En zo is dus ook Jan Rabie heengegaan. Ik heb hem nooit ontmoet en toch voel ik zijn dood aan als die van een persoonlijke vriend. Het is een oud verhaal, een verhaal dat al dateert van eind februari 1970.
Op dat moment liep ik na enkele drukke dagen een beetje verweesd door de straten van Kaapstad. Ik had een werkelijk schitterende ontmoeting met Frans Venter achter de rug. “Die middag het na warm as gevoel”. De middag met Sydney Petersen daarentegen was een regelrechte flop geworden, want de ietwat wantrouwige dichter en de ronduit naïeve bezoeker vonden geen gezamenlijk platform om van gedachten te wisselen. En het vervelendste vond ik nog dat Adam Small gewoonweg geweigerd had me te ontmoeten, omdat de hele zaak via het Departement van Inlichting werd geregeld, een departement waar hij niets mee te maken wou hebben.
Zo kwamen we met een gevoel van uitgeschud-zijn en onbehagen aan een galerij voorbij waar werk werd getoond van Marjorie Wallace. Hee, wacht es even, Marjorie Wallace! Was dat niet de vrouw van Jan Rabie?
Jan Rabie! Die wou ik dolgraag zien en zijn boeken waren daar de rechtstreekse oorzaak van. Niet dat ik hem een schrijver vond die de wereld door zijn werk keer op keer met stomheid sloeg. Nee, wat dat betreft kon ik een eindje meegaan met de venijnige Peter Blum, die Rabie ooit “de oudste talentvolle jongere ter wereld” heeft genoemd. Blum bedoelde natuurlijk dat hij de beloften vervat in de spraakmakende bundel “21” nooit volledig ingelost zou hebben. Waar of niet waar, Jan Rabie heeft zonder verpozen voortgewerkt met een overgave en een oprechtheid die bewondering afdwingen. Hij maakte het zichzelf door zijn rechtlijnige houding lang niet gemakkelijk, maar zijn stem klonk er des te geloofwaardiger om.
Het was niet in de eerste plaats zijn scheppend proza dat me die belangstelling bijbracht, maar zijn boekje “Polemika” van 1966, waarin hij een dertigtal artikels en ingezonden stukken bundelde met welsprekende titels als “Debat oor ras”, “Die lelieblanke operahuis”, of “Die skrywer en vryheid”. Hij treedt eruit te voorschijn als de man die hij zelf zei te zijn: “gebore en getoë in die Boland; ’n vurige Bolander; ’n produk van Stellenbosch-Universiteit; ’n skrywer vandat ek kon spel; … lid van geen politieke party (ek het selfs nie vir of teen die Republiek gestem nie omdat my Kleurlingbroers stemloos moes bly); arm, maar onafhanklik genoeg om koerante soos ‘Die Burger’ lastig te val met briewe wat die ideologiese pad waarop blanke Suid-Afrika gestel word, veroordeel.”
En verder: “ ’n Afrikaner is iemand wie se moedertaal Afrikaans is. Ander oorwegings, insluitende dié van kleur, is van minder belang. In my skryfwerk beklemtoon ek dat almal wie se moedertaal dieselfde as myne is, onteenseglik my mede-Afrikaners is. Dit is nie amptelike beleid nie, seer seker nie in Pretoria nie.”
Die onafhankelijkheid is de grootste reden waarom ik van het werk van Jan Rabie houd, ook al bezit hij niet het meesterschap en de felle verbeeldingskracht van Etienne Leroux, noch de virtuoze veelzijdigheid van André Brink, de andere topschrijvers van de generatie van Sestig. Maar een kleinood als het wurgende kortverhaal “Droogte” (1956) zal me altijd bijblijven, omdat het wellicht de felste vloek is die ooit in het Afrikaans weerklonken heeft.
Die week, in Kaapstad, had ik er niet op gerekend hem te kunnen ontmoeten, ik wist niet beter of hij zat op Kreta. Toen echter via de tentoonstelling van zijn vrouw bleek dat ze sinds kort weer in Kaapstad waren, had ik wel een klein fortuintje willen geven voor een gesprek met deze man. En de lui van het Departement van Inlichting gingen meteen naarstig op zoek.
De laatste dag van ons verblijf leek het te zullen lukken. Onze gids bracht ons triomfantelijk het nieuws dat kunstschilderes Marjorie Wallace op haar tentoonstelling in de Kunstenaars-Saal aanwezig was en dat zodoende … Maar toch liep het mis, we vonden er alleen haar zonnige schilderijen, allemaal van Kreta meegebracht, en een suppoost die van toeten noch blazen wist. Er was geen uitweg meer. We moesten die middag namelijk nog naar Uys Krige, in een rustig dorp dat Onrust heet. Dus maar liever één Krige bij de hand dan tien Rabies in de lucht, en wij naar Onrust.
Terug van die (overigens bijzonder aangename) uitstap, een klein uurtje voordat het vliegtuig ons naar Durban zou brengen, vond ik in de krant een vraaggesprek met Marjorie Wallace. En daar stond zwart op wit te lezen, jawel: “Met ons terugkoms het ons gevind dat die pryse van eiendomme hier aansienlik gestyg het terwyl ons weg was. Ons was egter gelukkig genoeg om ’n huis by Onrust te kry en Jan is nou daar om dit ’n bietjie reg te maak.”
Niks aan te doen. Habent sua fata … itinera.
Eerste publikasie: 2001
Bronadres: http://oulitnet.co.za/neerlandi/janrabie.asp
The post Uit die argief: Jan Rabie (1920-2001). Een persoonlijke herinnering appeared first on LitNet.