepts that a relatively new conceptual framework emerges when all of these concepts are circumscribed and conceptually interconnected.

The final step in the procedure is the challenge of creating a “new” theoretical framework regarding citizenship (education) on the basis of this conceptual framework and the insights produced by the five sources in the limited literature study discussed above. In this particular case, the theoretical framework consists of the following core ideas:

Firstly, citizenship and citizenship education always occur within a particular social space (even if such a space consists of a series of flows). Secondly, citizenship (education) always entails some or other action on the part of those involved. Thirdly, effective citizenship education is characterised by a number of features, such as that it provides space for the unfolding of the potential of young people to become useful, active, transformative and maximal members of their own communities, their nation-states and also of the global world. Each of these core ideas can be expanded considerably.

A “new”, personally constructed theoretical framework, such as the one just outlined (indented above), enables the researcher to proceed to a more elaborate literature review or survey. It enables the researcher not only to consult other sources from the vantage point of a particular scholarly or theoretical frame of mind but also to examine and evaluate critically the information and data produced by a more elaborate literature survey. Further development can also be expected, namely that the researcher’s own newly constructed conceptual and theoretical framework will develop and expand and will become ever more refined as the research into a particular research problem continues.

Seasoned researchers might find the procedure described above slightly too mechanistic or recipe-like. It should be kept in mind, however, that this article is directed at the needs and requirements of novice researchers and article writers. The construction of conceptual and theoretical frameworks comes as second nature for most experienced researchers; in their case, the construction of such frameworks commences from their very first encounter with a new pedagogical research problem.

Keywords: capability theory; conceptual and theoretical frameworks; evaluation of research; social space and ethical function or action theory

Lees die volledige artikel in Afrikaans: Die bou en benutting van ’n teoretiese raamwerk om verdiepte insig in ’n opvoedkundigenavorsingsprobleem te bekom

The post The application of a theoretical framework for the purpose of gaining depth of insight into a pedagogical research problem appeared first on LitNet.

Jakes Gerwel-huldeblyksviering

Saterdag, 10 November 2018

Greatmore-straat 66, Woodstock, Kaapstad

Let wel: Die program is gratis, maar belangstellendes moet vooraf vir die onderskeie items 'n sitplek bevestig. Stuur 'n e-pos aan theo@jgf.org.za.

Portrette van Jakes Gerwel

Met Reza Khota, Luis Gimenez, Valmont Layne, Dhatini Mzayiya en filmstudente van UWK: Nondwe Mpuma, Lebohang Mojapelo, Anaïs Nony, Swati Arora en Zuko Sikhafungana. In samewerking met die Centre for Humanities Research.

Reza Khota, Luis Gimenez en Valmont Layne skop die dag af met uitsonderlike musiek, terwyl die visuele kunstenaar, Dhatini Mzayiya, ’n spesiale portret van Jakes Gerwel teken. Na hierdie sessie sal die UWK-studente se dokumentêre werk oor Jakes Gerwel deur die loop van die dag vertoon word.

Musiek en tekening: 10:00. 30 min. Vierkant

Films: 10:00 – 20:00. Filmkamer

Jakes Gerwel deur my lens

Die welbekende fotograaf en kunstenaar, Rashid Lombard, stal van sy kosbaarste foto’s van Jakes Gerwel uit.

10:00 – 20:00. Vierkant

Grond & geskiedenis

Met Bill Nasson, Andries du Toit en Tembeka Ngcukaitobi; Henry Jeffreys (gespreksleier)

Hoe interpreteer ons die geskiedenis om die pad vorentoe met grondhervorming te verstaan? Die historikus en skrywer, Bill Nasson, Andries du Toit van PLAAS (Institute for Poverty, Land and Agrarian Studies) en Tembeka Ngcukaitobi, advokaat en skrywer vanThis land is ours, gesels met Henry Jeffreys hieroor.

11:00. 60 min. Hoofsaal

Yoh!

Met leerders van Grassy Park Hoërskool en Weltevrede sekondêre skool, en Pierre Greeff van Heuwels Fantasties

Leerders van Grassy Park Hoërskool, wat deel is van die Jakes Gerwel Stigting se narratiewe leerprojek, Yoh!, sal saam met Weltevrede sekondêre skool van hulle gedigte voorlees en van hulle rymkletse sal gehoor word. Pierre Greeff van Heuwels Fantasties verduidelik sy betrokkenheid by die projek.

12:30. 30 min. Vierkant

Die rol en verantwoordelikheid van die intellektueel

Met Hein Willemse, Imraan Coovadia en Mercy Kannemeyer; Melanie Verwoerd (gespreksleier)

Wat is die rol en verantwoordelikheid van die intellektueel in die huidige sosio-politiese klimaat van Suid-Afrika? Hoe verbeel en dink die intellektueel van vandag ons verdeelde land, in vergelyking met leiers van die verlede, soos Jakes Gerwel?

13:30. 60 min. Hoofsaal

Warona

Met Sipho Mahlatshana, Mandiselli Maseti, Siphokazi Mpofu, Sipho Ngxola, Luyanda Nogodlwana en Asanda Rilityana. Regisseur: Thando Doni. In samewerking met die Centre for Humanities Research.

Die poppekasteaterstuk deur uKwanda Puppetry Collective ondersoek onder meer vrae oor geregtigheid op straat en die gemeenskap se reaksie op die dwelmkultuur in die Wes-Kaap. Kinders word al hoe meer bedreig, terwyl families soek na ander alternatiewe weë vir die volgende generasie.

15:00. 60 min. Vierkant

Die etiek van bevoorregting – hoe leef ons eties?

Met Jay Naidoo (verwelkomings deur die UWK-rekor en vise-kanselier, prof Tyrone Pretorius)

Suid-Afrikaners is, as gevolg van die groeiende gaping tussen die bevoorregtes en die benadeeldes, meer verdeeld as ooit vantevore. Hoe leef ons eties-bewus in ’n land met soveel armoede? Hoe moet ons as bevoorregtes leef om ’n regverdige toekomstige samelewing te help bou?

16:30. 60 min. Hoofsaal

Jakes Gerwel-lesing – Om ’n post-Apartheid toekoms te verbeel

Met Achmat Dangor (verwelkomings deur Goolam Aboobaker, trustee van die Jakes Gerwel Stigting)

Die internasionaal-erkende skrywer, Achmat Dangor, lewer die Jakes Gerwel-lesing met die tema “Om ’n post-Apartheid toekoms te verbeel.”

18:00. 60 min. Hoofsaal

Gedigte & musiek

Aangebied deur Lingua Franca

Met Khadija Tracey Heeger, Sipho Ndebele, Thando Fuze Poet, Jason Jacobs, Afeefa Omar, Khanyiso Mabodla, Pakama Mlokoti, Abalobi en Pieter Odendaal. Musikante: Lumanyani “Unity” Mzi, Babalwa Makwethu, Zama Qambi, Aphiwe Nyezi, Thandeka Mfinyongo en Tina Hashe

Hierdie samewerking tussen gedigte en musiek, waarin die gesproke woord vervleg word met dinamiese Afro-futuristiese klanke, skep ’n unieke Suid-Afrikaanse poëtiese en musikale ervaring.

19:30. 90 min. Vierkant

Seremoniemeester

Heindrich Wyngaard

Vennote

Universiteit van die Wes-Kaap, Centre for Humanities Research, Die Wes-Kaapse Regering se Departement van Kultuursake en Sport, Lingua Franca, uKwanda Puppetry Collective

The post Program: Jakes Gerwel-huldeblyksviering, Saterdag 10 November 2018 appeared first on LitNet.

Die reaksionêre aard van politieke opposisie deur die Demokratiese Party sedert oudpresident Barack Obama die Withuis in 2017 verlaat het, sal Dinsdag tydens die middeltermynverkiesing min of geen bydrae maak tot die sukses van die Demokrate by die stembus nie.

Dié party is sedert Obama se presidentstermyn wat agt jaar geduur en op 20 Januarie 2017 geëindig het, leierloos en ly aan ’n algehele gebrek aan oorspronklikheid, kreatiwiteit, rigting en loods liewer hul aanvalle gebaseer op die indiskresie van President Donald Trump.

Die lewe van Trump word oorspan deur drama, spanning, dilemmas, konflikte en krisisse wat veral groot eise aan die Republikeinse Party stel. Om verkiesings te wen – soos dié een van môre – maak Trump dit nog moeiliker vir die Republikeine.

Op die flaters en beperkte wêreldbeskouing van Trump roem die Demokrate en beroep hulle hul telkens op die aanvaarbare beginsel van ’n grondwetlike demokrasie dat indien ’n leier, in dié geval Trump, sy nasie in die steek gelaat het, hy liewer bedank. Of anders word hy in ’n staat van beskuldiging geplaas. Van dié aandrang het daar tot op hede nog net dadels van gekom en dit blyk dat die Demokrate min antwoorde of alternatiewe hierop het. Dié party beskik immers oor ’n minderheid in die Amerikaanse kongres.

Verloor Trump Dinsdag se middeltermynverkiesing, die eerste na sy verkiesing as president twee jaar gelede, kan dit sake vir hom en sy party deurmekaar krap.

Die VSA se federale wetgewende gesag is gesetel in Washington en staan bekend as die Amerikaanse Kongres. Dit bestaan uit twee huise – naamlik die huis van verteenwoordigers (wat bestaan uit 435 lede) en die senaat (wat bestaan uit 100 senators). Boonop moet 36 uit die 50 state nuwe goewerneurs verkies.

Die president het die steun van albei huise van die kongres nodig as hy sy beleid wil deurvoer. Verloor die Republikeine die kongres, of net een van dié twee huise, kan dit Trump in dieselfde benarde politieke posisie plaas waarin Obama vir amper sy totale sy agtjaarlange termyn was – naamlik om nie die steun van die kongres te hê nie. Die Republikeine het Obama se presidentskap uiters bemoeilik deur byvoorbeeld Obama-wetgewing meermale te veto.

Verder is Obama aan bande gelê omdat daar ’n gevoel onder sommige Amerikaanse kiesers was dat hy nie heeltemal Amerikaans is nie. Reeds daarom is dit moeilik om nie die afleiding te maak dat dit ten minste gedeeltelik is omdat Obama swart is nie.

Soos een ontleder dit gestel het: “Sommige mense is ongemaklik met ’n intelligente swart leier wat kompromis-ooreenkomste met twyfelagtige Moslem-karakters aangaan.”

Hier kan verwys word na die kernwapen-ooreenkoms met Iran en die sukses van die normalisering van Amerika se verhouding met Kuba.

Obama het ook die Amerikaanse ekonomiese insinking van 2008 reggeruk en sodoende ook die ekonomie verder globaal van ineenstoring gered. Sy “Obamacare” (inklusiewe en bekostigbare gesondheidsorg) het aan nagenoeg 20 miljoen armes vir die eerste keer toegang tot bekostigbare mediese versekering besorg.

Tog is daar min waardering, veral uit verregse politieke kringe vir Obama, maar die Demokrate volhard wel met Obama as hul hoofverkiesingsindoena.

Ou en onoorspronklike verkiesingstaktiek – soos om gedurende Hillary Clinton se mislukte presidensiële verkiesingsveldtog swart celebrities soos Oprah Winfrey deel van die Demokrate se verkiesingsarsenaal te maak – word weer ingespan. Boonop het Clinton (waarin politieke egoïsme gelees kan word) aangekondig dat die moontlikheid bestaan dat sy weer in 2020 as presidensiële kandidaat kan staan. Dit doen verdere afbreuk aan die Demokrate se verkiesingsveldtog. So asof sy nie haar eie kwota skandale het nie.

Die grootste olifant in die “verkiesingsvertrek” is egter “onwettige” immigrante en die algehele stand van die Amerikaanse ekonomie. Dié kwessies is egter nie net beperk tot die VSA nie, maar dryf die politieke narratief oorkant die Atlantiese Oseaan en wêreldwyd.

Die duidelikste verskynsels van dié nuwe politieke fenomeen was alreeds sigbaar in die Europese parlement se verkiesingsuitslae in 2014 waarin die regs-populistiese Front National (FN) van Frankryk en ander regse partye groot welslae behaal het.

Gedeeltelik kan dié paradigmaskuif na regs die afgelope 15 jaar in die Europese politiek ekonomies begrond word omdat die “regses” die verdere “ekonomiese verval” van Europa wil stuit. Dit is reeds daarom dat die sosialistiese Britse Arbeidersparty in 2010 uitgestem is ten gunste van die Tories as teenvoeter vir sosialistiese en sentrum-linkse groeperinge.

Wêreldwyd ervaar werkers en die middelklas ’n “ekonomiese verval” hoofsaaklik omdat hulle voel dat hulle weens globalisering ekonomies agtergelaat word. Dié gevoel was veral sterk onder gemarginaliseerde kiesers in Amerika in 2016. Dit was deurslaggewend in Trump se verrassende sege oor Clinton.

Teen 2016 was die Amerikaanse ekonomie 149% groter omdat produktiwiteit met 64% toegeneem het. Ten spyte van dié sukses het die gemiddelde Amerikaanse werker op ’n uurlikse grondslag steeds omtrent dieselfde salaris as in 1979 verdien. ’n Duidelike ontkoppeling tussen produktiwiteit en inkomste vir die middelklas. Ongelykheid het ook in dieselfde tydperk die hoogte in geskiet. Dus, al werk jy harder, bly jou inkomste dieselfde. Dié situasie bots lynreg met die “Amerikaanse Droom” wat mense tradisioneel aangespoor het om ’n hoër lewenstandaard na te streef.

Teen 2012 het altesaam 23% van alle inkomste in Amerika aan die rykes gegaan en moes die armes toekyk hoe die rykes al hoe ryker word. Dit tesame met die agternasit van ekonomiese hulpbronne deur immigrante uit arm lande na Amerika het Trump met sy selfsugtige beleid van “Amerika eerste” die Withuis besorg.

Amerikaanse werkers en die middelklas voel bedreig deur die toestroom van veral Meksikaanse immigrante op hul ekonomiese hulpbronne. Trump se ontplooiing van nagenoeg 15 000 troepe langs die Meksikaanse grens om immigrante uit te hou, is ’n duidelike vertoon van ’n “sterkmanleiersindroom”.

Verder is Trump rof en onbeskof en beskuldig hy die media van “fopnuus”. Hy betoon min respek teenoor vroue en minderhede en ignoreer aardverwarming omdat dit volgens hom nie bestaan nie.

Hierop slaan die Demokrate terug deur sterk waardevrae te vra wat vraagstukke aanroer aangaande moraliteit, estetika en sosiale en politieke kwessies. Op watter politieke beginsels politieke agente soos Trump se handeling gebaseer behoort te wees, kom hier sterk na vore. Wanneer is politieke handeling rasioneel of irrasioneel?

Hoe dit ook al sy, dié waardevrae van die Demokrate is hoofsaaklik reaksionêr van aard omdat dit geprikkel word deur Trump se politieke handeling van hoofsaaklik slegsê en algehele onfatsoenlikheid. Proaktiewe politieke strategie deur die Demokrate ontbreek omdat Trump hoofsaaklik op die brood-en-botter-issues van die werkers konsentreer.

Die verwagting is dat die Demokrate vordering in die huis van verteenwoordigers kan maak deur die meerderheid setels (218 uit 435) in te palm, maar die senaat – waar 35 van die 100 senators Dinsdag verkies moet word – sal verloor. Die Republikeine het tans ’n meerderheid van twee in die senaat en boonop is altesaam 27 uit 35 van die huidige senators wat verkies moet word Republikein.

Die verkiesing gaan oor die verkiesing van senators en lede van die huis, maar word ook allerweë gesien as ’n referendum oor Trump en sy beleid.

Al wen die Demokrate een huis of miskien beide huise van die kongres, sou dit kwalik gesien kon word as ’n oorwinning bewerkstellig deur die oninspirerende Demokrate, maar liewer ’n selfgemaakte disintegrasie van Trump en sy ondersteuners omdat hulle na my mening skandalig sonder enige verfyndheid en integriteit optree.

The post Die VSA se middeltermynverkiesing appeared first on LitNet.

P*** issie Kaapse woord vi vagina

 
Die P-woord is mos ’n woord wat ôs amal ken. Maak nou nie saak of djy hoegs bekeer issie, daai woord het jou ore allie jare lat sing, zing, of sting, of jou tong lat lekke of  bitter proe.

Ek was gevra wat my opinie is oo hoe mansmense die P-woord gebruik. Eestens wil ek sê, dit raak my dat ekkie die woord kan uitskryf hie in die artikelie, maa ek vestaan oek dat miskien is daa baie mense wat noggie gereed is om Kaaps te anvaar in haa volle drag nie.

Ek kan onthou toe ek op hoërskool was het ek die HAT-woordeboek innie hanne gekry in een van my Afrikaanse periodes. Ek het op ou einde die P-woord gat soek, wan ek wou wiet of dit rêrig ’n woord is vir ’n vrou se geslagsdeel. Eestens was ek vebaas dat die “vloek”-woord wel in ’n woordeboek is. Op daai ouderdom van 17 jaa het ekkie gedink dattie woordeboeke vloekwoorde oek in hulle hettie.

Wat ek nie gewiet hettie, is dat die P-woord oek na anner dinge vewys. Die Nederlanders sê vi ’n kat poes.

’n Voorbeeld van ’n Nederlandse gesegde is: “Vogeltjes die vroeg zingen zijn voor de poes.”

Nou om dié te vetaal sê iets innie lyn van voëltjies sing vroegoggend voorie kat. En die gesegde betieken dat as djy te vroeg celebrate dan gan djy veloo. Maa as dit in Kaaps geskryf moes wôd, of selfs in sogenaamde Standaardafrikaans, dan gat dit heeltemal iets anners betieken.

Imagine djy as iemand wat Kaaps, Gariep of Afrikaans kan praat en vestaan gat kuier soe vir ’n  rukkie in Amsterdam, of iemand van Amsterdam kô kuier hie en die Nederlander praat dan vannie mooi “poes” wat hulle sien oppie vêstebank. Dit maak nou nie saak waa innie Kaap of Suid-Afrika djy gat wies, djy sal heeltemal daai storie annerste hoo as wat dit bedoel wôd. Dis ’n baie snaakse storie van een woord, klompie betiekenisse.

Die webwerf vannie Algemeen Nederlands Woordenboek gee dan oek anner gebruike virrie woord poes, en eers die heel lááste beskrywing is dan nou die vroumens se geslagsdeel. Ek vestaan hoekô ek soe sleg of skaam voel oorie P-woord, maa daa is iets dieper vi my oo die P-woord.

Ek wonner wanne het die drade gekruis geraak dat ôs se Afrikaans die P-woord gevat het en die “veil” in dit uitgebring het, wanne die Nederlanders dan die rêrige cuteness van dit gebruik het. Ek bedoel oekie om te sê dat ’n vrou se geslagsdeel veil issie, maa die manier hoe die P-woord gesê en hoe dit gebruik wôd, wôd as veil gesien.

Ek het mettie P-woord opgegroei. Dit was gebruik as ’n woord wanne iets lekke was, soes in “Dies daam p*** lekka!” Of wanne mens êg kwaad raak: “Die p*** wêk al wee op my p***!” Of as djy somme net iemand wil lat voel soes hulle minner as niks is, dan sê djy: “Djy lyk soes ’n p***!” Of wanne djy ’n tjommie van jou sien: “Djy, jou p***! Awê, hoe lykit?” Of as daa ’n baklei na jou kant toe kom en djy wil die vuu net soe bietjie hoëre stoot, dan sal djy sê: “Djy! Jou p***! Net om jou nade te kry.”  Nou natuurlik is daa die êgste een uitie bonnel uit: “Djy! Jou ma se p***!”

Die P-woord is oek een vannie eeste woorde wat laaities oppie Flets lee om te sê. Dis ’n wonner dat daa nie meedere video’s oppie interwebs innie ronte lê nie. Dis ’n joke vi baie wanne kinners lee vloek en soe oek as hulle die P-woord gebruik. Wannie P-woord wôd gesien as ’n vloekwoord, maa dis ’n vloekwoord wat vewys na ’n vroumens se geslagsdeel. Maa ôs sien dit as cute wanne kinners lee vloek, soes wanne jou laaitie hulle eeste jeans antrek of brille opsit. Die cuteness lê sieke nou innie feit dat ’n klein mens grootmensdinge doen. Selle soes wanne kinners met ’n bierbottel staan of ’n entjie innie bek het. Die cuteness vannit.

Die Nederlanders, volgens die Woordenboek, dink dat poes ouliker as die woord kat is, dis hoekô ’n kat ’n poes genoem wôd.

Hoe die P-woord gebruik wôd en wie dit gebruik, hang van jou konteks af. Waa djy bly, in watte sirkels djy in beweeg, watte taal djy praat (Nederlands, Kaaps of Afrikaans). En hoe djy daa’oor voel is maa ’n persoonlike gevoel, dink ek nou wee.

Ek wonner dan oek of dittie net oek gan oorie feit dat die woord poes ’n Kaapse woord is vi vagina nie? Is dit wat dit smetterig maak? Wanne daa ’n Kaapse woordeboek gepubliseer gat wôd en djy blaai ommie woord te soek vi ’n vrou se geslagsdele, dan sal dit poes wies, en nie vagina nie. Vagina sal ’n sinoniem miskien wies. Dis wat ek wee dink.

En daa gat mos nou mense sê, maa niee, hoe kannit wies dattie P-woord ’n Kaapse woord is, wan som mense wat Afrikaans praat, gebruik oek daai woord?

Is konteks nuh ... of is dit anvaring van anner mense se taal en kultuur?

Dankie virrie onnersteuning.

Ek is Livy vannie Rive.

The post Die P-woord is ’n Kaapse vetaling vannie V-woord. appeared first on LitNet.

Deon Meyer en Etienne Bloemhof

Die leeskringe in en om Pretoria het op 23 Oktober hul jaarlikse gesamentlike byeenkoms by Moreletapark Gemeente gehou. Tydens hierdie funksie, wat deur die Tygerpoort Leeskring aangebied is, is Deon Meyer se jongste boek Prooi vir die eerste keer bekend gestel.

’n Heerlike en opwindende gesprek tussen Deon en sy uitgewer Etienne Bloemhof het die hoogtepunt van die verrigtinge uitgemaak. Na afloop het die net meer as 280 gaste te midde van kuier met ou en nuwe boekevriende gesmul aan die verversings wat in die ruim restaurant aangebied is.

Monica Hammes, wat die afgelope jare die koördineerder van hierdie leeskringe was, het hul aktiwiteite met ’n interessante oorsig aan die gehoor bekend gestel. Reeds  in 1912 het die formidabele Mabel Malherbe (op haar tyd burgemeester van Pretoria asook Provinsiale lid en later Volksraadslid) die Afrikaans-Hollandse Leesunie gestig. Teen 1940 was hul ledetal reeds 100 en het die Mabel Malherbe Leeskring afgestig. In 1950 het die Menlopark Leeskring gevolg en in 1951 die Waterkloof Leeskring, tot tans waar daar 23 leeskringe in en om Pretoria is. Van die leeskringe se passie vir lees sê Monica: “Lees om lank en lekker te leef!”

Die tradisie om ’n gesamentlike byeenkoms te hou is byna 80 jaar oud. En soos deur al die jare is daar by die afgelope geleentheid weereens rondom ’n skrywer en/of ’n boek saam gekuier. Bekendes soos Audrey Blignaut, Antjie Krog, André Brink, Etienne van Heerden en hierdie keer Deon Meyer, het telkens met ’n nuwe boek en/of ’n onderwerp van letterkundige aard van dié jaarlikse geleentheid ’n hoogtepunt gemaak. Die bystand van verskeie uitgewers, boekwinkels en ander borge het deurentyd die sukses van die geleenthede verseker.

Deon Meyer se wye aanhang onder die leserspubliek het groot belangstelling in die funksie uitgelok, juis ook onder die leeskringlede. Een leeskringlid het selfs 10 gaste saamgebring en daarmee ’n naweek vir twee by Aspen Gastehuis in die skilderagtige Clarens gewen. ’n Groot aantal van Meyer se boeke is verkoop wat hy op versoek geteken het.

Talle gaste het ook ’n boek of meer saamgebring as geskenk aan drie biblioteke in Pretoria waar die lesers nie die voorreg het om daagliks deur goeie boeke omring te wees nie.

In 2019 sal hierdie byeenkoms op Saterdag 16 Februarie gehou word sodat steeds meer boekliefhebbers dit kan bywoon. Die jong digter, Bibi Slippers, sal dan gesels oor: “Watter praktiese nut het poësie in die 21ste eeu?”.

The post Pretoria-leeskringe se gesamentlike byeenkoms: <i>Prooi</i> deur Deon Meyer word bekend gestel appeared first on LitNet.

Book title: The enumerations
Author: Máire Fisher
Publisher: Umuzi
ISBN: 9781415209646

Noah Groome is a teenage boy with obsessive-compulsive disorder. He comes from a well-to-do family in Cape Town. His father is a successful economist and his mother is a busy home executive. He has a close relationship with his sister Maddie. He has always been an unusual child, with a special affinity with the number five. After experiencing a hijacking outside their home, Noah’s OCD goes into overdrive. He is drowning in guilt, as he feels that he failed to protect his family. He begins to obsess over what clothes to wear (a particular make), which colours are safe (blue, only blue) and which ones to avoid (red and black), and every single minute of his day has to be accounted for. He has colour-coded timetables, and counts his steps in groups of five, counts using each finger, sometimes whispering the numbers, and keeps five pebbles in his pockets. Noah is a prisoner of his mind.

Socially, school has never been particularly easy for Noah, but he performed quite well academically until his condition took over his life, and it is now virtually impossible for him to be productive; he struggles even to get to class on time, because if he doesn’t do things exactly in the way that he needs to, he has to start all over again, checking, counting and checking again. This makes him a target for bullies as OCD manifests in behaviour that is out of the ordinary. One of the main school bullies picks on him, and Noah breaks his arm. The parents of Kyle, the bully, launch an offensive, and the school, in a bid to keep peace and possibly to protect its reputation, strongly advises Noah’s parents to look into putting him into some kind of rehabilitative care.

This leads to his institutionalisation at Greenhills, a psychiatric home that has a special wing for adolescents. Without Noah at home, his mother, Kate, is feeling lost and as if she has failed her son. The family had had to make many allowances for Noah’s condition. It had reached a point where he couldn’t eat with them, because it violated the order that the ruler of his brain insisted on. A violation of order would result in untold horror and pain for his family, the ruler said, so order was a form of protection. Noah’s behaviour has also alienated his father, Dominic, who doesn’t seem (or want) to understand his son’s pain.

Noah’s obsession with his family tree began before his stay at Greenhills. He has managed to trace his maternal roots to the Huguenots, but his father is not forthcoming. There are no parents, no siblings – nobody. This causes Noah a lot of discomfort. It is not just about there being order, but knowing his roots would also provide him with a greater sense of belonging. One of the patients at the facility is a schoolmate, Juliet, who is notorious for her perceived sexual precociousness. This is not her first stay at Greenhills. Her father is verbally and psychologically abusive towards her mother, who turns to alcohol to numb the pain. Juliet is very talkative and won’t leave Noah alone, although she doesn’t pester him in a sexual manner. It is not clear why she is so demanding of his attention, but not only does she prove to be an ally and unlikely friend, but their relationship also contributes to both of them finding a path to healing.

In The enumerations, Máire Fisher uses story to draw the reader into thinking about mental illness in a holistic way. Mental illness is especially sensitive to psychosocial dynamics. Fissures in the family, bullying and the violence to which many are exposed in South African society are powerful triggers. Mental illness affects the family unit because the patient’s suffering brings up complex emotions – parental guilt and sibling protection, among others. In Noah’s case, it presents a real threat to Kate and Dominic’s marriage. Fisher also criticises the cruelty with which particularly middle class suburban mothers treat each other. The tribe of tiger moms can be vicious and exclusionary, and the mothers to two schoolmates at Greenhills are targeted for their children’s behaviour. The double standards of prestigious schools when dealing with bullying are also exposed. In the pristine suburbs, there is also pain that hides behind the facade of respectability.

The enumerations is written in the third person, observing how the protagonist and the people around him evolve or deteriorate as the plot progresses. It is a story that is written in a gentle manner, even though the viciousness of Noah’s OCD is striking. It is a story about relationships, and how toxic ones can break the mind and spirit, while safe, nurturing relationships can offer healing. The plot is well structured, and Fisher also manages to run a parallel plot in a different time to the central story. The two come together as part of the climax, leading to the resolution. The ending may be a bit on the tidy side (no spoilers!), but it is not unrealistic about mental illness as a condition that needs constant monitoring and support. This is a triumphant, hopeful work of fiction, and Fisher deserves commendation for writing about such a difficult, stigmatised topic in a creative and gripping way.

The post <em>The enumerations</em> by Máire Fisher: a book review appeared first on LitNet.

“Bowenal als, is my ouers ’n groot inspirasie wat my werk op verskillende maniere aanraak. Dis my ma se taal, my pa se stilwees en hoe hulle daagliks net leef. Dis ’n rykdom wat ek as kind al besef het en dankbaar is dat juis hulle my ouers is.”

Dit is die woorde van die jong opkomende skrywer Herschelle Benjamin op die vraag waar sy inspirasie vir sy skryfwerk vandaan kom.

Nie net het Herschelle onlangs ’n skrywersbeurs van die Teksmark-inisiatief ontvang nie, sy toneelstuk Korreltjie Kop Klong is my dood was ook die enigste Afrikaanse toneelstuk by die New Voices-program wat hierdie maand by die Kunstekaap, in Kaapstad, plaasgevind het.

Herschelle gesels oor sy passie vir skryf en die kunste, en die uitdagings daaraan verbonde om ’n toneelstuk neer te pen.

Herschelle Benjamin tydens tegniese intrek van Korreltjie Kop Klong is my dood (Foto: Vulture Photography)

Herschelle, jou toneelstuk Korreltjie Kop Klong is my dood was vanjaar die enigste Afrikaanse stuk by die New Voices-program. Vertel ons asseblief meer oor die stuk.

Ek het die storie eers geskryf as ’n monoloog uit die perspektief van ’n jongman wat in ’n rehabilitasiesentrum sit en wag vir die oomblik wanneer hy ontslaan word. Ek was toe in my matriekjaar op skool en het ’n hartverskeurende siklus waargeneem onder baie jong seuns in my buurt. Hulle was vasgevang vir diefstal of dwelmmisbruik en hul ouers met die hulp van polisie en maatskaplike werkers moes hul dan wegstuur na spesiale inrigtings.

Sommige van hulle was tydens my hele hoërskoolloopbaan in en uit by sulke inrigtings. Uiteindelik word hul 18 en daardie opsie verstryk. Baie van hulle word dan aan dwelms verslaaf en is weer tronk of rehabilitasiesentrums in en uit. Ek was gefassineer en persoonlik geraak deur familielede na aan my wat daardie pynlike prosesse moes deurgaan. Ek het gesien hoe dit hulle emosioneel en fisiek affekteer – veral die moeders. Ek wou iets daaromtrent doen, en skryf was die enigste manier waarop ek vir die jongman en die ma ’n ewe sterk stem kon gee in ’n storie wat hard praat oor die teenwoordigheid van geloof/kerke, die gemeenskap en trauma uit ons verlede. Die stuk het veral gedraai om die soeke na ’n identiteit en die instandhouding daarvan terwyl jy op soek is na ’n beter lewe.

Die rolverdeling van Korreltjie Kop Klong is my dood. Van links: Eoudia Samson, Ann Juries-May, Jurgen Romario McEwan, Charlene le Roux en Herschelle Benjamin

Wat behels die New Voices-program?

New Voices is Kunstekaap se jaarlikse tekskompetisie vir jong skrywers om hul tekste in ’n volledige produksie te vervaardig met die hulp van ’n mentor. Enigiemand kan inskryf met ’n teks of voorstel waarvan die mentors dan self een skrywer elk kies om deel van die program te wees. Vanjaar was Sandra Temmingh my mentor en ook die regisseur van Korreltjie Kop Klong is my dood. Sy is ’n veteraan in die toneelwêreld, gesoute dramadosent en werk tans ook op die kykNET-sepie Suidooster. Ek het onder haar leiding aan die teks gewerk, maar ook aan verskillende aspekte van die hele produksie. Sy het my die geleentheid gegun om deel te wees van oudisies en repetisies waar ek meer soos ’n assistentregisseur gewerk het. Ek het ook as deel van die program vir my eie stuk die poster ontwerp en die bemarking/media gehanteer. Daarby het ek as runner gehelp as verhoogbestuurder en met die ligte ook. Dit was werklikwaar ’n proses wat my meer as net as ’n skrywer uitgedaag het, en daarvoor was ek uiters dankbaar.

Waar kry jy jou inspirasie vir jou skryfwerk?

Dit hang af. Korreltjie Kop Klong is my dood was geïnspireer deur my hulpeloosheid terwyl ek as matriekseun gesien het hoe ander jong seuns in my buurt agteruitgaan. My onlangse werk het baie te doen met studente by universiteite, asook die akademie self. Ek word baie beïnvloed deur waar ek tans in my lewe is as ’n 22-jarige bruin jongman. Dis beide opwindend en angswekkend. Ek put baie uit persoonlike ervarings en waarnemings. Dis ’n nabyheid aan temas/onderwerpe, maar ook ’n verwyderheid daarvan wat aanloklik is vir my as skrywer. Ek lees ook baie boeke, artikels en poësie en word veral geïnspireer deur ander toneelstukke, soos my gunsteling, An Octoroon, deur die Amerikaanse skrywer Brendon Jacobs-Jenkins. Onlangs was ek ook in Skotland nadat ek die Elizabeth McLennan-beurs vir teater onvang het, waar ek die geleentheid gekry het om Britse, Skotse en Ierse dramaturge en teater te bestudeer. Bowenal als, is my ouers ’n groot inspirasie wat my werk op verskillende maniere aanraak. Dis my ma se taal, my pa se stilwees en hoe hulle daagliks nét leef. Dis ’n rykdom wat ek as kind al besef het en dankbaar is dat juis hulle my ouers is.

Jurgen McEwan as Edmun

Watter uitdagings is daar verbonde aan die skryf van ’n toneelstuk?

Sjoe. Ek dink vir my was dit nog altyd dat die werk iets anders moet sê/doen en mense laat dink. Ek vind dat ek graag stukke wil skryf wat mense laat dink en nooit preek nie, hetsy dit op papier of op die verhoog is. Daarby moet iemand jou stukke lees en jou konstruktief help om konstant daaraan te timmer, maar ook die geleentheid gee om oor hul skouers te loer. Ek dink ook daar is ’n groot verskil om ’n toneelstuk te skryf, want daar is ander reëls wat geld. Dis anders as ’n gedig, prosa of net ’n kortverhaal. Ek vind dit lekker om tussen verskillende skryfwerke te beweeg, maar vind ook dat dit soms uitdagend kan wees om die regte hoed op te sit. Dit het self daartoe gelei dat ek die verskillende vorme en style vermeng het in die skryf van ’n toneelstuk en dit was net so leersaam.

Jy het onlangs ’n skrywersbeurs van Teksmark ontvang. Vertel ons meer?

Ek het vanjaar my ander toneelstuk, Aas Poetica, ingeskryf by die derde Teksmark en ’n kans gewaag met ’n stuk wat begin het as ’n tegniese skryfeksperiment met vraagstukke oor mag, seksualiteit en ouderdom. Dit was ongelooflik ontvang by die Teksmark, met Stian Bam, Jacques Bessenger en Cantona James wat ’n gedeelte uit die teks as leesteater aangebied het. Verlede jaar was my ander stuk In Slavenhuis 39 ook goed ontvang en sal volgende jaar debuteer by die US Woordfees. Die skrywersbeurs is ’n aanmoediging van die bedryf om meer te skryf en bydrae te lewer tot nuwe gesprekke/vraagstukke deur toneelstukke. En dit help ook baie vir ’n jong man om finansieel verder te ploeter.

Charlene le Roux as Antie Miera (regs), en links, Eoudia Samson as Antie Wiessie

Van waar jou liefde vir die kunste?

Die lewe en my ouers. Alhoewel hulle nie in die kunste is nie, was dit die manier waarop hulle my grootgemaak het van kleins om altyd te waag, te leer, jouself uit te druk, hard te werk, toeganklik te wees vir inspirasie, bewonder die wêreld, wees realisties maar ook opsetlik naïef, teken, skryf, klim, hardloop, val, staan op, lag, praat, skree ... Ek kan nog aangaan, want ek dink regtig die liefde vir die kunste is onbewustelik deel van wie hulle is en hoe hulle my grootgemaak het. Jare later het die opsê van my eie woorde voor slapenstyd spesiaal net vir hulle en die grasperk wat ’n verhoog was tydens Desembermaand se someraande, name gekry en dis toe ek besef waar ek hoort.

Dink jy daar is ’n toekoms vir die jeug in Suid-Afrika wat ’n loopbaan in die kunste wil volg?

Ek het laas in my eerste jaar, toe ek van LLB na drama geskuif het, die vraag van almal gehoor. Ek kon dan nie antwoord nie, maar het nou al ’n paar opmerkings daaroor. Ek dink mens moet net uiters hard werk en baie veelsydig wees. Jy moet dit ook uit eerlike/opregte redes doen en nie vir die geld of roem nie. En dis maar ook ’n bietjie geluk en wie die langste kan uithou. Daar is beslis ’n toekoms as jy wil “Aanhou beweeg en geraas (wil) maak”, soos Jan Rabie gesê het.

Ann Juries-May as Brenda

Cast op verhoog (Foto: Vulture Photography)

Wat is jou mening oor die toekoms van Afrikaans?

Solank mense dit aanhou praat en skryf, is daar beslis ’n toekoms.

Is dit belangrik dat teater grense moet verskuif en die sogenaamde norme in die samelewing moet uitdaag?

Ja, ek dink teater moet altyd die spieëls op hou vir ons. Dis ’n nodige slagaar vir ons land en vir die kunste. Teater is ’n uitstekende katalisator vir vernuwende denke en uitdagende areas wat stoei tussen die ongemak en gemak.

Herschelle, wat hou die toekoms vir jou in?

Ek moet my meesters in drama en teaterstudie aan Stellenbosch-universiteit klaar maak in die volgende jaar en dan wil ek aanhou skryf en teater maak. Dit is my droom om eendag my eie tekste se regie ook te doen. Nou wil ek soveel as moontlik leer oor alle aspekte van teatermaak en ook meer oor skryf. Ek doen ook die afgelope halwe jaar ’n internskap by Media24 onder Die Burger se kunsredaksie, en kunsjoernalistiek is ook belangrik vir die kunste. Ek is bevoorreg dat ek my vingers in verskillende potte kan druk om die kospotte te laat prut. Ek hoop ek sal in die toekoms dit nog meer doen en altyd ’n bydrae lewer of net betrokke wees in verskillende opsigte.

The post "Dis my ma se taal, my pa se stilwees en hoe hulle daagliks net leef" appeared first on LitNet.

Opsomming

Erfenisbewaring is sedert die begin van die mensdom iets waarmee hy hom besig hou. In die inligtingsera het nuwe uitdagings egter ontstaan: digitale media raak verouderd en ontoeganklik. Dit beteken dat inligting verlore gaan; argiewe moet tred hou met tegnologiese ontwikkeling; en sedert die 1990's was daar ’n inligtingsontploffing wat beduidende uitdagings aan diegene bied wat inligting wil bewaar. Hiermee saam het nuwe inligtingskanale soos sosiale media ontstaan wat ook ’n unieke uitdaging aan argiewe bied, asook die sogenaamde grootdata-omgewing waar groot hoeveelhede data in ’n verskeidenheid formate bestaan en ontleed moet word. Hierdie artikel bespreek die daarstelling van ’n digitale argief by EPOG (Ekonomie, Politiek, Omgewing en Geskiedenis) by Orania teen die agtergrond van grootdata, digitale argivering, nuwe media en die inligtingsontploffing. Probleme en oplossings word teen die agtergrond van buitelandse projekte bespreek, asook prosesse wat uitgewerk is binne die raamwerk van die internasionale OAIS- (Open Archival Information System-) model.

Trefwoorde: digitale argiewe; digitalisering; erfenisbewaring; grootdata; Orania; sosiale media

Abstract

The development of a cost-effective and contemporary multimedia digital archive at EPOG in Orania

Heritage preservation is something mankind has been involved in since the beginning. In the information era, however, new challenges arose. Digital media becomes obsolete and inaccessible, which means that information is lost, and we risk becoming the generation that will leave the smallest historical record behind. In addition, archives must keep pace with rapid technological development, in terms of both hardware and software, and since the 1990s there has been an information explosion that poses significant challenges to those who want to collect and preserve material. New information channels such as social media have also emerged over the past decade and a half that pose further unique challenges to archives. All of these issues occur against the backdrop of the so-called big data environment where large volumes of data are generated at a rapid rate in a variety of formats.

EPOG, from the Afrikaans “Ekonomie, Politiek, Omgewing en Geskiedenis” (Economy, Politics, Environment and History) is the follow-up organisation of SABRA (South African Bureau of Racial Affairs), established in 1948 as an independent organisation, although state funds were available to SABRA until the early 1980s. EPOG is a subsidiary of the Orania Movement, originally the Afrikaner Vryheidstigting or AVSTIG (Afrikaner Freedom Foundation), and is especially concerned with heritage conservation and publications. The archive was established in 2006 by Wilhelm Verwoerd, Manie Opperman and Adam Boshoff, and in 2017 the authors of the present paper became involved in the establishment of a digital archive as part of a heritage conservation and interdisciplinary research project.

The EPOG archive in Orania aims to preserve material relating to the history and development of Orania (founded in 1991), but since any information can be interpreted meaningfully only within a context, the archive has the further role of preserving material that relates to the context within which Orania was founded and currently exists, namely the Afrikaner’s identity, culture, heritage and position in South Africa. The core collection of the EPOG archive consists of publications, photographs, interviews, video material, reports, minutes of meetings, speeches and a variety of other documents related to Orania's creation and development. In other words, it is a multimedia collection that sets specific challenges for archiving, as discussed in the article. This is also the most important collection, as it is unique and not archived elsewhere. The collection that provides context to the core collection consists of material relating to the Afrikaner's history, cultural development, faith and customs, the rise of Afrikaans, the Afrikaner's pursuit of self-determination and the like.

The article discusses the creation of a digital archive under the auspices of EPOG at Orania against the background of big data, digital archiving, new media and the information explosion. Threats to digital archives, including a catastrophic loss of the storage medium, the slow physical decay of the storage medium over time, the natural decay of content over time, technological change that makes it impossible to read the storage media, technological change which makes it impossible to read the content, as well as human error, are discussed, together with solutions implemented at EPOG and at overseas digital archives.

The Open Archival Information System (OAIS) model describes six primary services of a digital archive: input, archival storage, data management, administration, conservation planning, and access. The article discusses processes that have been put in place at the EPOG archive within the framework of the OAIS model, with a particular emphasis on capturing data, in many cases automatically, from social media platforms such as Facebook, Instagram and Twitter, and the web. The article further discusses using technology to extract meaning from material that exists in a variety of formats and flows into the archive on a daily basis, as well as keeping records and using social media platforms such as Flickr and YouTube to make material available.

The article also serves as a reference point for other projects, as it shows how a digital archive can be established with a small amount of capital and limited manpower, and moreover, how collection methods should keep pace with today's information channels.

Keywords: big data; digital archives; digitization; heritage conservation; Orania; social media

1. Inleiding

De fundamentele shift in de manier waarop we kennis vergaren en verdelen, en het omgevende web van technische en sociale praktijken, heeft onmiskenbaar ook een invloed op onze relatie met het verleden. (Debuysere 2010:9–10)

Deur die mensdom se geskiedenis is daar deurgaans gepoog om ’n kulturele en intellektuele erfenis te bewaar. Die inligtingsera bring egter spesifieke uitdagings ten opsigte van erfenisbewaring wat nie voorheen teëgekom is nie.

Een van hierdie uitdagings is die mensdom se huidige vermoë om elektroniese data² teen astronomiese spoed en volume te genereer. Ingersoll, Morton en Farris (2013:3) skryf byvoorbeeld dat die wêreld in 2011 reeds 1,8 zettagrepe (10²¹ grepe) se elektroniese data gegenereer het en dat daar verwag word dat daar teen 2020 vyftig keer soveel elektroniese data gegenereer sal gewees het. Soos tegnologie meer bekostigbaar word, gaan meer mense toegang tot mobiele rekenaars verkry, wat ’n digitale wêreld gaan skep waar data nie net in groot volumes gaan arriveer nie, maar ook in ongekende formate.

Ook is die digitale wêreld ’n vervlietende wêreld waar inligting maklik verlore kan gaan (Ingram 2000:16, CCSDS (Consultative Committee for Space Data Systems) (2012:13). Daly en Powell (2015:6) skryf dat ons die generasie is wat die minste vir ons nageslagte gaan agterlaat. In hierdie opsig word gereeld na die digitale donker eeue ("digital dark age") verwys, onder andere deur Knapton (2015), Underhill en Underhill (2016:17) en De Souza, Edmonds, McQuire, Evans en Chenhall (2016:27). Debuysere (2010:10) stel die probleem duidelik ten opsigte van oudiovisuele materiaal: "Het oprukkend technologisch drijfzand dreigt het audiovisuele geheugen onherroepelijk op te slokken."

Die argivering van digitale materiaal is anders as vir fisiese materiaal, soos Wright (2012:3) beklemtoon: "These patterns (for film) and signals (for video and audio) are more like data than like artefacts. The preservation requirement is not to keep the original recording media, but to keep the data, the information, recovered from that media."

Die EPOG- (Ekonomie, Politiek, Omgewing en Geskiedenis-) argief in Orania het ten doel om materiaal rakende Orania se geskiedenis en ontwikkeling te bewaar, maar aangesien enige inligting slegs binne ’n konteks sinvol geïnterpreteer kan word, het die argief die verdere rol om inligting te bewaar wat konteks aan die Orania-versameling gee. Die huidige artikel bespreek die daarstelling van ’n digitale argief onder die vaandel van EPOG by Orania. Oorwegings en metodes word teen die agtergrond van sogenaamde grootdata en digitale argivering bespreek.

Die artikel dien ook as verwysingspunt vir ander projekte, omdat aangetoon word hoe ’n digitale argief op die been gebring kan word met ’n klein kapitaalinset en beperkte mannekrag, en boonop hoe versamelingsmetodes tred moet hou met hedendaagse inligtingskanale.

Die artikel is soos volg gestruktureer: Na ’n agtergrond oor die EPOG-argief word ’n kort oorsig oor die grootdata-omgewing gegee. Hierna word bedreigings vir digitale argiewe bespreek, asook hoe dié bedreigings in die EPOG-argief aangespreek word. Hierna word ’n oorsig oor die prosesse teenwoordig by die funksionering van ’n digitale argief verskaf en aan die hand van die voorbeeld van die EPOG-argief bespreek, asook hoe tegniese uitdagings aangespreek is.

2. Die EPOG-argief

EPOG is die opvolgorganisasie van SABRA (Suid-Afrikaanse Buro vir Rasse-aangeleenthede), wat in 1948 as onafhanklike organisasie gestig is, alhoewel staatsfondse tot in die vroeë 1980’s aan SABRA beskikbaar was (Biehl 2018:12–6). EPOG is ’n filiaal van die Orania Beweging (oorspronklik die Afrikanervryheidstigting of AVSTIG) en is veral met erfenisbewaring en -publikasies gemoeid (Orania Beweging 2016:20). Die argief is in 2006 op die been gebring deur Wilhelm Verwoerd, Manie Opperman en Adam Boshoff, en in 2017 het ons, die skrywers van hierdie artikels, betrokke geraak by die oprigting van ’n digitale argief as deel van ’n erfenisbewarings- en interdissiplinêre navorsingsprojek.

’n Argief dra die spoor van die instansie waarin dit ingebed is en is tot ’n mate ’n weerspieëling van daardie instansie se karakter. In Orania se geval is daar veral twee kwessies wat in die argief neerslag vind.

Eerstens is daar Orania se klem op selfwerksaamheid en die oprigting van eie instansies (kyk byvoorbeeld Strydom 2007 en Biehl 2017). In die konteks van die Australiese Aborigines se eie argiewe herinner De Souza e.a. (2016:11) aan Derrida (1996:4) se stelling dat "there is no political power without control of the archive": die skep van ’n eie argief is ’n vorm van bemagtiging van minderheidsgroepe, ’n manier om ’n “eie stem” in die geskiedenis te verkry. Alhoewel Afrikaners in ’n ander posisie as Australiese Aborigenes is, omdat Afrikaners tot onlangs toe nog oor die politieke mag in Suid-Afrika beskik het, deel Afrikaners hul posisie as ’n klein minderheidsgroep wie se geskiedenis nie volkome binne staatstrukture geakkommodeer word nie. Boonop verteenwoordig Orania ’n klein segment van die totale Afrikanerbevolking wat gereeld as rassiste en ’n oorblyfsel van apartheid beskou word (kyk byvoorbeeld McNally 2010, Khan 2014 en Ngugi 2017). Heelwat van die inligting wat buite Orania gesirkuleer word, is foutief, byvoorbeeld Khan (2014:10) se bewering dat Orania se grondgebied deur die Vryheidsfront aangekoop is, of Gross (2011:21) se bewering dat Nelson Mandela Orania in 1990 besoek het, wat saam met die bewerings van rassisme daarop dui dat ’n behoefte bestaan dat Orania ’n eie stem in die geskiedenis verkry. De Souza e.a. (2016) beklemtoon juis dat minderheidsgroepe meer betrokke moet raak by die bewaring van hul eie erfenis, wat verder ooreenstem met Orania se strewe na eie instellings en selfwerksaamheid. Dié faset van die Orania-ingesteldheid vind onder andere neerslag in befondsingstrukture sodat nie op staatsinstellings gesteun word nie, wat ’n beduidende impak op die argief het (sien verder aan).

Tweedens is daar die Orania Beweging, wat die oorhoofse instansie is waarin die EPOG-argief ingebed is, se klem op vernuwing. Een van die duidelikste onlangse voorbeelde hiervan is die oprigting van die sogenaamde Oorlogskamer (geopen 16 Junie 2017), wat die sentrale kantoor van die Orania Beweging is van waar die instansie se bedrywighede uitgevoer word. Dié begrip is gebaseer op die voorbeeld van groot internasionale maatskappye se "War room" en fasiliteer beter samewerking tussen personeel; "om silo’s in organisasiestrukture af te breek en kreatiewe spanwerk aan te moedig" (Orania Beweging 2017:23). (Vir meer inligting oor die begrip, kyk byvoorbeeld Kijko 2017.) Ander voorbeelde is die Orania Beweging se gebruik van tegnologie "om slimmer te kan werk" (Orania Beweging 2017:24, kyk ook Strydom 2017). Dié klem op vernuwing en tegnologie vind neerslag in die argief deur alternatiewe bronne op vernuwende wyses te bewaar, beskikbaar te stel en te ontsluit, soos in hierdie artikel bespreek word.

Soos in die inleiding gestel, bestaan die EPOG-argief as ’t ware uit twee komponente: ’n kernversameling wat die geskiedenis en ontwikkeling van Orania dokumenteer, asook ’n breër versameling wat konteks aan die kernversameling gee, met ’n spesifieke klem op die Afrikaner se strewe na selfbeskikking, soos in die volgende twee paragrawe bespreek.

Eerstens met betrekking tot die kernversameling: Die behoud van institusionele materiaal is belangrik vir die dokumentering van die werkinge van ’n instelling en sy doelwitte, waardes en aktiwiteite, asook om begrip van sy geskiedenis en sy rol in die gemeenskap te help skep (Marshall 2017:155). Die kernversameling by die EPOG-argief vervul juis hierdie funksie en bestaan uit publikasies, foto’s, onderhoude, videomateriaal, verslae, notules, toesprake en ’n verskeidenheid ander dokumente wat verband hou met Orania se ontstaan en ontwikkeling. Dit is met ander woorde ’n multimediaversameling wat spesifieke uitdagings ten opsigte van argivering stel, soos hier onder in meer besonderhede bespreek word. Dit is ook die belangrikste versameling, aangesien dit uniek is en nie elders bewaar word nie.

Dit is egter nie genoeg vir ’n argief om objekte te bewaar nie; inligting rakende die konteks van inligting moet ook bewaar word om dit te kan verstaan. Dit is byvoorbeeld nie moontlik om Orania se geskiedenis te begryp sonder om die Afrikaner se geskiedenis te verstaan nie: Orania is binne ’n baie spesifieke konteks gestig. Die versameling wat konteks aan die kernversameling gee, bestaan uit materiaal wat handel oor die Afrikaner se geskiedenis, kulturele ontwikkeling, geloof, gebruike, die opkoms van Afrikaans, die Afrikaner se strewe na selfbeskikking, en dergelike. Hierdie versameling oorvleuel noodwendig met wat elders in die wêreld geargiveer word, maar kan nietemin nie weggelaat word nie.

Opsommenderwys kan die EPOG-argief soos in figuur 1 voorgestel word.

Figuur 1. Die EPOG-argief

Die daarstelling van ’n digitale argief by Orania word veral deur finansiële faktore beïnvloed. Anders as byvoorbeeld die Bewaring en Ontsluiting van Multimediale-data in die Vlaanderen-projek (BOM-v1), ’n inisiatief van die Vlaamse minister van ekonomie, onderneming, wetenskap, innovasie en buitelandse handel, met steun van die Vlaamse regering (Debuysere 2010:9), of die Beeld en Geluid-projek in Nederland (Wissink en Oomen 2010), ontvang Orania nie skenkings van die staat nie. Die Beeld en Geluid-projek in Nederland het byvoorbeeld tussen 2007 en 2014 ’n begroting van €173 miljoen gehad (Wissink en Oomen 2010:92), teenoor die EPOG-argief se begroting van R27 500 per jaar (Kleynhans 2017). Hiermee saam word Orania se eie fondse oorwegend aan ontwikkelingsinisiatiewe spandeer (kyk byvoorbeeld Orania Dorpsraad 2016) en is daar dus nie groot bedrae beskikbaar vir geboue, toerusting en mannekrag vir die argief nie. Dít het ’n beduidende impak op die digitale argief: apparatuur moet bekostigbaar wees, programmatuur gratis of ten minste ook bekostigbaar, en stelsels moes ontwikkel word sodat twee personeellede (wat beide boonop slegs deeltyds by die argief betrokke is) dit kan behartig. Benewens die bewaringsfunksie is die gebrek aan mannekrag en ruimte van die hoofredes waarom die digitale argief ontwikkel is: met behulp van ’n digitale argief kan meer koste-effektief met hulpbronne, byvoorbeeld mannekrag, befondsing en ruimte, omgegaan word. Waar moontlik word egter met ander Afrikanererfenisinstellings saamgewerk, byvoorbeeld die Erfenisstigting.

Daar is geen standaardmetode vir die oprigting van ’n digitale argief nie (Marshall 2017:158), iets wat duidelik geïllustreer word deur Underhill en Underhill (2016) se oorsig oor digitale argiewe in Swede en De Souza e.a. (2016) se bespreking van Aborigenes se argiewe in Australië. Die OAIS-model is ook nie voorskriftelik nie; die uiteensetting daarvan deur die CCSDS (2012:1–3)

does not assume or endorse any specific computing platform, system environment, system design paradigm, system development methodology, database management system, database design paradigm, data definition language, command language, system interface, user interface, technology, or media required for implementation.

Die prosesse wat hier onder uiteengesit word, is boonop geensins perfek of afgesluit nie en word deurgaans verder ontwikkel – deurlopende ontwikkeling en aanpasbaarheid is immers noodsaaklik vir argiewe in die inligtingsera. Daar word egter met Pearce-Moses (2006:s.bl.) se uitgangspunt saamgestem:

In many ways, my motto has become “Don’t let the perfect be the enemy of the possible.” Best practices are relative, not ideal. We can always do better. We can get things in cheap boxes today, providing significant protection in case of water leaks or fires. In time, we can get better boxes. And someday, we may get state-of-the-art fire suppression as well. But we’ll do the best we can now. I think the same adage applies in the realm of electronic records and digital information.

Alhoewel daar altyd beter maniere is om ’n digitale argief op te rig, is dit belangrik om so gou as moontlik een op die been te bring en dit so goed as moontlik met beskikbare hulpbronne te doen. As dit nie gedoen word nie, loop ’n mens die gevaar dat rekords verlore kan gaan: "'[B]orn digital' materials must be proactively collected ’now' so there won't be a 'black hole' in heritage collections in the future" (De Souza e.a. 2016:49).

Ten einde die digitale omgewing te verstaan waarbinne hierdie argief opgerig is, moet daar egter eers ’n kort oorsig oor grootdata gegee word.

3. ’n Omskrywing van grootdata met spesifieke verwysing na die samestelling van die huidige digitale argief

Grootdata is ’n begrip wat moeilik vasgepen word, en daarom omskryf Laney (2001) die begrip eerder teen die agtergrond van drie aspekte: volume, verskeidenheid en snelheid ("volume", "variety" en "velocity"). Hierby kan twee verdere aspekte gevoeg word: betroubaarheid ("veracity") en waarde ("value") (Hitzler en Janowicz 2013, Assunção, Calheiros, Bianchi, Netto en Buyyab 2015 en Jin, Wah, Cheng en Wang 2015). Alhoewel ’n mens huiwerig is om die huidige argief ’n grootdataprojek te noem omdat die argief nie petagrepe (10¹⁵ grepe) se geheue opneem nie, is baie van die uitdagings en kenmerke van grootdata ook in die huidige projek teenwoordig, en daarom bespreek hierdie afdeling die samestelling van die argief teen die agtergrond van grootdata.

Grootdata is wel nie definieerbaar nie, maar kan opgesom word soos in figuur 2.

Figuur 2. Die aspekte van grootdata

Figuur 2 verskaf die raamwerk vir die bespreking in die huidige afdeling.

3.1 Volume

Volume verwys natuurlik daarna dat groot datastelle ter sprake is, maar die vraag is wat presies as “groot” geag word; Assunção e.a. (2015:6) skryf dat “groot” ’n subjektiewe oordeel is. Grootdata bied onder andere uitdagings aan bestaande tegnologie, maar wat as “groot” gesien word, hang af van die huidige tegnologie, wat voortdurend verbeter word: die verwerkingskrag van ’n Apple iPhone 6 oortref byvoorbeeld die verwerkingskrag van Cray-1, die wêreld se eerste superrekenaar (Reed en Dongarra 2015:59). Reed en Dongarra (2015:59) skryf: "Given the rapid pace of technological change, leading-edge capability is a moving target." Verder is daar die kwessie van wie die data bestuur: Google het teen 2013 byvoorbeeld daagliks deur 20 petagrepe se data gesoek (Hendler 2013:18), terwyl Wal-Mart in 2014 2,5 petagrepe se data per uur genereer en verwerk het (Kitchin 2014:2). Sulke volumes is veel meer as waarmee die individuele navorser of ’n argief gewoonlik te doen sal kry. Ook is daar die kwessie van hoe data geberg word (Senekal en Brokensha 2014:17): twee petagrepe se data soos in teks (.txt) gestoor, is byvoorbeeld veel meer rekords as wanneer dit in Tagged Image File Format (TIFF) gestoor is. Russom (2011:6) stel voor dat dit nie bloot die aantal grepe is wat grootdata onderskei nie, maar ook die aantal rekords. Mayer-Schönberger en Cukier (2013:29) en Kitchin (2014:1) voer op hul beurt aan dat “groot” nie noodwendig in grepe gemeet moet word nie, maar dat ook die omvattendheid van die datastel in berekening gebring moet word.

Alhoewel die grootte van ’n datastel – hoe dit ook al gemeet word – ’n belangrike komponent van ’n grootdatastel is, moet daarop gelet word dat die meerderheid skrywers wat oor grootdata skryf, insluitend Davenport (2014:7), Jagadish (2015:49) en Jin, Wah, Cheng en Wang (2015:59), nie volume as die onderskeidende kenmerk van grootdata sien nie. Wat grootdatabronne anders maak as normale databronne, is dat grootdata aanhoudend gegenereer word en óf ongestruktureerd is óf so vinnig groei dat dit te groot is vir tradisionele dataverwerkingstelsels en dus nuwer tegnologie vereis (Vaisman en Zimanyi 2014, Provost en Fawcett 2013). Grootdatabronne bestaan hoofsaaklik uit databanke, webblaaie, sosiale media, sensors en mobiele data, en word deur sakeondernemings, rekenaarnetwerke wat die internet, mobiele netwerke en sogenaamde internet of things insluit, asook deur wetenskaplike toepassings, gegenereer (Hu, Wen, Chua en Li 2014).

Die digitale argief by EPOG is eerder groot in die sin van omvattend oor Orania se geskiedenis as wat dit groot ten opsigte van grepe is. Hierdie versameling is natuurlik aansienlik kleiner as die projekte wat vroeër genoem is, byvoorbeeld die Beeld en Geluid-projek, maar die waarde van dié argief lê daarin dat dit die mees omvattende versameling oor Orania se ontstaan en ontwikkeling is. ’n Katalogus van wat tans in die digitale argief is, is by die Orania Beweging beskikbaar.

3.2 Verskeidenheid

Verskeidenheid verwys na die verskeidenheid formate waarin data in die wêreld aangetref word (Sathi 2012:4, Schöch 2013:4 en Assunção e.a. 2015:5): gestruktureerde, semigestruktureerde en ongestruktureerde teks, video, klank, beelde ens. Grootdatabronne is verspreid, moeilik om te integreer en word meestal in nierelasionele databasisse geberg (Hu e.a. 2014) (’n nierelasionele databasis is ’n nie-SQL- (of NoSQL-) databasis en volg nie die verhoudingsmodel (tabelle en verhoudings) wat verband hou met tradisionele relasionele databasisse nie). Een van die grootste uitdagings in ’n grootdatawêreld is om bruikbare inligting uit sulke verskillende formate te onttrek en in ’n gestruktureerde formaat te omskep, aangesien die meerderheid programmatuur wat met grootdata kan omgaan – byvoorbeeld Tableau, Sisense, Cytoscape, of Gephi – dit slegs met gestruktureerde data kan doen. Die omskakeling van ’n ongestruktureerde na ’n gestruktureerde formaat verteenwoordig die grootste tydsinset vir die datawetenskaplike (Davenport 2014:19, 100), veral omdat ’n groot aantal rekords hierby betrokke is.

Al hierdie voorbeelde van gestruktureerde, semigestruktureerde en ongestruktureerde data kan nie staatmaak op konvensionele relasionele databasisbestuurstelsels (RDBS) nie, aangesien dít nie effektief is vir die verwerking en bestuur van grootdata nie (Kim e.a. 2014). Dit word algemeen erken dat relasionele databasisse nie die verskeidenheid en grootte van grootdatastelle kan hanteer ten opsigte van databestuur en databasistegnologie nie (Hu e.a.2014; Krishnan 2013: 86). Relasionele databasisse ondersteun net gestruktureerde data vanweë die relasionele argitektuur van ’n RDBS. Verder kan ’n RDBS alleenlik deur middel van peperduur apparatuur soos ’n rekenaartros opgeskaal word om grootdatastelle te hanteer (Hu e.a.2014). Beide hierdie faktore (struktuur en skaalbaarheid) maak ’n RDBS dus onvanpas om grootdatastelle te hanteer en daarom word NoSQL- (Not only SQL-) databasisstelsels voorgehou as die oplossing om groot multistrukturele datastelle te verwerk. Hierdie tipe databasisstelsels laat gebruikers toe om data nie net relasioneel te stoor nie, maar ook as kolomgeoriënteerd (Facebook se Cassandra), grafiekgeoriënteerd (Neo4J) en dokumentgeoriënteerd (MongoDB). Die rede vir die sukses van hierdie nuwe-generasie-databasisbestuurstelsels is dat dit nie die ACID-(Atomicity, Consistency, Isolation and Durability-) eienskappe van ’n RDBS hoef te onderskryf nie. Hierdie eienskappe moes toesien dat data-integriteit beskerm word en onreëlmatighede tot die minimum beperk word. NoSQL-databasisse, aan die ander kant, is juis geskep met die primêre doel om maksimum buigsaamheid en spoed te bemiddel (Celko 2014).

’n Verskeidenheid formate word ook in die EPOG-argief aangetref. Boonop word Facebook- en Twitter-data ook geberg, benewens video's, dokumente, foto’s en mediaberigte. Die gevolg van so ’n groot verskeidenheid formate is dat dit besondere tegniese uitdagings bied aan diegene wat inligting daaruit wil onttrek. In die geval van teks is dit nie ’n besonder tegniese uitdaging om ’n dokument soekbaar te maak nie, aangesien karakterherkenningstegnologie soos Adobe Acrobat of ABBYY Finereader vryelik beskikbaar en bekostigbaar is. Handgeskrewe en ouer dokumente bied wel beduidende uitdagings ten opsigte van karakterherkenning, maar Orania is jonk: die Orania Beweging vier vanjaar sy 30-jarige bestaan, wat beteken dat die oorgrote meerderheid dokumentasie oor Orania nuut en maklik ontsluitbaar is, aangesien dit op rekenaars geskep en met moderne drukkers uitgedruk is. Waar beeld, klank- en videomateriaal betrokke is, is daar egter ’n groot uitdaging om inligting te ontsluit. By die Beeld en Geluid-projek in Nederland is gebruik gemaak van geoutomatiseerde spraak- en beeldherkenning ten einde oudiovisuele materiaal te ontsluit (Wissink en Oomen 2010:97–8). By die EPOG-argief word klankmateriaal nog nie tans rekenaarmatig ontsluit nie, maar navorsing word onderneem om te bepaal of platforms soos Google Cloud Speech API (wat Afrikaans kan herken) in die toekoms gebruik sal kan word om byvoorbeeld onderhoude outomaties te transkribeer. Vir beeldmateriaal is die proses ietwat eenvoudiger: platforms soos Clarifai, Google Cloud Vision API en Amazon Rekognition kan gebruik word om foto’s outomaties volgens onderwerp te klassifiseer, en in sommige gevalle gesigte ook te herken. Flickr se ingeboude beeldherkenning kan ook gebruik word om foto’s wat op hierdie platform gelaai is, voorlopig volgens onderwerp te groepeer. Eksperimente het egter getoon dat Google Photos, wat inkoppel met Google Cloud Vision API, die eenvoudigste en akkuraatste manier bied om beeldherkenning toe te pas, insluitend om gesigte te herken, en dit is boonop gratis. Aangesien die proses geoutomatiseerd is, is alle foto’s reeds sodanig ontsluit.

Daar word egter deurgaans navorsing onderneem om beter met ongestruktureerde en semigestruktureerde data om te gaan, byvoorbeeld sentimentontleding, wat gereeld gebruik word om Twitter-boodskappe mee te ontleed (kyk byvoorbeeld Hendrikse, Habib en Van Keulen 2017). Hiervoor is ’n informele samewerkingsverhouding tussen die Orania Beweging en betrokkenes by Departement Rekenaarwetenskap en Informatika en die Eenheid vir Taalfasilitering en Bemagtiging aan die Universiteit van die Vrystaat (UV) op die been gebring: die EPOG-argief word as toetsgrond gebruik vir die ontwikkeling van tegnologie en toepassings wat deel uitmaak van interdissiplinêre navorsingsprojekte. Die opset is soortgelyk aan Dawie Roodt se navorsing oor die e-Ora (kyk Monks 2017, Roodt 2017 en Stadler 2017): navorsers verkry toegang tot hierdie unieke omgewing en verbeter terselfdertyd Orania se funksionering. Daar is reeds ’n studie onderneem wat sentimentontleding binne ’n Suid-Afrikaanse konteks ontwikkel en toepas op Twitter-boodskappe oor Orania, wat weer aan die Orania Beweging deurgegee word en hulle inlig oor hoe Orania op dié sosiale media platform gesien word (Kotzé en Senekal 2018).

3.3 Snelheid

Snelheid verwys daarna dat data deurlopend gegenereer, versamel en verwerk word. Gebruikers op Facebook het byvoorbeeld teen 2014 reeds daagliks 300 miljoen nuwe foto’s op dié sosialenetwerkwebwerf geplaas (Kitchin 2014:2), wat daartoe bydra dat Facebook teen 2013 reeds daagliks met 500 teragrepe (10¹² grepe) gegroei het (Hendler 2013:18), terwyl Alibaba in 2014 ’n platform genaamd Galaxy ontwikkel het wat 5 miljoen transaksies per sekonde kan verwerk (Jin e.a. 2015:63). Die sleutelkwessie ten opsigte van hierdie faset is dat data dan ook intyds ("real-time") versamel, ontgin en ontleed word (Schöch 2013:5–6), alhoewel data ook in bondelverwerking ("batch processing"), of byna intyds ("near real-time") ontleed kan word (Assunção e.a. 2015:6, Minelli, Chambers en Dhiraj 2013). Die onderskeid tussen intydse en byna intydse verwerkings is soms moeilik om te bepaal. Byna intydse verwerkings word gedefinieer as die vertraging wat deur outomatiese dataverwerking ingestel word tussen die voorkoms van ’n gebeurtenis en die gebruik van die verwerkte data, byvoorbeeld vir vertoon- of terugvoer- en beheerdoeleindes. ’n Byna intydse verwerking vertoon byvoorbeeld ’n gebeurtenis of situasie soos dit bestaan het teen die huidige tyd minus die verwerkingstyd (Federal Standard 1037C 1996, kyk ook Ben-Ari 1990:164). Bondelprosesverwerking verwys op sy beurt daarna dat ’n bondel dokumente op ’n slag verwerk word, met ander woorde nie soos wat die data versamel word nie. Meer formeel word bondelverwerking deur Federal Standard 1037C (1996) gedefinieer as verwysend na:

1. die verwerking van data of die verrigting van werk wat vooraf op so ’n wyse opgehoop is dat die gebruiker nie die verwerking kan beïnvloed terwyl dit aan die gang is nie
2. die verwerking van data wat oor ’n tydperk versamel is
3. die uitvoering van rekenaarprogramme in serie
4. die tegniek om ’n stel rekenaarprogramme uit te voer, sodat elkeen voltooi word voordat die volgende program van die stel begin word
5. die opeenvolgende insette van rekenaarprogramme of data.

Die belangrikheid van die aspek snelheid hang af van die veld waarbinne grootdata aangewend word: Davenport (2014), wat binne die besigheidswêreld skryf, noem snelheid byvoorbeeld die onderskeidende kenmerk van grootdata, maar Schöch (2013), wat binne die geesteswetenskappe skryf, ag dit as ’n minder belangrike aspek van grootdata. In ’n besigheidswêreld, waar byvoorbeeld bemarkingsbesluite onmiddellik geneem moet word, is snelheid van groot belang, maar in die geesteswetenskappe, waar ’n studie onderneem word, afgesluit word en die bevindinge soms dalk eers maande later gepubliseer word, is snelheid nie van soveel belang nie.

Die EPOG-argief word ook met hierdie faktor gekonfronteer, aangesien nuwe materiaal die argief deurlopend binnestroom. Teen einde 2017 was daar nagenoeg 2 000 foto’s in die digitale argief, terwyl daar ses maande later 71 000 was. Veral sosiale-media-platforms veroorsaak dat ’n deurlopende stroom materiaal daagliks by die versameling gevoeg word.

Snelheid word veral binne die konteks van sosiale media genoem, aangesien dit juis hierdie platforms is waar data vinnig en deurlopend gegenereer word. Alle boodskappe wat op Twitter geplaas word waarin die woord orania voorkom, word outomaties in die argief versamel met behulp van Twitter Archiver, ’n gratis Google Sheets-byvoeging. Die woord is bo die hutsmerker gekies omdat ’n soektog na die woord ook die hutsmerker optel, maar nie omgekeerd nie, wat beteken dat die woord die volledigste resultate oplewer. Instagram het ook ’n belangrike bron van inligting geword, veral vir video’s en foto’s. ’n Werkswyse is met behulp van 4kStogram opgestel om dié platform deurlopend te monitor vir plasings met die hutsmerker #orania asook plasings van foto’s en video’s wat in Orania geneem is, met ander woorde waar die ligging van die foto of video as Orania aangedui is. Sulke foto’s en video’s word intyds outomaties afgelaai en geberg. Meer word in afdeling 5.1 hieroor geskryf.

Onder die afdeling snelheid kan ook genoem word hoe vinnig die digitale omgewing verander. Facebook en Twitter, twee van verskeie sosiale media platforms wat die mens se omgang met sy omgewing ingrypend verander het, is onderskeidelik in 2004 en 2006 gestig, terwyl platforms soos Flickr (2004), YouTube (2005) en Instagram (2010) ook onlangse toevoegings tot sosiale media is. Dit is ’n sekerheid dat nuwe platforms ontwikkel sal word en oues (soos wat die geval was met byvoorbeeld Myspace) in onbruik sal verval. Terselfdertyd verander hierdie platforms se toegang voortdurend, en veral Facebook is bekend daarvoor dat ’n toepassing wat vandag gebruik kan word om byvoorbeeld foto’s af te laai, dalk more nie meer daartoe in staat sal wees nie. Deur die afgelope jaar is daar byvoorbeeld probleme met toegang tot Facebook, Instagram en Twitter ondervind soos wat hierdie platforms hul toepassingsprogrammering-koppelvlak (Application Programming Interface, of API) verander het, wat toepassings dan in onbruik laat verval. Om hierdie rede verg ’n digitale argief altyd ’n deurlopende monitering van die digitale wêreld, van toepassings, platforms, ontledingsmiddele en dergelike, en daarom is die digitale argief by EPOG geskakel met ander grootdataprojekte, veral deur vennote aan die Universiteit van die Vrystaat.

3.4 Betroubaarheid

Betroubaarheid verwys daarna of databronne betroubaar is (Sathi 2012:4 en Assunção e.a. 2015:5), maar het ook te doen met vrae na die voorkoms van inkonsekwenthede, leemtes, dubbelsinnighede en dergelike (Lukoianova en Rubin 2014:6) in die data. Die teenwoordigheid van onsuiwerhede en onakkuraatheid word meestal deur geruis en abnormaliteite in die data veroorsaak (Daniel en Butson 2014). Om dít te verhoed, word dataverifikasieprosesse gevolg om te verseker dat ’n grootdatastel betroubaar is voordat dit deur ontleders gebruik word (Berman 2013). Wanneer data boonop nie konsekwent ingevoer word nie, beïnvloed dit die ontleding: ’n rekenaar sal byvoorbeeld nie sonder gesofistikeerde natuurliketaalverwerkingsmeganismes kan herken dat C.W.H. Boshoff ook Carel Boshoff III is nie.

Wat dubbelsinnighede aanbetref: Orania is in ’n bevoorregte posisie omdat sy naam oorwegend na die dorp verwys: Orania deel sy naam onder andere met ’n hotel in Berlyn, ’n wurm, ’n plant, ’n musikant, ’n skip, "om te ploeg" in Pools, ’n gastehuis in Australië, ’n professor by Emory Universiteit en ’n dorpie in Oostenryk. Maar die oorgrote meerderheid verwysings na die item Orania op die web, Instagram en Twitter is na die dorpie in die Noord-Kaap. Wanneer byvoorbeeld Twitter-boodskappe versamel word, is daar min boodskappe wat na hierdie ander Oranias verwys. Vir ’n ontleding van dié data sou sulke ander verwysings egter verwyder moes word.

Een van die uitdagings in ’n digitale omgewing is dat dokumente verander kan word sonder dat dit lyk of die dokument verander is. ’n Mens kan byvoorbeeld die beeld van ’n persoon uitvee uit ’n foto of die foto op ’n ander manier aanpas. In die geval van dokumente kan die probleem aangespreek word deur van die PDF/A-formaat gebruik te maak (kyk verder aan), maar ook dui metadata outomaties aan wanneer ’n foto geskep is en of dit agterna verander is. Sulke metadata word ook in die huidige projek versamel ten einde te kan bepaal of ’n foto agterna aangepas is.

3.5 Waarde

Waarde verwys na die vermoë om insig uit grootdata te genereer tot voordeel van ’n organisasie (Daniel en Butson 2014).Hierdie aspek van grootdata verwys gewoonlik na die finansiële waarde wat met die gebruik van grootdata gepaard gaan (Assunção e.a. 2015:5 en Jin e.a. 2015:60), byvoorbeeld dat dit besighede se produktiwiteit verbeter en bemarkingsveldtogte meer koste-effektief kan help bestuur (kyk byvoorbeeld Davenport 2014). Grootdata het egter nie alleen ekonomiese waarde nie, soos die vele regeringsinisiatiewe wat aan sekuriteit en intelligensie gekoppel is, getuig (Senekal en Brokensha 2014:9 en Jin e.a. 2015:62). In hierdie sin het grootdata dus ’n strategiese waarde in die sekuriteitsdomein, maar grootdata se waarde is ook nie beperk tot sekuriteit nie: grootdata het byvoorbeeld ook ’n deurslaggewende rol in Barack Obama se herverkiesing in 2012 gespeel (Jin e.a. 2015:61). Jin e.a. (2015:60) skryf:

It is anticipated that future economic and political competitions among countries will be based on exploiting the potential of big data, among other traditional aspects. In short, the research and applications of big data are of strategic importance and significance for improving the competitiveness of any country.

Met die voorheen genoemde klem op die gebruik van tegnologie, verwerk die Orania Beweging reeds sosiale media data (veral Facebook), aangesien die waarde van datagebaseerde ontledings reeds aan dié organisasie bekend is en vir bewusmakingsveldtogte aangewend word (Kleynhans 2017). Voor die daarstelling van ’n digitale argief is dié data egter op ’n ad hoc-grondslag geberg en het dit nie deel uitgemaak van die argief nie. Sulke data kan in die toekoms vir navorsers van waarde wees: daar kan byvoorbeeld ondersoek ingestel word na hoe persepsies van Orania oor tyd verander het deur gebruik te maak van sentimentontleding of ’n inhoudsontleding van mikroblogging-data (byvoorbeeld Twitter-boodskappe). Ander moontlikhede sluit in sosialenetwerkverwerking waar ’n navorser gebruikers se interaksies met die Orania Beweging se Facebookblad sou kon ondersoek, soos Van Staden (2017) onderneem wanneer sy ’n onderwysblad op Facebook ondersoek.

4. ’n Oorsig oor digitale argiveringspraktyke

Een van die hoofredes waarom argiewe gestig word, is natuurlik om inligting vir die toekoms te bewaar en by implikasie ook vir toekomstige navorsers beskikbaar te kan stel. Daly en Powell (2015:20–2) noem ’n aantal algemene bedreigings vir digitale argiewe:

1. katastrofiese verlies van die bergingsmedium
2. stadige fisiese verval van die bergingsmedium oor tyd
3. natuurlike verval van die inhoud oor tyd
4. tegnologiese verandering wat dit nie meer moontlik maak om die bergingsmedium te lees nie
5. tegnologiese verandering wat dit nie meer moontlik maak om die inhoud te lees nie
6. menslike foutering.

Die volgende onderafdelings bespreek probleme en oplossings teen die agtergrond van Daly en Powell se kategorieë.

4.1 Katastrofiese verlies van die bergingsmedium

’n Katastrofiese verlies van die bergingsmedium kan bedreigings soos brand of vloede insluit (Daly en Powell 2015:20). Sommige brande ontstaan as gevolg van niekwaadwillige optrede, maar die teikening van biblioteke deur kwaadwilliges het ’n sterk historiese presedent. Die biblioteek van Alexandria is sekerlik die bekendste voorbeeld van ’n biblioteek wat tydens konflik afgebrand is, maar daar is talle voorbeelde van soortgelyke aksies in die onlangse verlede. In 2013 is die historiese Ahmed Babu-instituut in Timboektoe byvoorbeeld deur rebelle afgebrand; dit het ongeveer 20 000 manuskripte gehuisves wat so ver terug dateer as die 13de eeu (Wyngaard 2016). Suid-Afrika se onlangse massa-aksies het dieselfde tendens vertoon: in 2015 is skilderye op die kampus van die Universiteit van Kaapstad verbrand; in September 2016 is die regsbiblioteek van die Universiteit van KwaZulu-Natal deur betogende studente in ’n brand beskadig; en daar is in 2016 ook gedreig om die Sasol-biblioteek by die Universiteit van die Vrystaat af te brand. Beskerming teen sulke faktore is standaardpraktyk vir argiewe en museums, en argiewe (ook EPOG se argief) word byvoorbeeld met brandbestrydingstelsels toegerus.

Wanneer digitale argiewe ter sprake is, kan die medium, soos die rekenaar, bediener of eksterne hardeskyf, onklaar raak. Veral ’n hardeskyf is nie ’n betroubare bergingsapparaat vir langtermynberging nie, aangesien foute kan insluip wat die data korrupteer (Daly en Powell 2015:17). Boonop kan hardeskywe gesteel word of wegraak, of selfs beskadig word in brande en vloede, net soos tradisionele argiewe.

Porges (2012, s.bl.) skryf:

All electronic and mechanical devices eventually fail, and computer hard drives (even solid-state drives) are no exception. If you knew exactly when or how this was going to happen, you could plan a precise solution. But because you don't, redundancy is key. So if the one hard drive in your computer is prone to mechanical failure, it makes sense to have another drive on your desktop with duplicate data. That drive is just as likely to fail, though. What if you lost your family photos, tax records, documents, home videos, music, and saved games not because of a misaligned read/write head but because of a flood or a robbery or a house fire that wiped out both drives at the same time? Preparing for such a disaster calls for a different level of redundancy and a solution that includes backup in the cloud.

Die maak van rugsteunkopieë is ’n kardinale beginsel vir enige IT-verwante projek, soos Rönsdorf e.a. (2016:163) beklemtoon: "A backup is mitigation against catastrophic failure to enable disaster recovery and is considered to be a standard IT task in any operational system that holds business critical data." In die digitale era kan versamelings beskerm word deur kopieë op verskillende plekke te berg omdat die kopiëring van digitale materiaal juis koste-effektief is en nie ’n vergelykbare verswakking in kwaliteit meebring as wat die geval is met analoogkopiëring nie. Wanneer analoogmateriaal (byvoorbeeld dokumente, foto’s of videomateriaal op kassette) gekopieer word, ontstaan ruis, wat beteken dat die kwaliteit van die kopie altyd swakker is as die oorspronklike. Dit plaas ’n beperking op hoeveel keer ’n dokument gekopieer kan word, wat nie die geval is met digitale dokumente nie (Senekal 2011:50). Digitalisering bied met ander woorde die geleentheid om ’n paar digitale argiewe te skep wat, anders as tradisionele argiewe, nie dieselfde ruimte hoef te beslaan en aan dieselfde risiko's blootgestel hoef te wees nie.

Ten einde die bedreiging van die katastrofiese verlies van die bergingsmedium die hoof te bied, word die digitale argief van EPOG in die wolk gestoor, wat ook sinchroniseer met ’n rekenaar wat elders gehuisves word. Toevoegings en veranderings word outomaties met ’n wolkbergingstelsel (Google Drive) en die bergingsrekenaar gesinchroniseer, wat beteken dat geen tyd daaraan spandeer hoef te word om rugsteunkopieë te maak nie. Indien een rekenaar of die wolkbergingstelsel onklaar raak, is daar met ander woorde twee rugsteunkopieë beskikbaar, maar op hul eie maak die wolkbergingstelsel ook rugsteunkopieë ten einde dataverlies te voorkom.

Benewens die wolkberging word gebruik gemaak van Apple se Time Machine om ook rugsteunkopieë na ’n eksterne hardeskyf te maak. Redwine (2015:11) en Rönsdorf e.a. (2016:163) beveel juis aan dat rugsteunmaking gediversifiseer moet word, want elke medium bring sy eie risiko's mee en elke verdere kopie beskerm die data verder teen verlies.

’n Bykomende manier waarop data by die digitale argief teen katastrofiese verlies beskerm word, is deur gebruik te maak van ’n Apple-infrastruktuur. Apple geniet in wese veel meer beskerming teen virusse, terwyl virusse juis ’n groot bedreiging vir digitale argiewe verteenwoordig (Redwine 2015:12 en Steyn 2015:107), as Microsoft gegewe die BSD (Berkeley Software Distribution) onderbou van die OSX-bedryfstelsel (Apple 2017:64). Ook is die Apple-stelsel geïntegreer om apparatuur en programmatuur optimaal te benut sodat dataverlies minder as gevolg van foutiewe onderdele voorkom.

The tight integration of hardware and software on iOS devices ensures that each component of the system is trusted, and validates the system as a whole. From initial boot-up to iOS software updates to third-party apps, each step is analyzed and vetted to help ensure that the hardware and software are performing optimally together and using resources properly. (Apple 2017:5)

4.2 Stadige fisiese verval van die bergingsmedium oor tyd

In ’n analoogwêreld is die stadige fisiese verval van die bergingsmedium alombekend: papier en perkament verkrummel, bandopnames word onleesbaar, ens. Om hierdie rede word klimaatbeheerstelsels gewoonlik in argiewe geïnstalleer om die temperatuur en humiditeit te beheer.

Ook in die digitale wêreld bestaan hierdie bedreiging: skryfbare ("writable") CD's en DVD's vergaan oor tyd as gevolg van chemiese en fisiese prosesse en kan daarom nie as ’n geskikte of veilige bergingsmedium geag word nie (Daly en Powell 2015:20).

Daly en Powell (2015:20) verduidelik:

Commercially mass-produced music CDs and video DVDs are created by a pressing process similar to how vinyl discs are made, and the resulting data is effectively held within a robust metallic layer. Barring rare manufacturing defects, and potential degradation from very excessive temperatures, these are a stable long-term medium. Recordable disc (CD-R, DVD+/-R, CD-RW, DVD-RW) can be filled with data using two different physical processes. In both cases, a laser is used to write the data by either burning it into a dye-layer for permanent (-R) formats, or causing a physical “phase change” in a crystal structure for re-writeable (-RW) formats. Although there are inherent differences in the resulting longevity of the formats, experience shows that neither technology provides a good long-term archiving format.

Wanneer die digitale materiaal egter losgemaak word van die bergingsmedium, byvoorbeeld deur ’n CD in ’n digitale formaat om te skakel, word die bergingsmedium nie meer ’n probleem nie. Tydens die digitisering van die EPOG-argief word analoogdokumente (byvoorbeeld papier) gedigitiseer, maar ook word CD- en DVD-opnames en video- en klankkassette in ’n digitale formaat omgeskakel sodat dit nie op ’n enkele bergingsmedium gestoor hoef te word nie, maar eerder in die wolk, soos in die vorige onderafdeling bespreek. Tydens hierdie proses is juis verskeie geskryfde CD's en DVD's gevind wat reeds onleesbaar geraak het.

4.3 Natuurlike verval van die inhoud oor tyd

Hierdie soort verval is die gevolg van natuurlike omgewingsfaktore soos kosmiese bestraling en temperatuurskommelinge wat die korruptering van data op ’n lukrake wyse veroorsaak. Daar word algemeen hierna verwys as greepverrotting ("bit rot") (Daly en Powell 2015:20). Die gevaar van greepverrotting is een van die redes waarom digitale dokumente so min as moontlik saamgepers moet word (of verkieslik glad nie), soos Wright (2012:16) verduidelik:

Uncompressed audio and video is highly redundant, and loss of one bit in a file (providing it is in the audio or image area of the file, not in the metadata and control area) is insignificant. With compression, an altered bit changes a number that is a parameter in a calculation, not just one pixel or one sound sample. The calculation could apply to a whole image, and so the effect of the loss is magnified.

Om hierdie rede word digitale materiaal in die hoogste resolusie moontlik geberg; Groenewald en Klapwijk (2010:23) beveel aan dat van verlieslose formate gebruik gemaak word. Die volgende resolusies en formate word in die huidige projek gebruik:

• Vir klankopnames stel Wright (2012:17) die formaat WAV voor, maar sy publikasie is verouderd en WAV kan byvoorbeeld nie deur alle programmatuur gelees word nie. Ter wille daarvan om die hoogste resolusie moontlik te behou, word Apple Lossless Encoder (.m4a) vir klankopnames gebruik, van waar werkskopieë in MP3-formaat beskikbaar gestel kan word (MP3 behels noodwendig dat data saamgepers word; kyk Groenewald en Klapwijk 2010:25).

• Vir foto’s is een van die internasionale standaarde Tagged Image File Format (TIFF), wat ook ’n verlieslose beeldformaat is (Groenewald en Klapwijk 2010:23). Foto’s wat in TIFF geënkodeer is, neem egter baie geheuespasie in beslag (Senekal 2011:56). Marshall (2017:157) skryf dat daar in hulle digitale argiveringsprojek besluit is om ’n balans tussen kwaliteit en bruikbaarheid na te streef, en daarom verkies hulle die Joint Photographic Experts Group- (JPEG-) formaat. ’n Mens sou kon byvoeg dat digitale foto’s gewoonlik in JPEG geneem word, wat beteken dat digitale foto’s se gehalte nie verbeter sal word deur hulle as TIFF te stoor nie, omdat ’n omskakeling nie ’n verbetering van gehalte meebring nie. TIFF neem aansienlik meer geheuespasie in beslag: eksperimente tydens die huidige projek het getoon dat wanneer dieselfde resolusie gebruik word, TIFF-weergawes van foto’s om en by tien keer meer geheuespasie opneem as hul JPEG-eweknieë. Omdat die oorgrote meerderheid foto’s in die digitale argief van meet af aan digitaal in ’n JPEG-formaat bestaan, en omdat JPEG meer hanteerbaar is as gevolg van sy kleiner grootte, volg ons Marshall (2017) deur hierdie formaat te gebruik.

• Dokumente word met ’n resolusie van 300 spd (stippels per duim; "dpi" of "dots per inch") geskandeer, soos aanbeveel deur Groenewald en Klapwijk (2010:25) en uiteengesit in Senekal (2011:54). Die oogmerk is om relatief hoëkwaliteitskanderings op te lewer, maar sonder om die berging en hantering van dokumente te bemoeilik deur groter dokumente te skep én om ’n goeie resolusie vir karakterherkenning te gebruik.

• Vir video stel Wissink en Oomen (2010:95) en Wright (2012:17) Material eXchange Format (MXF voor), maar Apple se QuickTime-formaat (MOV) kan ook gebruik word (Audio Video Interleaved of AVI is volgens laasgenoemde nie ’n geskikte formaat vir argivering nie). Wright (2012:23) erken egter: "There is no single agreed wrapper, metadata standard or even encoding standard, and the change from standard definition to high definition brings a new set of applications, wrappers and encodings" (kyk ook Debuysere 2010:10). Dit is profetiese woorde, aangesien Wright self nuwer formate soos MP4 en Matroska Multimedia Container (MKV) weglaat. Dit is ook betekenisvol dat Groenewald en Klapwijk (2010:26) nie aanbevelings maak oor watter videoformaat die geskikste is vir digitaliseringsdoeleindes nie, terwyl hulle wel voorstelle vir klank- en beeldmateriaal maak. Daar is deur ons op MP4 besluit, omdat die formaat wyd gebruik word, wat beteken dat daar maklik na ’n ander formaat gemigreer sal kan word indien hierdie formaat in onbruik sou verval (kyk verder aan).

4.4 Tegnologiese verandering wat dit nie meer moontlik maak om die bergingsmedium te lees nie

In 1086 het Willem van Normandië ’n samestelling van uitbeeldings van die lewe in Engeland gemaak, en die BBC se weergawe, 900 jaar later, het dieselfde met ’n digitale medium gedoen. Maar alhoewel die oorspronklike Domesday (tot op hede) vir 930 jaar bestaan het, is die BBC se weergawe reeds onleesbaar omdat die apparatuur en programmatuur waarmee dit geskep is, nie meer leesbaar is nie (Daly en Powell 2015:22, Underhill en Underhill 2016:5). Soos CCSDS (2012:13) die probleem stel: "The rapid obsolescence of digital technologies creates considerable technical dangers, particularly a much greater risk than in the past of losing the possibility of restoring, rendering or interpreting the information."

Ingram (2000:67) beskryf die probleem in meer besonderhede:

Deur die eeue het argivarisse hulle tegnieke aangepas soos die inligtingdraende media verander het. Al hierdie media, hetsy kleitablette, papirus, perkamentrolle of papier, het een kenmerk in [sic] gemeen gehad en dit was dat hulle deur die mens gelees kon word. Die inligting wat in hierdie media vervat is, was nie van enige apparatuur afhanklik nie. Indien ’n goed-gestruktureerde klassifikasiestelsel geïmplementeer en die rekords fisies teen verwering en vernietiging beskerm word, kan die getuienis in papiergebaseerde rekords eeue lank toeganklik en leesbaar bly. Dieselfde kan nie van elektroniese rekords gesê word nie. Mikrografie en die rekenaar het ’n era ingelui waar die mens van apparatuur afhanklik is om toegang tot inligting te verkry. In die geval van die rekenaar is dit nie slegs die apparatuur (hardeware) wat noodsaaklik is nie, maar ook die toepaslike programmatuur (sagteware).

Eerstens bestaan die probleem met die bergingsmedium: selfs die toerusting om Video Home System- (VHS-) videokasette mee te lees is deesdae skaars. CD's bestaan reeds sedert die 1980’s en is steeds leesbaar, maar dít is geen waarborg dat materiaal wat op CD's geberg is, oor 50 jaar nog steeds leesbaar sal wees nie (as die medium self nie vergaan nie). Dít is nog ’n voordeel daarvan om die inhoud van die medium te bevry deur middel van digitalisering:³ wanneer dokumente in die wolk, op eksterne hardeskywe, op bedieners of op rekenaars gestoor kan word en vryelik tussen mediums oorgedra kan word, word hierdie probleem uitgeskakel.

Ingram se stelling oor programmatuur word onder die volgende onderafdeling behandel.

4.5 Tegnologiese verandering wat dit nie meer moontlik maak om die inhoud te lees nie

Inligting bestaan altyd uit data en ’n kode waarmee dit gelees word, soos onder andere deur Shannon (1948:380) uiteengesit. In CCSDS (2012:29) word die verskynsel eenvoudig gestel:

Information is defined as any type of knowledge that can be exchanged, and this information is always expressed (i.e., represented) by some type of data in an exchange. For example, the information in a hardcopy book is typically expressed by the observable characters (the data) which, when they are combined with a knowledge of the language used (the Knowledge Base), are converted to more meaningful information. If the recipient does not already include English in its Knowledge Base, then the English text (the data) needs to be accompanied by English dictionary and grammar information (i.e., Representation Information) in a form that is understandable using the recipient’s Knowledge Base. (Kyk ook Sierman 2012:7.)

Die probleem met digitale dokumente is dat digitale inligting in ’n binêre kode vasgevang is wat deur die toepaslike programmatuur ontsluit moet word. Wanneer die toepaslike programmatuur nie meer bestaan nie, is die inligting wat in die dokument voorkom, verlore as daar nie ’n ander program is wat dit kan lees nie. Underhill en Underhill (2016:81) skryf dat tegnologiese veranderings nimmereindigend is en dat die personeel by ’n argief daarom konstant ’n oog op tegnologiese ontwikkeling moet hou. Om hierdie rede gebruik Project Gutenberg gewone teks (.txt) om inligting te enkodeer, aangesien dit die eenvoudigste formaat is wat deur die meeste programmatuur in die voorsienbare toekoms gelees sal kan word (Senekal 2011:54). Ander argiewe maak eerder gebruik van migrasie, waar na nuwer formate gemigreer word wanneer ’n ouer formaat in onbruik verval.

In die neem van ’n besluit om formate, standaarde en tegnologie is ’n belangrike faktor om te oorweeg hoe algemeen die programmatuur wêreldwyd gebruik word. Hoe meer organisasies en instellings ’n mens se spesifieke bewarings- en migrasiebehoeftes deel, hoe meer waarskynlik is dit dat gesamentlike toegang tot oplossings verseker word (Daly en Powell 2015:14). Indien ’n formaat in onbruik verval, maar daar baie ander instansies is wat ook daardie formaat gebruik, is die kanse met ander woorde goed dat ’n oplossing gevind sal word wat ook vir die huidige projek van nut is.

Die probleem met formate wat in onbruik verval, is egter nie tans van toepassing op alle formate nie. In die laat 1990’s was daar baie kommer oor die snelle ontwikkeling van tegnologie wat ouer programmatuur (soos MS Dos) in onbruik laat verval het. Die wêreld het egter verander: formate soos Comma Separated Values (CSV), Tagged Image File Format (.tiff) en Portable Document Format (PDF), bly leesbaar. Portable Document Format (PDF), wat sedert 2005 ook ’n doelgerigte argiveringsformaat, PDF/A, het, is by uitstek ’n goeie voorbeeld: dit is in 1993 ontwikkel, maar bly steeds leesbaar. PDF is ook een van die standaardformate wat vir digitalisering en digitisering gebruik word (Senekal 2011:56–7).

Boonop is die omskakeling tussen formate soos .xlsx, .csv, .txt, .tab, .pdf ens. só eenvoudig dat dit beteken dat data wat in ’n enkele formaat gestoor is, prakties in ’n verskeidenheid formate bestaan omdat dit maklik deur geoutomatiseerde prosesse tussen formate gemigreer kan word.

Omdat algemene formate ’n groter kans het om in die afsienbare toekoms leesbaar te bly, is daar op die volgende formate vir materiaal in die EPOG-argief besluit:

• Dokumente: Portable Document Format (PDF/A).⁴
• Klankopnames: Apple Lossless Encoder (.m4a)
• Video-opnames: MP4
• Beelde: Joint Photographic Experts Group (JPEG)
• Rou data: Microsoft Excel (XLSX) / Comma Separated Values (CSV)

4.6 Menslike foutering

Menslike foutering sluit in die verkeerde klassifikasie van materiaal, tik- en spelfoute op databasisse, asook foute wat kan veroorsaak dat materiaal wegraak. Om die gevare van menslike foutering te beperk moet die oorspronklike databasis deur slegs ’n beperkte aantal persone gewysig kan word. In die geval van die digitale argief by EPOG het slegs die argiefbestuurder op so ’n wyse toegang tot die argief dat veranderings aangebring kan word. Ander persone se toegang is beperk tot ’n "slegs lees"-rol: hulle kan die materiaal raadpleeg, maar nie veranderinge aanbring nie.

Redwine (2015:15-6) herinner ons daaraan dat daar ook beplan moet word vir dood: indien die argiefbestuurder sou sterf, sou daar geen toegang tot die digitale argief wees nie. Om hierdie rede is intekenbesonderhede met die uitvoerende hoof van die Orania Beweging gedeel sodat volle toegang ook in hierdie opsig behoue bly.

5. Prosesse

Een van die riglyne vir die samestelling van ’n digitale databasis wat die meeste gebruik word, is die reeds genoemde Open Archival Information System (OAIS) (CCSDS 2012). Dit word deur verskeie organisasies in Europa as ’n verwysingsmodel aangewend, insluitend die BBC en ITV (Daly en Powell 2015:8), en word ook in Suid-Afrika gebruik (Liebetrau 2010). Sierman (2012:1) gaan so ver as om OAIS ’n "standaardbegrip" te noem vir enigeen wat homself besig hou met digitale materiaal.

Die model beskryf ses primêre dienste van ’n digitale argief (oorspronklike Engelse terme word tussen hakies verskaf):

1. invoer (“ingest”)
2. berging ("archival storage")
3. databestuur ("data management")
4. administrasie ("administration")
5. beskermingsbeplanning ("preservation planning")
6. toegang ("access").

Alhoewel die OAIS-model nie in besonderhede bespreek word nie, word prosesse by die digitale argief by EPOG in die komende onderafdelings teen die agtergrond van OAIS bespreek.

5.1 Invoer

Invoer behels die ontvangs van materiaal, waarna OAIS verwys as ’n voorleggingsinligtingspakket (Submission Information Package, of SIP), kwaliteitskontrole, en die voorbereiding van ’n argiveringsinligtingspakket (Archival Information Package, of AIP) wat ooreenstem met die argief se dataformateringstandaarde en beskrywende inligting (metadata) vir insluiting in die databasis (CCSDS 2012:(4–5)–(4–7)).

Waar argiefmateriaal in die verlede bekom en dan geliasseer is, is die klem vir die digitale argief daarop om die proses meer vaartbelyn te maak sodat dit minder mannekrag-intensief is. Boonop skryf Borgman (2009:s.bl.): "The key to ‘better’ data – that is, data suitable for curation, reuse, and sharing – is capturing data as cleanly as possible and as early as possible in its life cycle." Ter wille van gehalte en tydsbesparing word materiaal wat reeds in ’n digitale formaat bestaan ("born digital") eenvoudig binne die stelsel gestoor sodra dit opgespoor is. Daar is byvoorbeeld reëlings getref met die publikasiekomitee van die Orania Beweging dat uitgawes van Rede en Voorgrond elektronies aangestuur word sodra die finale weergawe beskikbaar is; nuusbriewe en kennisgewings word per e-pos ontvang en onmiddellik in PDF gestoor; mediaberigte wat aanlyn verskyn, word ook as PDF gestoor; ens. Alle instansies waarby die Orania Beweging betrokke is, byvoorbeeld Gousblom, EPOG, OKeR, Helpsaamfonds, Groeifonds en ander⁵ se notules, finansiële state en ander dokumentasie word deur ’n administratiewe beampte gekoördineer, en daar is ’n eenvoudige stelsel met behulp van Google Drive opgestel om ook hierdie dokumentasie in die digitale argief in te trek. Die beampte stoor dokumente in ’n lêer op ’n rekenaar, wat deur middel van Google Drive met die argiefbestuurder gedeel word. Van hier word dokumente met behulp van ’n bondelproses ("batch process") in Adobe Acrobat in soekbare PDF's omgeskakel en in die argief gestoor.

foto’s word deur personeel van die Orania Beweging in gedeelde lêers in die wolk gestoor. Sodoende brei personeellede self die versameling uit deur foto’s wat self geneem is, tot die versameling toe te voeg. Op hierdie manier word die versameling van foto’s oor Orania ’n spanpoging. Hierdie foto’s word deur middel van ’n geoutomatiseerde proses in Hazel na die argief gekopieer en metadata (inligting oor wanneer die foto geneem is en watter gebeurtenis afgeneem is) word outomaties toegevoeg.

Die web word ook gereeld deursoek vir publikasies oor Orania, byvoorbeeld studies en mediaberigte. Aansluitend hierby is al ’n groot aantal boeke, verhandelings en proefskrifte asook vakkundige artikels versamel wat saamhang met die Afrikaner se geskiedenis, die taalstryd, die huidige politieke opset, die Afrikaner se kultuur en verwante sake. Sulke digitale dokumente word direk in die digitale argief geberg, in PDF, en karakterherkenning word toegepas indien nodig. Dokumente word ook omgeskakel na PDF indien dit nie reeds in hierdie formaat is nie. Daar is ook ’n kennisgewing met behulp van Google Alerts en in Talkwalker opgestel wat die argiefbestuurder in kennis stel indien nuwe materiaal oor Orania op die web geplaas word.

Figuur 3 verskaf ’n oorsig oor die mediaberigte wat tans reeds in die digitale argief opgeneem is.

Figuur 3. Mediaberigte en studies oor Orania wat tans in die digitale argief opgeneem is

Die oorspronklike analoogargief het nie sosiale media ingesluit nie, maar sosiale media het al hoe belangriker in die menslike leefruimte geword. Soos Stockinger (2016:5) tereg opmerk, is sosiale media "the necessary technological platforms for millions of people aiming at the building of and/or participating in social and cultural ecosystems which reflect their personality, their experiences and their life-styles". De Souza e.a. (2016:49) verwys na die vinnige opkoms van sosiale media in die afgelope vyf jaar en die manier waarop dit die wyse waarop kultuurerfenismateriale geskep, gebruik en aanlyn versprei word, omvorm. Die Orania Beweging gebruik Facebook, Instagram, YouTube en Twitter vir bewusmakingsveldtogte en mediaskakeling, en het daarom ’n belangrike bron van inligting geword oor hoe hierdie organisasie binne die internasionale gemeenskap funksioneer. Mense gebruik ook hierdie sosiale media platforms om hul sienings oor Orania te lug.

Die argivering van sosiale media skep egter beduidende uitdagings:

Facebook verteenwoordig ’n groot uitdaging omdat dié sosiale-media-platform se toegang gereeld verander en die inligting daarom moeilik bekombaar word. ’n Toepassing wat op ’n gegewe tydstip in staat is daartoe om inligting af te laai, is binnekort nie meer bruikbaar nie omdat Facebook sy toegang gewysig het. Een van die meer bekende maniere om toegang tot Facebook-data te verkry, is deur gebruik te maak van die Facebook Graph API. Die koppelvlak bestaan uit objekte en nodes (mense, bladsye, foto’s) en verbindings tussen hulle (vriende, “photo tags”). Omdat die Orania Beweging hul eie webblad monitor, kan data ook afgelaai word vanaf die Facebook Insights-koppelvlak.

Twitter is meer toeganklik as Facebook wanneer dit by die versameling van data kom. Twitter is ’n sosiale netwerk wat fokus op mikroblogging en gebruikers toelaat om kort boodskappe (maksimum 140 karakters), ook genoem tweets, of dan twiets, te plaas. Hierdie boodskappe is onmiddellik sigbaar en beskikbaar in die openbare domein. Twitter verskaf twee toepassingsprogrammeringskoppelvlakke (Application Programming Interfaces, of API) om toegang tot hierdie boodskappe te verkry en die data te versamel, naamlik die REST API en die Streaming API. Die Twitter Search API is deel van Twitter se REST API en laat ontwikkelaars toe om soektogte teen onlangs-geplaaste Twitter-boodskappe (minder as 7 dae tevore geplaas) te soek. Hierdie soektogte is van korte duur, aangesien die skakeling met die API baie beperk is en daar net ’n sekere aantal boodskappe afgelaai mag word. Twitter se Streaming API, daarenteen, verleen toegang tot wêreldwye Twitter-boodskappe en kan oor ’n baie lang tydperk gebruik word. Die Twitter-boodskappe kan gefiltreer word volgens spesifieke sleutelwoorde of hutsmerkers. Die meerderheid navorsers verkies die Twitter Streaming API omdat dit oneindige en intydse toegang tot Twitter-boodskappe verleen. Ons toetse het egter getoon dat die Streaming API beter geskik is vir groot gesprekke en dat die Search API beter geskik is om alle boodskappe oor ’n kleiner onderwerp te versamel, soos gebruik deur die Google Sheets-byvoeging Twitter Archiver.

In Figuur 4 hier onder kan die getal twiets per dag, asook die getal unieke gebruikers, gesien word.

Figuur 4. Plasings op Twitter met die woord orania, 9 September 2017 tot 31 Oktober 2018

Instagram is ook ’n maklik toeganklike platform. Alle foto’s en video’s wat met die hutsmerker #orania geplaas word, asook alle foto’s en video’s wat in Orania geneem word en op Instagram geplaas word, word outomaties afgelaai met die program, 4kStogram.

Kanale wat video’s op YouTube plaas wat van waarde kan wees vir die argief, word met behulp van 4kVideoDownloader vir nuwe plasings gemonitor. Ander platforms wat ook spesialiseer in video’s, byvoorbeeld DailyMotion, Tumblr en Vimeo, word ook gereeld deursoek vir video’s oor Orania, waarna die video’s afgelaai en in die argief gestoor word.

Figuur 5 dui juis op hoe belangrik Instagram geword het: hier kan gesien word wanneer foto’s in Orania geneem en op Instagram geplaas is, sowel as wanneer foto’s met die hutsmerker #orania geplaas is.

Figuur 5. Die toename in fotoplasings van Orania op Instagram tot Oktober 2018

Invoer sluit ook in dat materiaal gedigitaliseer word. Waar dokumente ter sprake is, word dit direk na PDF geskandeer. Prosesse is ook opgestel om karakterherkenning outomaties toe te pas, sodat daar gesoek kan word vir inligting binne dokumente. Aangesien digitalisering nie die fokus van die huidige artikel is nie, word die leser verwys na Senekal (2011), waar verskillende programmatuur en apparatuur, asook karaktererkenning, prosesse, terminologie en PDF-soorte, behandel word. In navolging van daardie projek word Adobe Acrobat tans by EPOG gebruik, met ’n HP ScanJet Pro 2500. Alhoewel karaktererkenning nie 100% akkuraat is wanneer dit ten volle geoutomatiseer is nie, noop die beperking in mannekrag die EPOG-projek om nie karaktererkenningsfoute te korrigeer soos byvoorbeeld met ABBYY Finereader of Nuance Omnipage gedoen kan word nie, soos ook gedoen is met die Forced Migration Online-projek (Deegan en Tanner 2004) en die digitaliseringsprojek by NALN (Senekal 2011). Die akkuraatheid van karaktererkenning word egter verbeter deur skanderings in 300 spd te doen, en Acrobat is in ’n verskeidenheid projekte, byvoorbeeld in die digitalisering van die IIUM-biblioteek (Abdullah en Marsidi 2008) en by NALN (Senekal 2011), uitgewys as een van die akkuraatste maniere om karaktererkenning toe te pas. Die opsie bestaan egter om later, wanneer die mannekrag beskikbaar is, karaktererkenningsfoute te korrigeer.

Klank- en video-opnames word onderskei van ander mediums deur die feit dat hulle deur middel van CD’s en DVD’s uit digitale media bestaan, maar op ’n medium gestoor is waarvan af dit eers onttrek moet word (Wright 2012:9). Klankopnames word in die huidige projek met behulp van iTunes van CD's onttrek, wat ná verskeie eksperimente en soektogte op die web as een van die beste toepassings van sy soort geïdentifiseer is. Videomateriaal word van DVD's onttrek met behulp van Handbrake, wat, soos iTunes, algemeen gesien word as een van die beste toepassings van sy soort (kyk byvoorbeeld Wycislik-Wilson 2017).

In die OAIS-model word die toevoeging van metadata ook by die invoerfase ingesluit (CCSDS 2012:(4–7)). Groenewald (2010:18) skryf dat daar twee benaderings tot die optekening van metadata is (in die sin van ontdekkingsmetadata; sien Senekal 2011:59): metadata wat intern saam met die objek gestoor word, en metadata wat ekstern gestoor word en na die objek verwys. Tydens die eerste⁶ digitaliseringsproses by NALN was metadata, byvoorbeeld die skrywer, titel, datum van publikasie, publikasieplatform en kernwoorde, reeds op ’n DBText-databasis aangedui en die digitale dokumente moes net met die bestaande databasis skakel (Senekal 2011:59). By EPOG moes die metadata in elk geval ingevul word omdat die bestaande katalogus slegs die datum, titel, versameling en ligging aangedui het én omdat die digitale argief groot volumes nuwe materiaal versamel. In so ’n geval is dit beter om die metadata aan die digitale item self te koppel deur die eienskappe van die dokument in te vul sodat die item steeds vindbaar is, ongeag watter manier gebruik word om te soek. Dit sluit die titel van die dokument, datum van publikasie en skrywer in, benewens metadata wat outomaties bygevoeg word, soos wanneer die dokument geskep is, wanneer (indien wel) dit gewysig is, sy formaat, lengte, ligging, tot watter versameling dit behoort, afmetings en waarmee die dokument geskep is. Hierdie werkswyse het ook die voordeel dat dit gehoor gee aan Rönsdorf e.a. (2016:164) se voorstel: "The more self-describing an information object is, the easier it will be to interpret it after a long period of time."

5.2 Berging

Die bergingsfunksie behels die ontvangs van die argiveringsinligtingspakket wat tydens die invoerfase geskep is, in die permanente argief, asook die berging daarvan, die migrasie van dokumente na ’n geskikte bergingsmedium, en die implementering van ’n gebeurlikheidsplan deur rugsteunkopieë te maak (CCSDS 2012:(4–8)–(4–9)).

Die ontvangs, berging en migrasie van materiaal is reeds in die vorige onderafdeling behandel omdat dit in die EPOG-argief een proses is. Soos voorheen bespreek, word digitale dokumente op ’n rekenaar geberg wat outomaties met Google Drive en nog ’n rekenaar sinchroniseer. Ook word gebruik gemaak van Apple se Time Machine om gereelde rugsteunkopieë op ’n eksterne hardeskyf te maak. Let ook daarop dat bergingstelsels nie op dieselfde perseel gehuisves word nie.

Sekuriteit is ook ’n faset wat in hierdie fase ter sprake kom (CCSDS 2012:(4–8)). Digitale argiewe is gewoonlik huiwerig om van wolkbergingstelsels gebruik te maak, byvoorbeeld die Sweedse argiewe wat in Underhill en Underhill (2016) bestudeer word. In 2014 was daar ’n mediastorm toe kuberkrakers naakfoto’s van glanspersone uit hulle iCloud-rekeninge geneem en op die web geplaas het, insluitend van die Suid-Afrikaanse model Candice Swanepoel (Strange 2014). By nadere ondersoek het dit egter geblyk dat onvoldoende wagwoorde eerder as ’n gebrek aan sekuriteit vir die insident verantwoordelik was. Die probleem word uitgeskakel met tweefaktor-verifikasie en wagwoorde op rekenaars en fone (Warren 2014), wat ook in die huidige digitale argief geïmplementeer is. In Apple (2017) word ’n gedetailleerde uiteensetting van die sekuriteit wat hul stelsel bied, verskaf.

Dit is ook moontlik om ’n hele hardeskyf te enkodeer sodat data nie deur ongemagtigde persone onttrek kan word nie, maar dít verhoog die risiko dat dataverlies as gevolg van greepverrotting kan voorkom (Daly en Powell 2015:31). As gevolg van die verhoogde risiko word hierdie opsie nie gebruik nie.

5.3 Databestuur

Databestuur sluit in administratiewe funksies soos die verskaffing van ’n opsomming van rekords, asook ’n bywerking van die databasis en die verskaffing van resultate vir spesifieke soektogte (CCSDS 2012:(4–10)). Hiervoor word gewoonlik gebruik gemaak van ’n databasisprogram.

Verskeie databasisprogramme word vir die bestuur van argiewe aangewend. NALN, die Argief vir Eietydse Aangeleenthede by die Universiteit van die Vrystaat, en die Digitale Bibliografie van die Afrikaanse Taalkunde (DBAT) gebruik byvoorbeeld Inmagic DBText, terwyl die Suid-Afrikaanse Taalregtemonitor (South African Language Rights Monitor, of SALRM) Microsoft Access gebruik. By EPOG is tot in 2017 gebruik gemaak van ’n eenvoudige Microsoft Excel-sigblad, wat bloot aandui wat die titel van die item is, wie die skrywer is, en waar die item gevind kan word. Vir die digitale argief is ’n meer byderwetse werkswyse geïmplementeer, soos hier onder bespreek.

Die keuse van databasisprogrammatuur moet tred hou met tegnologiese ontwikkelings en veral die kompleksiteit van verhoudings binne die data, maar ook ’n oog hou op volhoubaarheid en verdere tegnologiese ontwikkelings wat in die toekoms mag plaasvind. Dit is veral ’n probleem as van nie-algemene formate gebruik gemaak word en wanneer ’n spesifieke maatskappy se stelsel geïmplementeer word. Wat sou gebeur indien die maatskappy ontbind? Daly en Powell (2015:35) stel voor dat ’n onttrekkingsplan van meet af aan ingesluit word: "Your exit plan must be agnostic of destination and provide generic capability to access all media and metadata in a defined way such that it can be migrated into a replacement system even if this system is not conceived or defined at the time of entry into the initial system."

By die EPOG-argief is juis besluit om die metadata van dokumente op die dokumente self in te vul omdat dit groter aanpasbaarheid meebring. Nadat die metadata ingevul is, is ’n proses opgestel om metadata na ’n gestruktureerde formaat te onttrek vir invoer in enige databasisprogrammatuur indien dit later verlang sou word, en vir rekorddoeleindes. Vir laasgenoemde doelwit word Tableau gebruik. Metadata wat onttrek word, sluit in wanneer die rekord geskep is, wanneer dit tot die argief toegevoeg is, die dokument se naam, soort, grootte (in grepe), ligging in die argief, ’n skakel na die dokument, kommentare en beskrywings wat met die dokument geassosieer word, skrywer, getal bladsye indien dit ’n PDF is, lengte indien dit klank of videomateriaal is, en dimensies indien dit ’n foto is. Die katalogus van wat tans in die digitale argief is, is op aanvraag by die Orania Beweging beskikbaar.

Soos reeds in afdeling 3.2 genoem, is die gebruik van tradisionele relasionele databasisstelsels nie voldoende vir die berging en bestuur van semi- en ongestruktureerde data nie. Wolkrekenaars en berging word al hoe meer gesien as ’n oplossing om toepassings, data (alle tipes) en hulpbronne aan gebruikers te lewer (Rob, Coronel, Crockett en Morris 2013:723). Dit sluit in verskaffers soos Amazon (met hulle Amazon Web Services), Google (met hulle Google Apps), en Microsoft (met Microsoft Azure). Bestaande wolkgebaseerde NoSQL-databasssie sluit in kolomstore asook dokumentstore (Coronel, Crockett en Morris 2013:724). In navolging van hedendaagse tendense, is dokumente op ’n rekenaar gestoor en ook outomaties met Google Drive gesinkroniseer.

5.4 Administrasie

Die administrasieproses sluit in die sluiting van ooreenkomste met skenkers, die monitering van die databasisstelsel se funksionering en gebruik, die regulering van toegang, die formulering en uitvoer van beleid en die opstelling en deurgee van verslae aan die bestuur (CCSDS 2012:(4–11)–(4–12)). EPOG se dagbestuur hou maandelikse vergaderings, waartydens probleme en vordering bespreek word, asook skenkers, tegniese uitdagings, nuwe aanwinste, beleid en navorsingstoepassings, ook deur middel van die verslag soos in figuur 3 aangedui. CCSDS (2012:(4–11)) skryf dat nie al die fasette van administrasie op elke argief van toepassing sal wees nie, en in hierdie opsig is Orania se informele klimaat uniek: eerder as wat formele kontrakte oor aanwinste gesluit word, word eenvoudig mondelings onderhandel om materiaal te bekom. Roodt (2017) let juis op hoe toeganklik die betrokke rolspelers in Orania is, waarsonder sy projek nie sou kon realiseer nie, wat ook die geval is met die digitale argief by EPOG. So is daar byvoorbeeld met die Orania Dorpsraad gereël om alle kennisgewings en nuusbriewe te ontvang; daar word geskakel met personeel van die Orania Beweging om foto’s, videomateriaal en klankopnames te bekom, ens. Sulke mondelinge ooreenkomste is natuurlik nie uitvoerbaar in groter organisasies nie.

5.5 Beskermingsbeplanning

Beskermingsbeplanning sluit in die skakeling met die gemeenskap in wie se diens die argief staan om behoeftes en veranderende tegnologie te monitor, die monitering van tegnologie met die oog daarop om belangrike veranderings te identifiseer wat die digitale argief in gedrang kan bring, en die ontwikkeling van beskermings- en migrasieplanne (CCSDS 2012:(4–14)–(4–16)). In hierdie opsig hou die argief by EPOG ’n voortdurende oog op tegnologiese veranderings (byvoorbeeld ten opsigte van verouderende formate, nuwe ontsluitingsmiddele, nuwe inligtingskanale ens.), onderneem navorsing oor inligtingstegnologie vir digitaliserings- en argiveringsdoeleindes, en skakel met vennote by die UV se Departement Rekenaarwetenskap en Informatika en die Eenheid vir Taalfasilitering en Bemagtiging.

5.6 Toegang

Toegang is ’n onlosmaaklike deel van ’n digitale argief:

Beide aspecten, zowel de opslag als de toegang, zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Alleen duurzaam opslaan heeft weinig zin, als je de toegang niet kunt garanderen. De toezegging iets blijvend toegankelijk te houden, lukt niet als je de opslag niet duurzaam regelt. (Sierman 2012:4)

Toegang sluit in die beplanning van hoe toegang tot die argief verleen sal word, die skep van ’n verspreidingsinligtingspakket (Dissemination Information Package, of DIP), en die beantwoording van navrae deur verbruikers (CCSDS 2012:(4–17)). Toegang kan deur middel van ’n aanlyn gebuikerskoppelvlak geskied, maar ook kan ’n katalogus verskaf word met ’n instap-opsie sodat verbruikers inligting binne die argief kan raadpleeg (CSDS 2012:(4–16)).

Toegang tot ’n argief se versamelings is ’n moeilike kwessie wat deur kopiereg en privaatheid beïnvloed word. Heelwat van die materiaal in die EPOG-argief kan nie vryelik beskikbaar gestel word nie, byvoorbeeld finansiële state, persoonlike besonderhede en die notules van vergaderings, maar moet nietemin vir interne gebruik bewaar word. Boonop is die grootdata-omgewing bekend daarvoor dat dit etiese kwessies meebring wanneer groot hoeveelhede data versamel word (Senekal en Brokensha 2014:10–1). Indien data oor byvoorbeeld sosiale-media-platforms vryelik beskikbaar gestel word – selfs al word gepoog om anonimiteit te verseker – is daar opgetekende gevalle soos dié waaroor Zimmer (2010:313) skryf waar gebruikers se identiteite wel teruggespoor kon word.

Boonop is daar kopieregkwessies ter sprake. Suid-Afrikaanse kopiereg, soos vervat in die Suid-Afrikaanse Kopieregwet 98 van 1978, dek die volgende kategorieë (Republiek van Suid-Afrika 2002, hoofstuk 1(1)):

• Literêre werke
• Musikale werke
• Artistieke werke
• Kinematografiese films
• Klankopnames
• Uitsendings
• Programdraende seine
• Gepubliseerde uitgawes
• Rekenaarprogramme.

Omdat klankopnames, kinematografiese films, gepubliseerde uitgawes en uitsendings onder die Suid-Afrikaanse kopiereg ingesluit word, kan onderhoude met leiersfigure van Orania en films en mediaberigte oor Orania nie vryelik beskikbaar gestel word nie. Nicholson (2010:10–1) skryf dat die Suid-Afrikaanse kopieregwet nie voorsiening maak vir die digitalisering van materiaal nie en dat enige digitale kopiëring derhalwe kopieregskending meebring. Besek (2003) skryf egter dat argiewe digitale kopieë mag maak vir navorsings- of bewaringsdoeleindes, mits sulke kopieë nie buite die perseel van die argief beskikbaar gestel word nie. Ook is daar die kwessie van billike gebruik ("fair use"), wat deur die betrokke gebruik bepaal word en deur vier faktore beïnvloed word (Gasaway 1997:17 en Besek 2003):

1. Word die digitale kopie vir kommersiële gebruik of vir navorsingsdoeleindes gemaak? Indien die kopie vir kommersiële gebruik gemaak word, is die kans goed dat dit nie as billike gebruik gesien kan word nie.
2. Die aard van die oorspronklike werk, waar die kopiëring van feitelike werke eerder as billike gebruik gesien word as wanneer kreatiewe werke ter sprake is.
3. Die persentasie van die oorspronklike werk wat gekopieer word: hoe kleiner die persentasie, hoe meer verteenwoordig die kopie billike gebruik.
4. Die effek van die kopiëring van die werk op die markwaarde van die oorspronklike: hoe groter die effek, hoe minder strook die kopiëring met billike gebruik.

Besek (2003) skryf ook dat sekere gebruike in die statuut bevoordeel word. Sulke gebruike sluit in kritiek, kommentaar, nuusverslaggewing, onderrig (insluitend veelvuldige kopieë vir klaskamergebruik), vakkundigheid en navorsing. ’n Niewinsgewende digitale argief vir wetenskaplike of navorsinggebruik sou byvoorbeeld deur die wet bevoordeel word.

As gevolg van kopieregkwessies is besluit om nie oorspronklike materiaal vryelik beskikbaar te stel nie, behalwe uitgawes van Voorgrond en nuusbriewe wat deur die Orania Beweging self uitgegee word, maar om eerder plaaslike toegang vanuit die argief se perseel te verleen, soos een van die argiewe in Underhill en Underhill (2016:51) ook doen. Sodoende word binne die raamwerk van billike gebruik gebly: materiaal word slegs vir navorsingsdoeleindes beskikbaar gestel, beheer word steeds uitgeoefen oor duplisering sodat die beskikbaarstelling nie ’n produk se markwaarde kan beïnvloed nie, en die doel van die beskikbaarstelling is duidelik navorsing sonder enige winsbejag.

Die vraag was dan hoe om die argiefmateriaal te maak sodat inligting maklik gevind kan word. Daar is vir die huidige projek besluit om eenvoud voorop te stel, omdat dit bywerking vergemaklik en ook toekomstige veranderings in gedagte hou. Die invul van metadata op dokumente self beteken dat inligting met eenvoudige soektogte opgespoor kan word, byvoorbeeld deur Adobe Acrobat of deur Apple se Spotlight Search. Sulke soekfunksies soek deur dokumente se metadata, maar ook binne dokumente self, wat beteken dat dit ’n meer volledige stel resultate lewer as wat die geval sou wees indien ’n databasisprogram soos DBText gebruik word wat van die metadata afhanklik is. Programmatuur wat ondersoek is, sluit in Copernic, SphinxSearch en Windows Search, asook meer gevorderde opsies soos Apache Solr, OpenSemanticSearch en Elasticsearch. Tydens hierdie verkennende fase van die projek is ook belowende platforms soos Project Blacklight, Omeka en Collective Access teëgekom wat in die toekoms gebruik kan word om ’n aanlyn museum en argief te skep. OpenSemanticSearch is in besonderhede ondersoek, maar daar is gevind dat sy karaktererkenning nie akkuraat genoeg was nie, en die gebruikerskoppelvlak kon ook nie aangepas word vir ons spesifieke behoeftes nie. Uiteindelik is daar besluit om voorlopig van Apple se Spotlight gebruik te maak: dit is ’n eenvoudige soekfunksie wat ’n mens toelaat om volteks-soektogte te doen, te filtreer volgens die soort dokument, en soekresultate te beperk tot vouers waartoe ’n gebruiker toegang mag hê.

Sommige video's kan wel vryelik beskikbaar gestel word, byvoorbeeld video’s wat deur die Orania Beweging self vervaardig is. Hiervoor kan YouTube gebruik word, omdat dié platform so ’n wye reikwydte het: "In het publieke oog is YouTube het media-archief bij uitstek geworden en, goedschiks of kwaadschiks, een belangrijke maatstaf voor alle bestaande en komende initiatieven gericht op de archivering en ontsluiting van audiovisuele content" (Debuysere 2010:11). De Nil (2010:41–2) en Nulens, Van Passel en Beyl (2010:82) stel juis voor dat argiewe gebruik kan maak van YouTube en Flickr om toegang tot versamelings te vergroot. Vir foto’s is ’n toegewyde ruimte op Flickr geskep waar ’n verskeidenheid foto’s vanuit die argief beskikbaar gestel word, onder die naam EPOG-argief. Daar word ook gebruik gemaak van Instagram, terwyl ’n toegewyde fotobiblioteek op Google Photos vir interne gebruik geskep is.

Die moontlikheid bestaan om gebruikers toe te laat om die metadata van foto’s in te vul. Dié werkswyse is reeds met vrug in ’n verskeidenheid digitale argiewe aangewend, maar Nulens e.a. (2010:81) skryf dat ten einde foute te vermy, dit belangrik is dat genoeg gebruikers aktief by die skep van metadata betrokke is:

Denk bijvoorbeeld aan de online encyclopedie Wikipedia. Wanneer een gebruiker daar foute informatie ingeeft, zullen andere gebruikers dat bijna onmiddellijk corrigeren. Dit principe werkt enkel wanneer er voldoende gebruikers aanwezig zijn op het systeem. Er moet met andere woorden een kritische massa zijn om een online zelfregulering in gang te zetten.

Aangesien die gemeenskap wat betrokke sal wees by die skep van metadata so klein is, is daar besluit om nie die risiko te loop om die gemeenskap toegang te gee om metadata in te vul nie. Metadata word deur ’n tydelike personeellid en die argiefbestuurder ingevul wanneer dit nie outomaties ingevul kan word nie, maar navorsing word ook onderneem om materiaal in die toekoms beter rekenaarmatig te kan ontsluit, byvoorbeeld deur gebruik te maak van outomatiese beeldherkenning.

Nog ’n sosiale media platform, Sutori, is aangewend om Orania se geskiedenis weer te gee. Hierdie platform maak dit moontlik om inligting aan multimedia te koppel, en is reeds sedert Junie 2017 in gebruik. Dit is ook deur die Orania Beweging se webwerf beskikbaar.

Opsommenderwys word toegang op die volgende wyses verleen (klik op die platforms om na die versameling te gaan):

6. Ten slotte

Een van die belangrikste kwessies wat uit die literatuur oor digitalisering en digitale argiewe na vore kom, is dat aanpasbaarheid van die persone wat daarby betrokke is, ’n nie-onderhandelbare eienskap is: nuwe tegnologie ontwikkel wat nuwe geleenthede en uitdagings bied. As argivarisse in ’n gemaksone verval, bring dit die bewaring van ons erfenis in gedrang. Underhill en Underhill (2016:81) skryf dat "there is not one solution for digital information loss but many, and [...] these solutions will require constant readaptation", wat ’n kwessie is wat ook in Senekal (2011:62) met betrekking tot digitalisering beklemtoon word: "Dit veronderstel ook dat digitalisering ’n skerp, nimmereindigende leerkurwe het: kuberinfrastruktuur is nie perfek omdat dit tans voldoende is nie, maar moet bygewerk bly en in pas met internasionale ontwikkelinge." Sierman (2012:15) skryf ook: "Het OAIS-archief opereert immers in een wereld in beweging en moet dus voortdurend monitoren of er veranderingen in de omgeving zijn, die consequenties of risico’s voor het archief en de opgeslagen informatie opleveren."

Hierdie artikel het ’n oorsig gebied oor bedreigings vir ’n digitale argief en hoe dit in die geval van die EPOG-argief by Orania aangespreek is, sowel as watter prosesse daarby betrokke is. Omdat aanpasbaarheid ’n sleutelkonsep in hierdie veld is, kan daar verwag word dat daar aan hierdie oplossings en prosesse geskaaf sal word soos wat nuwe geleenthede ontdek en nuwe tegnologie ontwikkel word. Die OAIS-model is juis ’n model wat vir aanpasbaarheid voorsiening maak omdat die veld van digitale argiewe nie staties is nie en ook omdat elke projek sy unieke uitdagings bied.

Die artikel het ook aangedui hoe daar met ’n klein begroting, van onder R30 000 per jaar, gewerk kan word binne ’n grootdataraamwerk: die prosesse wat bespreek is, benodig nie ’n begroting van miljoene rande nie, omdat programmatuur en apparatuur, asook personeelkostes, beperk kan word deur te outomatiseer en nuwe tegnologie in te span.

Bibliografie

Abdullah, S. en S. Marsidi. 2008. Digitisation of Arabic materials in IIUM Library: Challenges and problems. World Congress of Muslim Librarian and Information Scientists, Putra.

Apple. 2017. iOS Security. iOS 10. https://www.apple.com/business/docs/iOS_Security_Guide.pdf (22 Augustus 2017 geraadpleeg).

Assunção, M.D., R.N. Calheiros, S. Bianchi, M.A.S. Netto, R. Buyyab. 2015. Big Data computing and clouds: Trends and future directions. Journal of Parallel Distributed Computing, 79–80:3–15.

Ben-Ari, M. 1990. Principles of concurrent and distributed programming. Londen: Prentice Hall.

Berman, J. 2013. Principles of big data: preparing, sharing, and analyzing complex information. Amsterdam: Elsevier.

Besek, J.M. 2003. Copyright issues relevant to the creation of a digital archive: A preliminary assessment body. Washington, D.C.: Council on Library and Information Resources.

Biehl, S. 2017. Eie arbeid is ononderhandelbaar. Voorgrond, Desember, ble. 18–9.

—. 2018. Die geskiedenis van ons organisasie. Voorgrond, Junie, ble. 12–6.

Borgman, C. 2009. The digital future is now: A call to action for the humanities. Digital Humanities Quarterly, 3(4). http://www.digitalhumanities.org/dhq/vol/3/4/000077/000077.html
(11 Oktober 2018 geraadpleeg).

Bunke, H. en A.L. Spitz (reds.). 2006. DAS06. Berlyn: Springer Verlag.

Celko, J. 2014. Complete guide to NoSQL. Waltham, MA: Morgan Kaufmann.

CCSDS (Consultative Committee for Space Data Systems). 2012. Reference model for an Open Archival Information System (OAIS). Washington: Space Operations Mission Directorate.

Daly, S. en H. Powell. 2015. DPP guide to digital archiving. Londen: Digital Production Partnership Ltd.

Daniel, B. en R. Butson. 2014. Foundations of big data and analytics in higher education. International conference on analytics driven solutions, ICAS2014: 39–47.

Davenport, T.H. 2014. Big Data @ work. Dispelling the myths, uncovering the opportunities. Boston: Harvard Business Review Press.

Debuysere, S. 2010. Inleiding. In Debuysere e.a. (reds.) 2010.

Debuysere, S., D. Moreels, R. van de Walle, I. van Nieuwerburgh en J. Walterus (reds.). 2010. Bewaring en ontsluiting van multimediale data in Vlaanderen. Perspectieven op audiovisueel erfgoed in het digitale tijdperk. Tielt: Uitgeverij Lannoo.

De Nil, B. 2010. Eigentijds beschrijven. Het contextualiseren van digitaal audiovisueel erfgoed in archieven. In Debuysere e.a. (reds.) 2010.

Deegan, M. en S. Tanner. 2004. Conversion of primary sources. In Schreibman e.a. (reds.) 2004.

Derrida, J. 1996. Archive fever: A Freudian impression. Chicago: University of Chicago Press.

De Souza, P., F. Edmonds, S. McQuire, M. Evans en R. Chenhall. 2016. Aboriginal knowledge, digital technologies and cultural collections. Policy, protocols, practice. Melbourne Networked Society Institute Research Paper 4. Melbourne: Melbourne Networked Society Institute.

Federal Standard 1037C, Glossary of telecommunication terms. https://www.its.bldrdoc.gov/fs-1037/fs-1037c.htm (28 Junie 2018 geraadpleeg).

Gasaway, L.N. 1997. Copyright issues in creating digital archives. Education Libraries, 21(3):16–8.

Groenewald, R. 2010. Collection development. In Liebetrau (red.) 2010.

Groenewald, R. en W. Klapwijk. 2010. Objects. In Liebetrau (red.) 2010.

Gross, J. 2011. Orania founder dies. Sunday Argus, 20 Maart, bl. 21.

Hendler, J. 2013. Broad data: Exploring the emerging web of data. Big Data, 1(1):18–20.

Hendrikse, B., M.B. Habib en M. van Keulen. 2017. ISIS in the eyes of the Dutch. Proceedings of the workshop on social media for personalization and search, SoMePeAs 2017, ble. 28–33.

Hitzler, P. en K. Janowicz. 2013. Linked data, big data, and the 4th paradigm. Semantic Web, 4:233–5.

Hu, H., Y. Wen, T. Chua en X. Li. 2014. Toward scalable systems for big data analytics: A technology tutorial. IEEE Access, 2:652–87.

Ingersoll, G.S., T.S. Morton en A.L. Farris. 2013. Taming text. How to find, organize and manipulate it. Shelter Island: Manning.

Ingram, A. 2000. Argivale inligtingsherwinning en -ontsluiting vir die historiese navorser. PhD-proefskrif, Universiteit van Suid-Afrika.

Jagadish, H. 2015. Big data and science: Myths and reality. Big Data Research, 2:49–52.

Jin, X., B.W. Wah, X. Cheng en Y. Wang. 2015. Significance and challenges of big data research. Big Data Research, 2:59–64.

Khan, J. 2014. The tribe living in isolation in Orania. The New Age, 9 Januarie, bl. 10.

Kijko, P. 2017. The war room concept in project management. https://www.timecamp.com/blog/index.php/2017/01/the-war-room-concept-in-project-management (12 Junie 2018 geraadpleeg).

Kim, B.G., S. Trimi en J. Chung. 2014. Big-data applications in the government sector. Communications of the ACM, 57(3):78–85.

Kitchin, R. 2014. Big data, new epistemologies and paradigm shifts. Big Data & Society,
ble. 1–12.

Kleynhans, J. 2017. Persoonlike mededeling. Orania.

Knapton, S. 2015. Print out digital photos or risk losing them, Google boss warns. http://www.telegraph.co.uk/news/science/science-news/11410506/Print-out-digital-photos-or-risk-losing-them-Google-boss-warns.html (22 Augustus 2017 geraadpleeg).

Kotzé, E. en B. Senekal. 2018. Employing sentiment analysis for gauging perceptions of minorities in multicultural societies: An analysis of Twitter feeds on the Afrikaans community of Orania in South Africa. Ter perse.

Laney, D. 2001. 3D-data management: Controlling Data: Volume, velocity and variety. http://blogs.gartner.com/doug-laney/files/2012/01/ad949-3D-Data-Management-Controlling-Data-Volume-Velocity-and-Variety.pdf (8 Augustus 2014 geraadpleeg).

Liebetrau, P. (red.). 2010. Managing digital collections: A collaborative initiative on the South African Framework. Pretoria: National Research Foundation.

Lukoianova, T. en V.L. Rubin. 2014. Veracity roadmap: Is big data objective, truthful and credible?. Advances in Classification Research Online, 24(1):4–15.

Marshall, C. 2017. Creating a web-based digital photographic archive: One hospital library’s experience. Journal of the Medical Library Association, 105(2):155–9.

Mayer-Schönberger, V. en K. Cukier. 2013. Big data: A revolution that will transform how we live, work and think. Londen: John Murray.

McNally, P. 2010. Orania tourism: Come gawk at the racists. http://thoughtleader.co.za/paulmcnally/2010/02/01/orania-tourism-come-gawk-at-the-racists (20 September 2017 geraadpleeg).

Minelli, M., M. Chambers en A. Dhiraj. 2013. Big data, big analytics: Emerging business intelligence and analytic trends for today’s businesses. Hoboken: John Wiley & Sons.

Monks, K. 2017. South Africa's “Whites-only” town to launch digital currency. http://edition.cnn.com/2017/07/25/africa/whites-only-currency/index.html (26 Augustus 2017 geraadpleeg).

Ngugi, F. 2017. Whites-only town in SA is a sign of continued white supremacy. https://face2faceafrica.com/article/whites-town-sa-sign-continued-white-supremacy
(20 September 2017 geraadpleeg).

Nicholson, D. 2010. Copyright and related matters. In Liebetrau (red.) 2010.

Nulens, G., E. van Passel en J. Beyl. 2010. Mag het wat actiever? De gebruiker als prosumer van een multimedia-archief. In Debuysere e.a. (reds.) 2010.

Orania Beweging. 2016. Jaarverslag van die Orania Beweging. Orania: Orania Beweging.

—. 2017. 29ste Burgervergadering van die Orania Beweging. Jaarverslag van die Orania Beweging 2016. Orania: Orania Beweging.

Orania Dorpsraad. 2016. Orania Ekonomiese Ontwikkelingsplan. http://www.orania.co.za/wp-content/uploads//2016/05/Orania-Dorpsraad-EOP-CD.pdf (21 Augustus 2017 geraadpleeg).

Pearce-Moses, R. 2006. The perfect and the possible: Becoming a digital archivist. Ongepubliseerde referaat gelewer by die Conference of Inter-Mountain Archivists, Ogden, Utah.

Porges, S. 2012. Back up to the cloud and prevent a data loss disaster. http://www.popularmechanics.com/technology/how-to/a8015/how-to-prevent-a-data-loss-disaster-11992705 (22 Augustus 2017 geraadpleeg).

Pramod, S.K., V. Ambati, L. Pratha en C. Jawahar. 2006. Digitizing a million books: Challenges for document analysis. In Bunke en Spitz (reds.) 2006.

Provost, F. en T. Fawcett. 2013. Data science and its relationship to big data and data-driven decision making. Big Data, 1(1):51–9.

Redwine, G. 2015. Personal digital archiving. DPC Technology Watch Report 15. Glasgow: Digital Preservation Coalition.

Reed, D.A. en J. Dongarra. 2015. Exascale computing and big data. Communications of the ACM, 58(7):56–68.

Republiek van Suid-Afrika. 2002. Kopieregwet No. 98 van 1978 (Bygewerk). Kaapstad: Republiek van Suid-Afrika.

Rob, P., C. Coronel, K. Crockett en S. Morris. 2013. Database principles: Fundamentals of design, implementations and management. Hampshire: Cengage Learning EMEA.

Rönsdorf, C., P. Mason, J. Holmes, U. Gerber, A. Streilein, M. Bos, A. Shaon, K. Naumann, M. Kirstein, G. Samuelsson, M. Rantala, S. Kvarteig, L. Adams, J. Svennewall en W. Stößel. 2016. GI+100: Long Term Preservation of Digital Geographic Information — 16 Fundamental Principles Agreed by National Mapping Agencies and State Archives. International Journal of Digital Curation, 11(2):156–68.

Roodt, D., 2017. My Orania involvement. http://www.efgroup.co.za/upload/WEBSITE/Economic%20Updates/2017/20170731My%20Orania%20involvement_Dawie%20Roodt.pdf (20 September 2017 geraadpleeg).

Russom, P. 2011. Big data analytics. Renton, WA: TDWI Research.

Sathi, A. 2012. Big data analytics: Disruptive technologies for changing the game. Boise: MC Press.

Schöch, C. 2013. Big? Smart? Clean? Messy? Data in the humanities. Journal of Digital Humanities, 2(3):2–13.

Schreibman, S., R. Siemens en J. Unsworth (reds.). 2004. A companion to digital humanities. Oxford: Blackwell.

Senekal, B.A. 2011. Die digitalisering van NALN se knipselversameling: Die bemiddeling van 21ste-eeuse navorsing in die Afrikaanse letterkunde. LitNet Akademies (Geesteswetenskappe), 8(2):46–65. http://www.oulitnet.co.za/akademies_geestes/pdf/LA_8_2c_senekal.pdf.

Senekal, B.A. en S. Brokensha. 2014. Surfers van die tsunami. Navorsing en inligtingstegnologie binne die Geesteswetenskappe. Bloemfontein: SunPress.

Shannon, C. 1948. A mathematical theory of communication. The Bell System Technical Journal, 27:379–423.

Sierman, B. 2012. Het OAIS-model, een leidraad voor duurzame toegankelijkheid. Informatiewetenschap, 62:1–27.

Singh, S. 2003. Digital library: Definition to implementation, New Delhi: Ranganathan Research Circle, 1–18.

Stadler, H. 2017. Dawie Roodt se Orania-app lei dalk tot nuwe geld. http://www.netwerk24.com/Sake/Ekonomie/dawie-roodt-se-orania-app-lei-dalk-tot-nuwe-geld-20170703 (20 September 2017 geraadpleeg).

Steyn, C. 2015. Die argivering van die Afrikaanse film (1916–2014). MA-verhandeling, Universiteit van die Vrystaat.

Stockinger, P. 2016. Digital archives, cultural identity and diversity, meaning economy. Council of Europe Conference « Culture 4D: Digitization; Data; Disruptions; Diversty. Hosted by Tallinn University and Estonian Ministry of Culture within the framework of the Estonian Presidency of the Council of Europe’s Committee of Ministers. Tallinn University.

Strange, A. 2014. Jennifer Lawrence and other celebs hacked as nude photos circulate on the Web. http://mashable.com/2014/08/31/celebrity-nude-photo-hack/#Q1Kf98TSrZqf (20 September 2017 geraadpleeg).

Strydom, J. 2017. Orania Beweging spog nou met supermoderne kantore. Voorgrond, Desember, ble. 16–7.

Strydom, L. 2007. Die Klein Reus. Toespraak by die onthulling van die Klein Reus op Monumentkoppie, Orania. Orania: EPOG-argief.

Underhill, A.-M. en A. Underhill. 2016. A digital dark now? Digital information loss at three archives in Sweden. MA-verhandeling, Lund-universiteit.

Vaisman, A. en E. Zimanyi. 2014. Data warehouse systems design and implementation. Heidelberg: Springer-Verlag.

Van Staden, C. 2017. Aanlynleeromgewings: ’n Sleutel tot die deurlopende professionele ontwikkeling van onderwysers. LitNet Akademies, 14(3):770–821. https://www.litnet.co.za/wp-content/uploads/2017/12/LitNet_Akademies_14-3_vanStaden_770-821.pdf.

Warren, C. 2014. After celebrity photo hack, how safe is the cloud?. http://mashable.com/2014/08/31/how-safe-is-icloud/#EW5I2LxBruqk (20 September 2017 geraadpleeg).

Wissink, G. en J. Oomen. 2010. Het audiovisueel archief als open platform voor mediadiensten. In Debuysere e.a. (reds.) 2010.

Wright, R. 2012. Preserving moving pictures and sound. DPC Technology Watch Report 12-01 March 2012. Glasgow: Digital Preservation Coalition.

Wycislik-Wilson, M. 2017. The best free DVD ripper 2017. http://www.techradar.com/news/the-best-free-dvd-ripper (6 Oktober 2017 geraadpleeg).

Wyngaard, B. 2016. Biblioteke en skole afbrand: Dom verset, of slim manipulasie?. https://www.litnet.co.za/biblioteke-en-skole-afbrand-dom-verset-slim-manipulasie (4 Julie 2017 geraadpleeg).

Zimmer, M. 2010. But the data is already public: On the ethics of research in Facebook. Ethics and Information Technology, 12(4):313–25.

Eindnotas

¹ Hierdie ondersoek is moontlik gemaak deur finansiële bystand van die Erfenisstigting en die Orania Beweging.

² Elektroniese data is data wat in digitale formaat is en deur elektroniese kommunikasiekanale versprei word. Die data word voorgestel deur ’n kombinasie van nulle (0) en ene (1).

³ In Senekal (2011:53) word digitalisering soos volg gedefinieer: “Digitalisering verwys na al die stappe betrokke in die omskakeling van ’n hardekopie of papierkopie (analoogkopie) na ’n elektroniese (digitale) kopie, insluitend die toevoeging van metadata.” Sien ook Singh (2003:12) en Pramod, Ambati, Pratha en Jawahar (2006:428–30).

⁴ In Senekal (2011:57) word drie tipes PDF bespreek: PDF wat nie soekbaar is nie, PDF waar die teks onttrek is en PDF wat verskuilde teks agter die beeld enkodeer. Die huidige projek verkies, soos die aanvanklike projek waarvan in Senekal (2011) geskryf word, tipe 3, omdat dit die teks soekbaar maak, maar die formaat dieselfde bly.

⁵ Vir meer inligting oor die Orania Beweging se filiale, sien www.orania.co.za.

⁶ Hier word na die "eerste" digitaliseringsprojek (2010–2014) verwys omdat daar tans pogings aangewend word om digitalisering by NALN te hervat.

The post Die ontwikkeling van ’n koste-effektiewe en byderwetse multimedia digitale argief by EPOG in Orania appeared first on LitNet.

Abstract

Heritage preservation is something mankind has been involved in since the beginning. In the information era, however, new challenges arose. Digital media becomes obsolete and inaccessible, which means that information is lost, and we risk becoming the generation that will leave the smallest historical record behind. In addition, archives must keep pace with rapid technological development, in terms of both hardware and software, and since the 1990s there has been an information explosion that poses significant challenges to those who want to collect and preserve material. New information channels such as social media have also emerged over the past decade and a half that pose further unique challenges to archives. All of these issues occur against the backdrop of the so-called big data environment where large volumes of data are generated at a rapid rate in a variety of formats.

EPOG, from the Afrikaans “Ekonomie, Politiek, Omgewing en Geskiedenis” (Economy, Politics, Environment and History) is the follow-up organisation of SABRA (South African Bureau of Racial Affairs), established in 1948 as an independent organisation, although state funds were available to SABRA until the early 1980s. EPOG is a subsidiary of the Orania Movement, originally the Afrikaner Vryheidstigting or AVSTIG (Afrikaner Freedom Foundation), and is especially concerned with heritage conservation and publications. The archive was established in 2006 by Wilhelm Verwoerd, Manie Opperman and Adam Boshoff, and in 2017 the authors of the present paper became involved in the establishment of a digital archive as part of a heritage conservation and interdisciplinary research project.

The EPOG archive in Orania aims to preserve material relating to the history and development of Orania (founded in 1991), but since any information can be interpreted meaningfully only within a context, the archive has the further role of preserving material that relates to the context within which Orania was founded and currently exists, namely the Afrikaner’s identity, culture, heritage and position in South Africa. The core collection of the EPOG archive consists of publications, photographs, interviews, video material, reports, minutes of meetings, speeches and a variety of other documents related to Orania's creation and development. In other words, it is a multimedia collection that sets specific challenges for archiving, as discussed in the article. This is also the most important collection, as it is unique and not archived elsewhere. The collection that provides context to the core collection consists of material relating to the Afrikaner's history, cultural development, faith and customs, the rise of Afrikaans, the Afrikaner's pursuit of self-determination and the like.

The article discusses the creation of a digital archive under the auspices of EPOG at Orania against the background of big data, digital archiving, new media and the information explosion. Threats to digital archives, including a catastrophic loss of the storage medium, the slow physical decay of the storage medium over time, the natural decay of content over time, technological change that makes it impossible to read the storage media, technological change which makes it impossible to read the content, as well as human error, are discussed, together with solutions implemented at EPOG and at overseas digital archives.

The Open Archival Information System (OAIS) model describes six primary services of a digital archive: input, archival storage, data management, administration, conservation planning, and access. The article discusses processes that have been put in place at the EPOG archive within the framework of the OAIS model, with a particular emphasis on capturing data, in many cases automatically, from social media platforms such as Facebook, Instagram and Twitter, and the web. The article further discusses using technology to extract meaning from material that exists in a variety of formats and flows into the archive on a daily basis, as well as keeping records and using social media platforms such as Flickr and YouTube to make material available.

The article also serves as a reference point for other projects, as it shows how a digital archive can be established with a small amount of capital and limited manpower, and moreover, how collection methods should keep pace with today's information channels.

Keywords: big data; digital archives; digitization; heritage conservation; Orania; social media

Lees die volledige artikel in Afrikaans: Die ontwikkeling van ’n koste-effektiewe en byderwetse multimedia digitale argief by EPOG in Orania

The post The development of a cost-effective and contemporary multimedia digital archive at EPOG in Orania appeared first on LitNet.

Lara Bye (photo credit: Stephanie Gericke)

Lara Bye, director of Die reuk van appels, talks to Naomi Meyer about this play, currently at the Fugard Theatre in Cape Town.

Lara, Die reuk van appels is an Afrikaans play with, at its heart, the story of a young man during the so-called Grensoorlog. Do you, English-speaking yourself, think this play is aimed at an Afrikaans theatre-goer, or who will understand best what the story is about?

Our primary audience is Afrikaans-speaking, but the joy of the Fugard is having subtitles, which makes the work accessible to a wider audience. We had a crossover crowd at two English festivals engaging with the work.

Die reuk van appels toured throughout the country and played at all the main arts festivals. Yet, it now plays for an extended period at the Fugard Theatre. Why is the play so popular, do you think?

A great question. Theatre success has a lot to do with good timing – the right story at the right moment. I feel that Gideon Lombard and I have also hit the right note in staging the work. And, of course, Gideon’s performance is just a masterclass of very exquisite, raw, vulnerable, beautifully crafted acting. The storytelling is very honest – honest and unadorned – and that somehow permits an audience to engage with some very unsettling subject matter.

What touched you about this play? And what is this play about for you, as director?

It is about history and remembering, and trying to figure out the present and how we can move forward with some sense of wholeness. But it is also the story of a young boy whom we care deeply about, who experiences a very devastating life journey. It works on many levels, which explains its large appeal. It is not just a history lesson or a morality tale; it is those, but also a really beautifully told coming of age story. It is also very honest and unpretentious; it doesn’t lecture to the audience or point fingers. It just unfolds one boy’s story, which resonates and ripples around so much that is still wrong with how boys are educated, ideas of masculinity, patriarchy, the militarisation of boys, suppression and oppression – all still too present in 2018.

Regarding the topic. The movie Kanarie was also recently released. Why this renewed energy around the Grensoorlog, do you think? 

I think the Border War and conscription have always been themes and stories that have circulated in film and theatre stories. Both these works come at that narrative from different and fresh perspectives. In Die reuk van appels, for example, it is not the central drive of the story, but more of an echo of the future. Here, it is more the all-pervading presence of the military ideal of a man in the father figure who has such a complex role to play in Marnus’s sense of himself as a man.

What discoveries did you make while being busy with directing this play?

I really enjoyed working closely on the adaption from book to play, and would like to explore this process again. It gives me, as director, enormous freedom in shaping and designing the world of the narrative.

It was also very clear to all of us that it was Mark Behr’s story, and we wanted his voice to be very clear and to be respectful of his original work. I am drawn to dark stories that deal with material that is not comfortable, and it has been so very rewarding that work of this nature finds such a large audience ready to engage with challenging and poetic work like this. We are all trying to make sense of a crazy, drifting, noisy world, and that intimate, listening space for 90 minutes in the theatre helps us find some sort of meaningful human connection.

Die reuk van appels by die Fugard-teater: ’n teaterresensie

Wegholtreffer Die reuk van appels vier sy 100ste vertoning by die Fugardteater

Die reuk van appels by KKNK 2017: ’n onderhoud

The post <em>Die reuk van appels</em>: an interview with director Lara Bye appeared first on LitNet.

Dirk,

Die halwe waarheid is die segregasiebordjies het wel bestaan en die hele waarheid is hulle het, saam met die wet op gemengde huwelike, al in die 80’s verdwyn, in die sogenaamde apartheidstyd al.  ’n Vreemde wat jou brief lees sal dit nie weet nie en sal onder die indruk gebring word dat daardie goed eers verdwyn het met die aanvang van die nuwe bedeling en dis nie waar nie.

Verder, daardie bordjies kom al van die Britte se oorheersingsdae af. ’n Vreemde wat jou brief lees sal dit nie weet nie; hulle sal onder die indruk wees dat die bordjies eers verskyn het na ’48 wat nie die waarheid is nie.  Terloops, die apartheid wat volgens jou eers na ’48 momentum gekry het was met “Royal Assent”, ons almal was toe nog onderhewig aan die Britse Kroon.

Ek het nooit ontken (in al my vorige korrespondensie) dat sekere reëls en wette kwetsend was nie. Trouens, ek het dit erken. Maar ek het ook gesê dat dit nie beleid was om kwetsend te wees nie; waar mense misbruik van hierdie wette gemaak het, was uit hoofde van swak karakter, nie landsbeleid nie.  Jy moet verstaan Dirk, dit gaan maar om burgerskap en dus stemreg. As almal burgers was, en dus kon stem, was hierdie land al lankal een met ’n swart regering en was ons al lankal – laat ons feite in die gesig staar – in die posisie gewees waarin Zimbabwe, Sierra Leone, Kenia, die Kongo, Mosambiek en ander Afrikalande hulle bevind.

Vandaar die beleid van afsonderlike ontwikkeling.  Jou stelling dat Engelse nie in Spanjaardland, of Spanjaarde in Duitsland woon nie is oorbodig. Swazi’s woon ook nie in Basoetoeland nie en Venda’s nie in Swaziland nie.  Niks met swart en wit te doen nie; dis verskillende nasies met wyd uiteenlopende kulture. 

Jy kan nie sê “... ten spyte van die feit dat hulle hier gebore is” nie want “hier” is nie een land nie; AL die grense in Afrika is kunsmatige grense bepaal deur die ou koloniale magte (en meestal sonder inagneming van bestaande etniese gebiede; grense het sommer dwarsdeur sulke gebiede geloop).  Thohoyandou en Kaapstad is net so ver van mekaar as Aachen in Duitsland vanaf Vila Real in Portugal, en tussen Portugal en Duitsland is daar ’n hele paar lande. Van die oorspronklik 2110 gebiede in Afrika (want daar is 2110 verskillende tale) is deur die koloniale magte verminder tot so onder die 60.  So, gemiddeld 2110/60 nasies is saamgeboender in 60 kunsmatige begrensde lande an na die “winde van verandering” is hulle meegedeel hulle is nou onafhanklike demokrasieë met gruwelike gevolge. In Afrika word daar gedring en gedryf, etniese oorloë is aan die orde van die dag.

Danksy die bemoeiing van die breingespoelde polities-liberales (dus oogklap-verkramptes) is Suid-Afrika nou in dieselfde klub. Daar’s rou riool in ons riviere, slaggate in ons strate, disfunksionele munisipaliteite, wegholmisdaad, ’n sterwende ekonomie en ongekende korrupsie. Die lewensgehalte van almal, swart en wit (veral swart behalwe vir ’n klein elite-groepie) is moer toe – jammer vir die Engels.  Die rommelstatus van die land is vir almal duidelik en kan nie meer ontken word nie.  Al wat oorbly vir die wat deel aan die daarstel van hierdie toestand gehad het, is om die destydse bedeling sleg te maak.  Hoe slegter dit deesdae gaan, hoe boser was die verlede.

Jan Rap

The post Repliek op Dirk Rigter se kommentaar onderaan my brief van 31 Oktober 2018 appeared first on LitNet.

Hier is PEN Afrikaans se oorsig van Afrikaanse resensies wat in Oktober 2018 verskyn het en digitaal beskikbaar is. Daar is ook skakels na boekbesprekings of -gesprekke en voorlesings wat op die radio of TV uitgesaai is.

Boeke24

Die volgende resensies en boekverwante artikels het gedurende Oktober in die Afrikaanse dagblaaie verskyn – onder redaksie van Laetitia Pople, die nasionale kuns- en vermaakredakteur, en Jo Prins, nasionale boekeredakteur:

1 Oktober

Boekeblad: ’n Tydsdokument vir ou en nuwe Naspersers
Joan Hambidge & Johannes Froneman kyk na Ton Vosloo se boek Oor grense

Boekeblad: Applous vir roman wat wérk
Clari Niemand resenseer Aankoms en vertrek deur Pat Stamatélos

Boekeblad: Tebatso se reis na binne
Stella Fourie resenseer Tebatso gaan see toe deur Maya Fowler

Boekevat-rubriek (Daniel Hugo): Digters se dans met die drukkersduiwel

Nuus/Kuns: ‘Liefde vir Afrikaans groter in Europa’ – T’Sjoen

8 Oktober

Boekeblad: Sterk debuut val ten dele tussen tydgleuwe
Charl-Pierre Naudé resenseer Doodmenslik deur WL van der Merwe

Boekeblad: Sterk, meesleurende verhaal
Francois Bekker resenseer Die vertes in deur Zirk van den Berg

Boekeblad: Essays ’n fantastiese vonds
Riaan Grobler resenseer Opstokers, fopdossers en tweegatjakkalse deur Herman Lategan

9 Oktober

Kuns/Nuus: ‘Lord of the Rings’ praat nou Afrikaans

Uittreksel: Botha se toespraak beïndruk wêreldleiers

10 Oktober

Kuns/Nuus: Wanneer die skrywer se asem boeke word

13 Oktober

Kuns/Nuus: Briewe van Leroux aan Winterbach inspireer 1ste roman

Profiel (Charles Smith oor Christiaan Bakkes): ‘Skryf is ook ’n vorm van natuurbewaring’

15 Oktober

Boekeblad: Gids ’n wonderlike aanwins vir voëlkykers
Neels Jackson kyk na die nuwe bygewerkte Afrikaanse Roberts-voëlgids.

Boekevat-rubriek (Jo Prins): Die tameletjie van vertaal of nie vertaal

18 Oktober

Kuns/Nuus: Nuwe Van der Vyver-bundel met rubrieke, sketse

21 Oktober

Kuns/Nuus: Zirk delf in die geskiedenis vir stories

Kuns/Nuus: 20 jaar van Van Heerdenversameling in Gent gevier

22 Oktober

Boekeblad: Duiwels, walvisse in boek wat ontstem
Joan Hambidge resenseer Die troebel tyd deur Ingrid Winterbach

Boekeblad: Winterbach se jongste toeganklik en resonant
Clari Niemand resenseer Die troebel tyd deur Ingrid Winterbach

Boekeblad: ’n Tuin vir Tessa boei leser enduit
JB Roux resenseer ’n Tuin vir Tessa deur Helena Hugo

Boekeblad: Die waarde van goeie vriende
Emile Liebenberg resenseer Blasjan en die blou kitaar Koos Kombuis

Boekeblad: Heerlike whodunnit-noir in die wêreld van die Derde Ryk
Gert van der Westhuizen resenseer Hans-Nazi’s deur Philip Kerr

Kuns/Nuus: Bloem-vroue het help kweek aan digter se passie

25 Oktober

Boeke/Nuus: Nuwe kinderboeke in ’n japtrap (Book Dash)

26 Oktober

Kunsblad/Nuus: Meyer op Prins Albert se Leesfees gehuldig

Profiel (Willemien Brümmer): Deon Meyer: Dít het Deon Meyer en Bennie Griessel gemeen

Uittreksel: ‘Meneer Uys! U spel dit met ’n F’

29 Oktober

Boekeblad: ’n Moeisame maar verbluffende debuut
Jean Meiring resenseer Stof deur Alettie van den Heever

Boekeblad: Fourie se ‘storiesak as doepa teen die kou’
Marius Crous resenseer Die goeie vrou en ander mites deur Corlia Fourie

Die Groot Ontbyt

Leonie van Rensburg het in Oktober die volgende boeke op kykNET se ontbyt-TV-program bespreek:

2 Oktober

• Die vertes in deur Zirk van den Berg
• ’n Tuin vir Tessa deur Helena Hugo
• Tebatso gaan see toe deur Maya Fowler

9 Oktober

• Die opkoms en ondergang van die NG Kerk deur Jean Oosthuizen
• Die troebel tyd deur Ingrid Winterbach
• Kantelpunt deur Sophia Kapp

16 Oktober

• 1 Recce deur Alexander Strachan
• Losprys deur Martin Steyn
• Kainsmerk deur Annelie Botes

23 Oktober

• Nostalgiese Pretoria / Nostalgic Pretoria deur Friedel Hansen
• Indrukke van die oorlog (1899 – 1902) deur Friedel Hansen
• Prooi deur Deon Meyer
• Pieter-Dirk Uys: Weerklink van ’n wanklank deur Pieter-Dirk Uys

30 Oktober

• Kuier om die kole deur Aletta Lintvelt
• Wit terroriste deur Albert Blake
• Jesus-avonture vir kaalvoeters deur Cor Uys en Letitia Uys
• My prinses leer om te deel deur Amie Carlson
• My prinses leer om dapper te wees deur Stephanie Rische

Bibi se boekrak

In hierdie kykNET-webreeks gee bekroonde digter en boekwurm Bibi Slippers nuus en aanbevelings wat met boeke te doen het. Sy gesels ook met mede-lesers.

Die volgende episodes is in Oktober vrygestel:

4 Oktober

Bibi gesels oor Die daggaboer deur Jean-Pierre de Kock. Media24 se nasionale boekeredakteur Jo Prins vertel na watter drie boeke hy uitsien.

11 Oktober

Bibi praat oor haar gunsteling boek tot dusver hierdie jaar en loer in by die akteur Germandt Geldenhuys.

18 Oktober

Bibi bespreek ’n paar boeke wat ’n plek op die vakansieleeslys regverdig. Lea Vivier vertel watter boek haar beïndruk het.

25 Oktober

Bibi bespreek twee nuwe resepteboeke op die mark: The South African Vegan Cookbook en Armand kook kaal. Armand Aucamp vertel meer oor laasgenoemde.    

LitNet

Die volgende Afrikaanse resensies en skrywersonderhoude het in Oktober op LitNet verskyn:

The land is ours: die wortels van grondbesit en –onteiening lê diep Anne-Marie Mischke Resensies 2018-10-31 "Selde nog het iemand, in die woorde van Ngcukaitobi, soveel lig gewerp op die werklikheid van menslike lyding wat die gevolg van dié wet was. Msimang was die eerste een wat verstaan het dat die wet se reikwydte veel verder was as grondonteiening."

Ja vir God, nee vir die kerk? deur Kobus Kok: ’n lesersindruk Barend van der Merwe Lesersindrukke 2018-10-31 "Vir baie gelowiges is die eerste drie eeue van die Christendom ’n tydperk wat hulle verromantiseer. Die kerk is soms in hierdie tye vervolg, maar die Christelike godsdiens het soos ’n veldbrand versprei."

Bonita Avenue deur Peter Buwalda: ’n FMR-resensie Danie Botha Resensies 2018-10-31 "Dit was vir my telkens opwindend hoe vol besonderhede die teks is en hoe Bezuidenhout oor die taalkennis en letterkundige aanvoeling beskik om alles oortuigend en ongedwonge in Afrikaans te stel. Wonderlik ook die verrassings aan die eindes van sinne."

Tussen die abjekte en die eteriese. ’n Keur uit die poësie van Michel Houellebecq: ’n resensie Elisabeth Snyman Resensies 2018-10-31 "Daar bestaan weinig of geen vertalings van ekstreem-kontemporêre Franse poësie in Afrikaans nie en in hierdie opsig kan hierdie bydrae van Henning Pieterse nie onderskat word nie."

Kinnes deur Chase Rhys: ’n resensie Mercy Kannemeyer Resensies 2018-10-29 "Rhys kry dit reg om deur middel van die karakters se lewens die lewe en realiteite van talle ander op die Kaapse Vlakte te ontbloot. Hy doen dit egter met soveel empatie en deernis dat die leser toegelaat word om met elke karakter te simpatiseer."

Keshia Davids, superheld deur Alesha Dixon: ’n lesersindruk Irene van Staden Lesersindrukke 2018-10-25 "Alesha Dixon se roman en Lydia Du Plessis se vertaling daarvan is ’n unieke boek vir enige jong leser wat sy of haar tone in die leserswêreld wil doop."

Jong lesers: Kewerwraak deur MG Leonard Karla Sandrock Jong lesers 2018-10-24 "Ek dink dat MG Leonard hierdie boek op ’n uitstekende manier geskryf het, en sy het aan my bewys dat kewers nie die walglike kreature of monsters is wat party mense dink hulle is nie."

Salutatio Terrae VII – ’n mening Cas Vos Lesersindrukke 2018-10-24 "My mening oor Salutatio Terrae VII is dat dit ’n manjifieke werk is. Dit lei tot diep en vernuwende nadenke oor filosofie, godsdiens en wetenskap. En oor menswees in ’n tyd soos hierdie."

Plunderwoestyn deur Christiaan Bakkes: omgewingskwessies oopgevlek in aangrypende verhaal Dawid de Wet Resensies 2018-10-24 "Die toekoms van die mensdom op hierdie aarde is in die weegskaal. Nou, soos nog nooit tevore nie, moet ons optree en die verwoesting stopsit."

Die opkoms en ondergang van die NG Kerk deur Jean Oosthuizen: ’n lesersindruk Barend van der Merwe Lesersindrukke 2018-10-23 "Die gemiddelde ouderdom van die deursneelidmaat is besig om drasties te styg, en baie gemeentes sukkel om kop bo water te hou en sluit selfs hulle deure."

Nagreisiger deur Leon van Nierop: ’n resensie Elbie Adendorff Resensies 2018-10-19 "Die boek lees maklik en Van Nierop se mooi taalgebruik en beskrywings is ’n pluspunt. Maar dit is veral die tema waarmee lesers sal identifiseer: die nagreisiger wat dikwels saam met elke leser op reis is."

Losprys deur Martin Steyn: ’n lesersindruk Alexander S Mickel Lesersindrukke 2018-10-19 "Martin Steyn se boeke word gekenmerk deur deeglike wetenskaplike en sielkundige navorsing en outentieke dialoë, en die uitstekende beskrywings van dinge, situasies en persone laat al dié goed voor die leser se oë verskyn. Steyn verskaf groot leesgenot."

Lam ter slagting deur Madelein Rust: ’n lesersindruk Irene van Staden Lesersindrukke 2018-10-19 "Ten spyte van my kritiek, was die roman ’n lekker tydverdryf gewees. Dit het die potensiaal om genot aan vele ander lesers te verskaf."

Die tale wat ons praat, saamgestel deur Danny Fourie: ’n lesersindruk Barend van der Merwe Lesersindrukke 2018-10-18 "Die tale wat ons praat is ’n radioprogram wat ten minste deels staatmaak op die publiek se vrae aan taalkenners, en die boek wat daaruit voortgevloei het, is dan ook saamgestel uit ’n keur van hierdie navrae."

Shaka rising deur Luke W Molver en Mason O’Connor: ’n lesersindruk Irene van Staden Lesersindrukke 2018-10-18 "Die roman is met ander woorde nie net ’n poging om die publiek en jeug oor die Afrika-geskiedenis te onderrig nie, maar dit wil hulle ook oor die Zoeloe-kultuur inlig."

’n Skerfie glas deur Erika Murray-Theron: ’n resensie Alta Cloete Resensies 2018-10-18 "’n Skerfie glas is die verhaal van Issie Malherbe, maar ook die verhaal van haar uitgebreide familie, van die skrywer self en uiteindelik van die Afrikanervolk."

Die elfde gebod deur Gerhard Ras: ’n resensie Yolanda Wessels Resensies 2018-10-18 "Ras slaag beslis daarin om nie net wenkbroue te laat lig vir die voorblad nie, maar om die leser aan te gryp met ’n hartlike verhaal van iemand wat baie deurgemaak het en gespaar is om vandag self sy storie te vertel, op sy manier."

Stroomop deur Adeline Radloff: ’n resensie Reney Warrington Resensies 2018-10-17 "Die boek word nie toegelaat om op eie voete te staan nie, maar vorm bloot deel van die bemarking vir die film."

Opstokers, fopdossers en tweegatjakkalse deur Herman Lategan: ’n resensie Martie Retief-Meiring Resensies 2018-10-16 "Om Lategan se 'prosa' te takseer is soos om ’n woer-woer te probeer stop. Satire, hartroerendheid, hartstog, spot, ironie en medemenslikheid dryf die leser van bladsy tot bladsy. Gaandeweg kom besinning. Lees stukkie vir stukkie, slukkie vir slukkie. Proe-proe."

Skadujagter deur Dihanna Taute: ’n resensie Henriëtte Loubser Resensies 2018-10-11 "Skadujagter is ’n aangrypende verhaal wat die skrywer met intense deernis, maar ook met hope insae, deel. Sy skryf vernuftig en behendig, met ’n styl en aanslag wat by die jong volwassene aanklank sal vind."

Ankers vir vandag deur Nadine Blom: ’n resensie Lizette Murray Resensies 2018-10-11 "Ankers vir vandag laat die klem op twee soorte ankers val: dié wat ’n mens daarvan weerhou om geestelik te kan groei en ander wat jou stewig vashou wanneer die lewe se storms woed."

Lam ter slagting deur Madelein Rust: ’n resensie Org Potgieter Resensies 2018-10-03 "Wanneer sê 'n resensent 'n boek is briljant geskryf? Heel aan die begin is miskien die beste plek! Met Lam ter slagting – haar vyfde misdaadfiksie – het Rust haar eie grense verskuif."

Asof geen berge ooit hier gewoon het nie: ’n onderhoud met Pieter Odendaal Pieter Odendaal, Naomi Meyer, Liné Enslin Skrywersonderhoude 2018-10-25 "Berge is die vergestalting van hierdie Salka, van die élan vital wat deur ons almal bruis. Dus: berge wóón vir seker; hulle is ’n force op hul eie, klipforte wat nie net woon nie, maar ook skuiling bied vir die lewensvorme wat rondom hulle woon."

Liefde in die tyd van die internet: ’n onderhoud met Fransi Phillips Naomi Meyer, Fransi Phillips Skrywersonderhoude 2018-10-25 "Die storie moet homself skryf of anders gaan niemand dit doen nie. Ek het ook baie min tyd om te skryf. My digbundel My lied van die niet het ek in twee dae geskryf, en die grootste deel van Liefde in die tyd van die internet is tussen treine op die Moskou-metrostasies geskryf, met die mees ondenkbare lawaai in my ore."

Onderhoud met Chase Rhys, skrywer van Kinnes, ’n novelle Mercy Kannemeyer, Chase Rhys Skrywersonderhoude 2018-10-24 "Vind uit wie jy is en skryf dan van daai posisie. Om persoonlike ervarings in jou skryfwerk te gebruik hoefie seer te wies nie – jy sal verstaan dis net deel van jou story, dis nie wie jy is nie."

Tebatso gaan see toe: ’n onderhoud met Maya Fowler Naomi Meyer, Maya Fowler Skrywersonderhoude 2018-10-24 "Die skrywer het ’n verantwoordelikheid om empatie vir ander te voel, en sodra ’n mens vir iemand empatie het, kan jy, nadat jy jou navorsing gedoen het, oor hom of haar skryf. Maar dit moet outentieke empatie wees – naïewe empatie lei na soetsappige skryfwerk, of nog erger, stereotipering."

Landbou Boerekos deur Arina du Plessis: van die plaas na die tafel Naomi Meyer, Arina du Plessis Skrywersonderhoude 2018-10-24 "Die A–Z van die lekkerste kos met plaasprodukte: van aartappels en amandels, beet, dadels, lamsvleis en lemoene tot by waterblommetjies en wortels. Die boek bied ook uitstekende waarde vir geld, met meer as 300 resepte."

Skadujagter: 'n onderhoud met Dihanna Taute Naomi Meyer, Dihanna Taute Skrywersonderhoude 2018-10-10 "Ek probeer my werk lees uit die leser se perspektief."

Video: Opstokers, Fopdossers en Tweegatjakkalse word bekendgestel Liné Enslin Skrywersonderhoude 2018-10-09 Herman Lategan se Opstokers, Fopdossers en Tweegatjakkalse is op Saterdag 6 Oktober by Protea Boekwinkel in Stellenbosch bekendgestel. Martie Retief-Meiring het met Herman gesels.

Gert & Joey, nuwe lig op ’n raaisel van dertig jaar: ’n onderhoud met Pieter van Zyl Naomi Meyer, Pieter van Zyl Skrywersonderhoude 2018-10-01 "En dis nou 30 jaar later. My magtag, is dit nie tyd om vir die ouers wat nog lewe antwoorde te gee nie?"

Regsalmanak: 100 stories uit ons regserfenis deur Gustaf Pienaar: ’n onderhoud Naomi Meyer, Gustaf Pienaar Skrywersonderhoude 2018-10-01 "[D]atums gee dus konteks – ook wat ons regserfenis betref. ’n Mens sou weliswaar ’n boek soos hierdie tematies kon aanpak met stories oor die verskillende vertakkinge van die reg: strafreg, deliktereg, kontraktereg, administratief- en staatsreg, en dies meer. Ek het egter gereken ’n datumgekoppelde benadering mag dalk ’n ongewone, vars invalshoek wees."

Rapport

Die volgende resensies het gedurende Oktober in Rapport, onder redaksie van Johan van Zyl, verskyn:
                       
7 Oktober

Resensie: Hermann Giliomee resenseer Broederskap: Eeufeesgeskiedenis van die Afrikaner-Broederbond en die Afrikanerbond 1918-2018 deur OJO Ferreira

Resensie: Leopold Scholtz resenseer Fear: Trump in the White House deur Bob Woodward

Resensie: Deborah Steinmair resenseer Sondag deur Irma Venter

Resensie: Herman Lategan resenseer Self-HelpLESS: A Cynic’s Search for Sanity deur Rebecca Davis

14 Oktober

Resensie: Bill Nasson resenseer Dankie, Generaal: Op die spoor van ’n oorlogspeurder deur Nico Moolman

Resensie: Celesté Fritze resenseer As sy weer kom deur Marlize Hobbs

Resensie: Denver Kisting resenseer Die vertes in deur Zirk van den Berg

Resensie: Frits Gaum resenseer Augustinus: ’n Studie oor die etiek van ’n kerkvader uit Afrika deur JH van Wyk

Resensie: Magdel Vorster resenseer twee kinderboeke:  Lotta se lewe 8: Die kattekonsert deur Alice Pantermüller met illustrasies deur Daniela Kohl en Die legendariese Lua Verwey: Wilder as die wildtuin deur Dihanna Taute met illustrasies deur Theodore Key

21 Oktober

Resensie: Andrew Brown resenseer Prooi deur Deon Meyer

Resensie: Frits Gaum resenseer Die opkoms en ondergang van die NG Kerk deur Jean Oosthuizen

Resensie: Anna Kemp resenseer Aankoms en vertrek deur Pat Stamatélos

Resensie: Magdel Vorster resenseer Skadujagter deur Dihanna Taute

28 Oktober

Resensie: Johann Kriegler resenseer Die tronkgesprekke: Nelson Mandela en Kobie Coetsee se geheime voorpunt-diplomasie deur Willie Esterhuyse en Gerhard van Niekerk

Resensie: Jan-Jan Joubert resenseer The Prison Letters of Nelson Mandela (geredigeer deur Sahm Venter)

Resensie: Jean Meiring resenseer Olga Kirsch: ’n Lewe in gedigte deur Egonne Roth

Nuut op die rak: Saligheid vir die siel: ’n Stil gemoed, Toe-Val-Lig, Bruistablette vir die lewe, Liefdegroete, Grootseun, ’n Tuin vir Tessa en Deur water & vuur

Maroela Media

Die volgende resensies het gedurende Oktober op Maroela Media, onder redaksie van Suné van Heerden, verskyn:

11 Oktober

Die daggaboer deur Jean-Pierre de Kock
Duidelik beteken ontvlugting allermins dat jou lewe rimpelloos of sonder spanning gaan verloop. Veral as jy boer én handelaar wil wees. Én buitestander.
Lees die resensie

16 Oktober

Skadujagter deur Dihanna Taute
Hierdie genre bied egter ook ʼn geleentheid aan jong lesers om, in ʼn veilige ruimte, bestaande konflikte en vrese te konfronteer. Dit is broodnodig in ʼn tyd waarin geweld in skole, dwelmmisbruik en ander sosiale kwessies ʼn realiteit in die lewens van die jeug is.
Lees die resensie

17 Oktober

Raaiselklip deur Troula Goosen
Dis ’n anderste avontuurverhaal vir jong lesers (seuns en meisies van 12 – 14 jaar) wat hou van stories wat hulle uitdaag om uit die gemaksone van ’n bekende milieu te beweeg. Dis ’n Gotiese spanningsverhaal wat in die 1800’s in Kaapstad afspeel, ’n kreatiewe fantasieverhaal én spookstorie wat die drade van gister en nou behendig saamknoop.
Lees die resensie

18 Oktober

Kinderfiksie te kies en te keur
Jong boekwurms kan na hartelus kies en keur tussen die wye verskeidenheid nuwe titels wat tans beskikbaar is.
Lees die resensie

30 Oktober

Tienerfiksie wat sprankel
Tieners wat lief is vir lees kan nou al kliphard begin skimp om die volgende boeke present te kry om die komende luilekker Desembervakansie te lees.
Lees die resensie

Skrywers en boeke (RSG)

Potgooie van die volgende boekgesprekke, wat gedurende Oktober op RSG uitgesaai is, kan afgelaai word by:
http://www.rsg.co.za/potgooi-soek.asp?ProgramID=270

Woensdag 3 Oktober

Ilse Salzwedel se gaste is Pat Stamatélos en Maire Fisher. Pat gesels oor haar nuwe roman Aankoms en vertrek, en Maire vertel meer oor haar jongste roman The Enumerations. Milton Weber was by die onlangse Afrikaanse fees in Nederland, waar hy met Zelda le Grange gesels het oor die draaie wat haar biografie Goeiemôre mnr Mandela al oorsee gemaak het. Johan Myburg gesels oudergewoonte oor internasionale letterkunde.

Woensdag 10 Oktober

Ilse Salzwedel gesels met Irma Venter oor haar splinternuwe spanningsroman Sondag, waarin die donker wêreld van mensehandel verken word. Santie van der Merwe gesels oor haar jongste verhoudingsroman Al wat oorbly. In Johan Myburg se internasionale letterkunde bydrae word daar onder meer gesels oor skrywersblok, rillers en die Frankfurtse boekeskou.

Woensdag 17 Oktober

Suzette Kotze-Myburgh gesels met Alettie van den Heever oor haar distopiese roman Stof. WO Kühne se bekroonde kinderboeke oor Huppelkind is onlangs heruitgegee in die versamelwerk Huppelkind, en jy kan luister na 'n stukkie uit 'n argiefopname waarin die skrywer en sy vrou, die illustreerder Dorothy Hill, oor die boeke gesels. Johan Myburg vertel meer oor die wenner van die eenmalige alternatiewe Nobelprys, Maryse Conde.

Woensdag 24 Oktober

Die program word gewy aan die digter Olga Kirsch. Ilse Salzwedel gesels met Egonne Roth oor haar Kirsch-biografie, Olga Kirsch: ’n Lewe in gedigte. Jy kan ook luister na uittreksels uit 'n dokumentêre program wat Daniel Hugo in 1994 saamgestel het, waarin Kirsch haar eie gedigte voorlees. Johan Myburg vertel in sy insetsel meer oor die wenner van die Manbookerprys.

Vers en klank (RSG)

Potgooie van die poësievoorlesings, wat gedurende Oktober op RSG uitgesaai is, kan afgelaai word by:
http://www.rsg.co.za/potgooi-soek.asp?ProgramID=102

Dinsdag 2 Oktober
In die volgende paar weke se programme word die alombekende Die Profeet van die digter en filosoof, Kahlil Gibran, as basis en bronteks gebruik. Elke program sal op 'n tema gebaseer wees. Hierdie week begin ons by die Liefde, wat seker maar altyd onderliggend en oorkoepelend is. Daar is gedigte van Adam Small, Lina Spies, ID du Plessis, Hans du Plessis, George Weideman, Vincent van der Westhuizen, Jolyn Phillips, Louise Boshoff en Yabadaka Shamah. Dean Balie en Daneel van der Walt is die voorlesers.

Dinsdag 9 Oktober
Hierdie week luister ons na gedigte oor kinders deur Antjie Krog, Jeanne Goosen, Lina Spies, Danie Marais, Carina Stander, Corlia Fourie, Ingrid Jonker en WEG Louw. Rolanda Marais is die voorleser.

Dinsdag 16 Oktober
Hierdie week luister ons na gedigte oor die huwelik. Jy kan uitsien na gedigte van Antjie Krog, Danie Marais, Corlia Fourie, MM Walters, Elisabeth Eybers, Fanie Olivier en TT Cloete. Ronél Geldenhuys en Johann Nel is die voorlesers.

Dinsdag 23 Oktober
Vandeesweek luister ons na gedigte oor vreugde en verdriet van Sheila Cussons, Lina Spies, TT Cloete, Antjie Krog, Gilbert Gibson, Breyten Breytenbach, Carina Stander, Dolf van Niekerk en ’n lied van Churchil Naudé, wat as ’n poëtiese teks gelees kan word. Roeline Daneel is die voorleser.

Dinsdag 30 Oktober
Hierdie week luister ons na gedigte oor vryheid deur Breyten Breytenbach, Adam Small, Piet de Jager, Stef Bos, Sheila Cussons en Koos du Plessis. Marlo Minnaar is die voorleser.

Woorde wat weeg

Joan Hambidge se blog, Woorde wat weeg, is ’n webtuiste waar dié digter-literator sowel gedigte as boekbesprekings, rubrieke en gedagtes rondom die letterkunde versamel en aanbied: http://joanhambidge.blogspot.co.za/

In Oktober het Hambidge die volgende resensie vir Fine Music Radio gelewer:

• Prooi deur Deon Meyer

Versindaba

Op hierdie webblad wat gewy word aan die Afrikaanse digkuns en gesprek rondom die poësie, vind besoekers al die mees onlangse resensies en onderhoude in die regterkantste kiesbalk. In dié kiesbalk is ook skakels na nuwe gedigte en blogs oor die poësie.

In Oktober het die volgende resensie verskyn:

Marlies Taljard resenseer Il Paradiso deur Dante Alighieri (vertaal deur Cas Vos)

Vrouekeur

Willie Burger het gedurende Oktober die volgende resensies en rubrieke gelewer: 

6 Oktober

Ken jou storie: Literatuurteorie

13 Oktober

Kies ’n boek: Self-helpless deur Rebecca Davis

20 Oktober

Kies ’n boek: Flights deur Olga Tokarczuk

27 Oktober

Kies ’n boek: Aankoms en vertrek deur Pat Stamatélos en Sleeper deur Mike Nicol

The post Afrikaanse resensies en boekgesprekke in Oktober 2018 appeared first on LitNet.

• Hierdie onderhoud is gevoer nav die LitNet Akademies (Godsdienswetenskappe)-artikel van Francois Tolmie, “Tendense in die uitleggeskiedenis van die koninklike amptenaar in Johannes 4:43–54”

Jy gee in jou artikel baie aandag daaraan dat die Johannesevangelie ’n “oop teks” is en wys dan in jou boeiende en oortuigende oorsig dat dit impliseer dat dieselfde Bybelteks “oop” is vir meer as een interpretasie. 

Jy verwys in die artikel spesifiek na Tobias Nicklas se interessante beskrywing van die Bybel as ’n “oop kunswerk”. Jou artikel fokus sterk op die oop. Kan jy iets meer sê oor die begrip kunswerk wat daarmee verbind word? Vir baie sou so ’n ongewone siening oor die Bybel as kunswerk ’n (welkome) verrassing wees. Dit sou kon beteken dat die Bybel gesien moet word as ’n teks vol skoonheid wat ’n rykheid aan mense se geloofsbelewing wil gee. 

Dit is ’n wonderlike gedagte in tye dat mense gedurig in ’n stryd oor die betekenis van Bybeltekste betrokke raak en vele negatiewe emosies deur die getwis opgeroep word. 

Die gedagte van ’n kunswerk beteken ook dat ’n mens die Bybel anders sal lees as ’n boek wat baie mense dink vol voorskrifte is oor wat jy moet glo. Lesers glo die Bybel bestaan uit allerhande gebooie vir die lewe wat mense moet nakom terwyl ander die Bybel sien as ’n boek vol inligting oor Bybelse tye.  Waarom is dit nodig om van die Bybel as ‘n kunswerk te praat en watter verskil maak dit aan ons verhouding met die Bybel? 

Ja, dit is ’n baie belangrike insig wat deur Tobias Nicklas beklemtoon word. As ’n mens verder in gedagte hou dat die Johannesevangelie waarskynlik oor ’n lang tydperk tot stand gekom het (volgens die Johannes-navorsers wat hierdie saak ondersoek het, kon dit 30 tot 40 jaar geneem het voordat dié Evangelie die finale stadium bereik het waarin ons dit deesdae het) en dat verskeie persone by die ontstaan van die Evangelie betrokke was, is dit geen wonder dat dit so ’n besonder ryk teks is nie.

Dit is nie sommer in een sitting oor ’n paar dae of weke geskryf nie, maar daar is baie oor die teks nagedink en daaraan verander, sodat dit uiteindelik ’n baie komplekse teks geword het.

Met ’n eerste vinnige lees daarvan mis ’n mens baie van die diepgang in die teks, omdat dit op die oog af na ’n eenvoudige verhaal mag lyk. Maar as ’n mens dit oor en oor lees en baie mooi na al die besonderhede kyk, begin ’n mens patrone raaksien wat maklik met ’n eerste vinnige lees misgekyk word. Daar is byvoorbeeld pragtige woordpatrone, herhalings en ironie in die teks – alles aspekte wat daarvan ’n kunswerk maak.

Dit maak ook dat ’n mens die teks op ’n ander manier lees. Dit gaan nie bloot oor die inligting of die storie wat vertel word nie; die teks word ’n wêreld waarin ons ingetrek word en waarin ons as’t ware self begin leef, om dan weer in ons eie harde werklikheid sinvol te kan leef. 

Jy is bekend as Nuwe Testamentikus wat oor jou loopbaan heen wyd gepubliseer het oor die Nuwe Testament as vakgebied en wat dit reeds vir ’n lang tyd aan die Universiteit van die Vrystaat doseer. Jou artikel handel ook oor ’n onderwerp wat direk uit die wetenskaplike vakgebied voortspruit. Wat is vir jou die belangrikste take van die vakgebied? Hoe sien jy die rol van die Nuwe Testament as dissipline? Waarom het jy in die dissipline betrokke geraak? 

Die belangrikste taak van my vakgebied is om die Nuwe Testamentiese tekste baie noukeurig te lees. Daarvoor is ’n verskeidenheid van metodes nodig, en hoe meer hoe beter. Self spesialiseer ek in die Johannesevangelie en in die Briewe aan die Galasiërs en Filemon, en veral op narratiewe ontleding (in die geval van die Johannesevangelie) en retoriese ontleding (in die geval van die twee Paulusbriewe).

My belangstelling in Nuwe Testament het begin juis as gevolg van die feit dat een van my dosente in Grieks 3 (Kobus Cronjé) ons in die geheime van die klassieke retoriek ingewy het. Daarmee het ’n nuwe wêreld vir my oopgegaan; ek het besef hoe baie opwindende navorsingsmoontlikhede daar in dié rigting is, en het gevolglik begin navorsing doen oor die retoriese ontleding van Galasiërs.

Later – tydens my teologiese opleiding – het Jan du Rand ’n liefde vir die Johannesevangelie by my gekweek. Dit is gekombineer met insigte wat ek in Algemene Literatuurwetenskap oor die nut van narratologie gekry het, en het uiteindelik daartoe gelei dat ek in karakterisering in die Johannesevangelie gespesialiseer het.

Ek was ook bevoorreg om saam met twee ander oorsese Nuwe Testamentici wat in hierdie saak in die Johannesevangelie belangstel (Steven Hunt van Gordon College in Wenham, Massachusetts, en Ruben Zimmermann van Mainz, Duitsland), ’n boek uit te gee waaraan ’n internasionale span van navorsers meegewerk het en waarin feitlik al die karakters in die Johannesevangelie bespreek word. Kyk https://www.eerdmans.com/Products/7392/character-studies-in-the-fourth-gospel.aspx.

Baie mense vra waarom wetenskaplikes besig is met eindelose studie van die Bybel. Niewetenskaplike lesers is verwonderd oor die skynbaar oneindige onderwerpe waarmee Bybelwetenskaplikes hulle besig hou. 

Wat is vir jou die waarde van die intensiewe wetenskaplike navorsing oor die Bybel vir die “gewone” Bybelleser? 

Een van die belangrikste insigte vanuit die hermeneutiek is dat die lees van tekste nooit ’n objektiewe wetenskaplike eksperiment is waarvan die uitkoms met absolute sekerheid beskryf kan word en waardeur elke persoon by presies dieselfde gevolgtrekkings sal uitkom nie.

Die rede hiervoor is dat elkeen van ons ’n klomp “bagasie” met ons saambring wanneer ons tekste lees: idees oor hoe ons dink tekste werk, wat ons dink ons in die teks behoort te kry, asook die honderde vorige hoor- en leeservarings van Bybeltekste wat ons met ons saambring wanneer ons tekste lees.

Daarmee saam het die spesifieke vraag wat ons aan die teks stel en die hoek van waaruit ons die teks lees, ook ’n groot impak op dit wat ons in die teks “kry”.

Vir die gewone Bybelleser is die waarde van intensiewe wetenskaplike navorsing oor die Bybel juis dat dit nuwe aspekte in die teks belig wat vroeër misgekyk is. In die geval van die Ou en Nuwe Testamentiese wetenskap was daar in die afgelope paar dekades ’n metodologiese ontploffing wat ten goede meewerk omdat dit die Bybelteks wat vir ’n groot aantal van ons ’n gesaghebbende teks is, op veel meer terreine ontsluit het.

Jy het bekendheid verwerf omdat jy jou in onlangse tye besig hou met hoe die bekende godsdienstige leiers deur die eeue heen die Bybel gelees en verstaan het. 

Die artikel wat jy geskryf het, gee ’n boeiende insig in hoe bekende geestelike leiers oor eeue een dieselfde artikel verskillend gelees het. Waarom doen jy hierdie navorsing? 

Hierdie navorsing het aanvanklik as deel van ’n ander projek oor die retoriese ontleding van die Filemonbrief begin. Ek werk aan ’n boek oor die retoriek van die Filemonbrief, maw die manier waarop Paulus die brief gebruik het om Filemon te oortuig om op ’n sekere manier teenoor Onesimus, die wegloopslaaf, op te tree.

As deel hiervan het ek besluit om te gaan kyk hoe hierdie saak in die antieke kommentare op die brief hanteer is. Dit het egter gou-gou so interessant geword dat dit op sigself ’n nuwe navorsingsprojek geword het. Die interessantste deel van hierdie navorsing is die groot verskeidenheid wat daar in die interpretasie van Filemon in spesifieke tydvakke is.

Baie mense dink byvoorbeeld dat die Kerkvaders tekste almal min of meer op dieselfde manier gelees het, maar my ondersoek van die Kerkvaders wys dat daar baie groot verskille is in die manier waarop hulle die Filemonbrief verstaan het. Dit bevestig die saak wat ek vroeër genoem het, naamlik dat dit wat ons sélf bydra tot die interpretasieproses, gewoonlik deurslaggewend is en die verstaan van die teks in ’n bepaalde rigting stuur.

Vir baie mense sal dit ’n verrassing, of ’n skok, wees om te sien dat daar soveel verskille is tussen al hierdie bekende gesagsfigure. Dit sluit groot kerkleiers soos Augustinus, Luther en Calvyn in wat dieselfde Bybelteks verskillend gelees het. 

’n Mens sien hierdie verskynsel ook in die kerklike lewe: sommige geestelikes gebruik die Bybel om vroue uit die amp van predikant te hou (soos die Gereformeerde Kerk), terwyl ander glo die Bybel verbied dit nie. 

Hoe moet ’n mens die gesag van die Bybel verstaan as daar soveel verskille tussen hierdie bekende en gesaghebbende leiers is in hul uitleg van Bybelboeke? 

Die manier waarop die gesag van die Bybel verstaan word, word deurslaggewend beïnvloed deur die uitgangspunte waarmee ons Bybeltekste lees. Dit is ongelukkig so dat baie gelowiges nie hiervan bewus is nie en ook nie besef watter groot rol ons voorafkeuses speel in die manier waarop ons die gesag van die Bybel verstaan nie.

Dit is dan ook juis die rede hoekom bekende geestelike leiers dieselfde tekste op verskillende maniere verstaan het / deesdae verstaan. Hierdie insig moet op twee maniere ’n rol speel in ons eie verstaan van Skrifgesag: Eerstens moet ons probeer om die uitgangspunte op grond waarvan ons die Bybel benader, duidelik uit te spel en baie krities daaroor na te dink. Tweedens moet dit ons nederiger maak oor dit wat ons in die Bybel gesagvol vind. Dit beteken nie net dat ons met ’n oop gemoed na ander mense se verstaan van die Bybel sal luister nie (veral na dié wat van ons verskil nie!), maar ook dat ons nooit mag vergeet dat die verstaan van die Bybel nie bloot ’n individuele handeling is nie, maar in samewerking met ander gelowiges moet geskied. 

Die Johannesevangelie is bekend as ’n diep simboliese boek. Hoe verstaan jy self die boek en watter waarde het dit vir jou geloof? 

Ek dink dat ’n mens die boodskap van die Johannesevangelie in een woord kan opsom: Lewe. Die Johannesevangelie verwoord die gedagte dat die volheid van die lewe in die wydste sin van die woord in Jesus Christus, die Seun van God, te vinde is.

In dié Evangelie word die lewe wat Christus bied, baie breër verstaan as bloot ewige lewe eendag ver in die toekoms, en dit is juis hierdie insig wat ons as gelowiges kan help om sinvolle lewens te lei. 

Hoe belangrik is die Bybeltale vir teoloë en kerkmense? Waarom is dit nodig dat predikante nog die Bybeltale moet ken? 

Dit is onmoontlik om ’n goeie Ou of Nuwe Testamentikus te wees sonder kennis van die Bybeltale. Daar is geen vertaling van die Bybel beskikbaar wat al die nuanses van die Hebreeus, Aramees en Grieks volledig kan deurgee nie. Dit is altyd ’n geval van “lost in translation”.

Om die Bybeltekste selfstandig te interpreteer, is omvattende kennis van die Bybeltale dus onontbeerlik. 

Hoekom is daar soveel teoloë wat oor praktiese sake navorsing doen, terwyl slegs ’n klein persentasie hulle in die Bybelwetenskappe inwerk? 

Ek kan verstaan dat baie dominees/pastore elke dag in die praktyk van die bediening staan en dan voel dat enige nagraadse studie in die teologie op ’n manier direk van toepassing vir hulle bediening moet wees.

Ek dink egter ook dat hulle ongelukkig nie altyd besef dat nagraadse studie in die Bybelwetenskappe ook baie prakties kan wees nie. Dink maar aan eksegetiese of hermeneutiese studies waarmee ’n mens die manier waarop jy die Bybel ontsluit, geweldig kan verryk.

Of aan nuwe vakterreine wat deesdae ontgin word, soos Bybelse spiritualiteit, wat ’n groot verryking vir ’n mens se bediening kan inhou. Ek dink byvoorbeeld aan ’n studie wat een van ons PhD-studente, Riaan Stander, onlangs oor die mistieke lees van die Johannesevangelie gedoen het.

Kyk https://www.academia.edu/35270440/Menein_as_key_to_a_mystical_reading_of_John_15.

Wat is vir jou die grootste uitdaging vir die kerklike lewe vandag? 

Vir my is die grootste uitdaging vir die kerklike lewe vandag hoe om die groeiende diversiteit in denke in kerklike geledere te hanteer. Die afgelope paar dekades het daar twee belangrike veranderinge in die kerklike opset plaasgevind: Eerstens het lidmate baie meer selfstandig geword. Hulle is lankal nie meer van kerklike leiers, kerklike strukture en die kerklike media afhanklik vir die vorming van hulle sieninge nie. Die internet en die koms van die sosiale media het hierdie hele situasie onomkeerbaar verander.

Tweedens is daar onder Afrikaanssprekendes ’n baie breër kontinuum van sieninge oor enige onderwerp as vroeër jare, en word baie van ons ook met baie meer verskille in standpunte in die alledaagse lewe gekonfronteer.

Dit alles het deurgewerk na die kerklike situasie, met die gevolg dat die meeste kerklike denominasies deesdae met ’n baie groter pluraliteit in sieninge binne eie geledere sit. Een manier om dit te hanteer, is om nog steeds te probeer om (soos 30, 40 jaar gelede) almal binne een keurslyf in te dwing, maar dit werk doodgewoon net nie meer nie, want mense wat voel dat hulle nie meer binne so ’n opset inpas nie, verlaat stilweg die kerk.

Die moeiliker pad – maar ook die beste pad – is om te probeer om binne die kerklike strukture, en veral binne die plaaslike gemeentes, ruimte vir diversiteit in denke te skep. Dit is binne hierdie opset dat ons weer opnuut opgeroep word om te besef hoe belangrik die grootste Christelike deug – die liefde – is en moet probeer om op nuwe maniere in ons eie tydsgewrig daaraan uiting te gee.   

The post Tendense in die uitleggeskiedenis van die koninklike amptenaar in Johannes 4:43–54: ’n onderhoud met Francois Tolmie appeared first on LitNet.