SJ Naudé, Het Vogelalfabet. Amsterdam: Uitgeverij Podium, 2016, 325 blz
ISBN 9789057597404 (e-book 9789057597572)
Het Vogelalfabet, het debuut van de Zuid-Afrikaanse schrijver SJ Naudé (1970), heeft in korte tijd veel internationale aandacht gekregen. Het boek is oorspronkelijk in het Afrikaans geschreven, door de auteur in het Engels vertaald en onlangs in het Nederlands uitgebracht door Uitgeverij Podium uit Amsterdam. Karina van Santen en Martine Vosmaer hebben het boek uit het Afrikaans vertaald. Hun vertaling slaagt erin om het Afrikaans, dat ons zacht en vloeiend in de oren klinkt, om te vormen tot een puntig en haarscherp Nederlands, dat aan het boek een uitzonderlijke filmische kracht geeft.
Ontworteling, migratie, grenzeloosheid, diaspora, rusteloosheid, beklemming zijn de thema’s die telkens terugkomen in het boek. Het zijn ladingen die de verbeelding prikkelen, de uitzichtloosheid van het leven in de 21ste eeuw aan de kaak stellen en de lezer murw maken. Het is moeilijk om aan het boek een soortnaam te geven. Het is zeker geen roman. Het is een bundeling van zeven korte verhalen, die ook veel autobiografische elementen bevatten. Het parcours dat de auteur zelf heeft afgelegd zorgt zeker voor deze elementen. Ze verwijzen naar “de intense rouw om de jaren van zelfontkenning, de manieren waarop ik obsessief aan het plattelandse Zuid-Afrika probeerde te ontsnappen”. Daarna opende zich voor Naudé het venster op de meedogenloze globale wereld, in Londen, Parijs, Johannesburg en zovele andere wereldsteden. De korte verhalen staan niet los van elkaar. Sommige personages en plaatsen komen in meerdere verhalen voor en weven een spinnenweb rond het geheel, wat het totaaleffect van het boek nog vergroot en de vervreemding nog grauwer maakt. In zijn standaardwerk uit 1908 noemde Georg Simmel, één van de pioniers van de sociologie, zijn afzonderlijke opstellen excursies. Het bekendste onder hen is Exkurs über den Fremden maar er zijn vele andere. Wat de delen van Het Vogelalfabet ook mogen zijn, ze lijken sterk op de excursies van Simmel, even eigentijds, maar nu een eeuw later, en ook over de problemen die zo nabij en ingrijpend zijn dat normaal functioneren in de samenleving er niet meer bij is voor velen. Dat komt uitgebreid aan bod in elk van de zeven excursies.
Het busje is de mobiele kliniek waarmee Sandrien zeven dagen per week rondrijdt van de ene naar de andere uithoek van haar district in de Oost-Kaap.
Ze vaccineert, neemt uitstrijkjes, doet bloedtests en strijdt tegen het noodlot met haar aidspatiënten. Alles zit tegen. Het ontbreekt haar aan de meest noodzakelijke middelen om haar werk goed te doen en zelf takelt ze af. De sfeer is drukkend vanaf het begin, wanneer Sandrien een opfriscursus volgt voor plattelandsverpleegsters, maar het wordt gaandeweg nog somberder, zelfs macaber, wanneer een kennis het plan opvat om op zijn erf een begrafenisonderneming uit te bouwen, met alles erop en eraan: kisten, balsemen, bloemen, koelcellen, feesten, de hele handel. Wanneer Kobus, de partner van Sandrien, de vraag stelt “wat voor zin het heeft om alles op te geven om te vechten in een systeem dat jou minacht”, bereikt de beklemming een absoluut hoogtepunt.
Een meester uit Duitsland trekt me in een duizelingwekkende diepte, halsoverkop. Zoveel scènes volgen elkaar op. Zoveel gedachtesprongen worden gemaakt. De verteller en Joschka hangen emotioneel vast aan elkaar. Ze zijn vastgeklonken aan elkaar. In Londen, de Berlijnse underground, een stil Beiers dal en Wagners villa in Bayreuth trekken ze met elkaar op. Hij was de afgelopen acht jaar managementconsultant bij een van de meest prestigieuze multinationals in Londen. Op het einde van het verhaal heeft hij zijn job opgezegd en zit hij aan het sterfbed van zijn moeder in Zuid-Afrika. Joschka is chef patissier in een restaurant aan Regent’s Park. Hij, de donkere prins van het nachtleven, gaat volledig op zijn instinct af. Op het einde van het verhaal woont hij vlak bij zijn zus in een boswachtershuisje in Beieren, heeft hij met bijna iedereen gekapt, neemt geen medicijnen meer en kwijnt weg.
Los is een verhaal van aantrekken en loslaten, van omhelzen en afstoten, van ontmoetingen die onverwacht geluk doen ontluiken en situaties die dit geluk bruusk afbreken. Hij is het slopende beroepsleven in Manhattan beu en keert terug naar Zuid-Afrika. Daar droomt hij dat hij ballet danst met een Japanner aan het Voortrekkermomument. Hij leert Sam kennen, een Indisch joch van na de apartheid. Sam studeert moderne dans en is vol van butoh, een soort bewegingstheater dat wordt geconstrueerd rond het temperament van de dansers. Hij en Sam raken bevriend. Hij voert een rusteloze strijd tegen vastgegroeid raken en stijfheid. Sam danst al het naamloze verdriet van zich af en bijt zich vermetel vast in zijn fysiek theater. Ze rijden met de vespa door de stad, ze slapen hun roes uit. Aan de jacarandatak bengelt het lichaam van een zwerver die zich heeft opgehangen. In het gebouw zonder voordeur, waar nog mensen wonen, laat Sam zijn butoh nog eens zien.
In Oorlog, bloesem (een reisverhaal) wordt de lezer heen en weer geslingerd tussen de verleidelijke, zinnenprikkelende buitenwereld en het schemerlicht van een huis waaruit het leven wegvloeit. Hij, zijn stervende moeder en Hisashi zijn de personages van het verhaal. Hij is teruggekeerd van Londen en verblijft nu in Zuid-Afrika in het huis waar zijn moeder op sterven ligt. Hisashi is een Japanner die hij in Londen heeft leren kennen maar die terug in Tokio woont. Hisashi duikt onverwacht op in Johannesburg en gaat zijn vriend opzoeken in het sterfhuis van diens moeder. Dit is de plot van één verhaallijn, maar deze lijn wordt nog doorkruist door een tweede. Hij en Hisashi reizen naar Azië. Eerst naar Vietnam, waar ze op een boeddhistische feestdag de Parfumpagode bezoeken, daarna naar Hisashi’s thuisbasis, Tokio. Daar belanden ze in een droomwereld waar het kabukitheater, het mystieke dennenbos, traditionele rituelen, maskers, badhuizen, verkleed- en schminkpartijen de grenzen opschuiven van hoe mensen met elkaar omgaan.
VNLS komt op gang in Bella Gardens, het pension dat mevrouw Nyathi uitbaat in het godverlaten dorpje Vloedspruit. De vluchtigheid van menselijke relaties is tergend aanwezig in alle uithoeken van het verhaal. Ondien en haar twee Zoeloevriendinnen Beauty en Nungi verblijven in het pension. Ze zullen doorreizen naar Lesotho om er op te treden met hun drietjes. Lang geleden toen ze in Parijs hun Victorian Native Ladies’ Society – oorspronkelijk bedoeld als ironische toespeling – hadden opgericht om wereldmuziek te promoten, droomden ze van roem en verre horizonten. Thierry had hen geïntroduceerd in Parijse clubs, waar zij traditionele Zuid-Afrikaanse elementen eclectisch vermengden met invloeden uit Europa, Noord- en West-Afrika. Nadien kwam Kaapstad en nog later de Zuid-Afrikaanse dorpjes. Nu zitten ze in een onooglijk klein gat. De fut raakt eruit. Hun relaties lopen spaak. Het ene ogenblik zijn ze vreemden voor elkaar, een enkele keer nog zusters die elkaar nodig hebben, dan weer vreemden. Er is nog een optreden gepland in Lesotho maar gaandeweg ontaardt de hele situatie. Ondien, als kind een eenvoudig meisje uit de Vrijstaat, vindt nergens nog een houvast. Beauty en Nungi verlaten haar en keren moedeloos terug naar hun geboortestreek.
In Moeders kwartet vernemen we meer over de neerwaartse spiraal die Ondien meetrekt tot er niets meer overblijft van haar eigenwaarde. Om haar leven terug op de sporen te krijgen, gaat ze op bezoek bij haar broer en twee zussen, één na één. Het wordt een wereldreis vol ergernis en vol heimwee naar de vredige, tijdloze bakermat in de Vrijstaat, gesymboliseerd door de Oost-Indische kers die hun moeder in de tuin kweekte. De reis heelt niet, zij mondt integendeel uit in het Niet. Eerst zoekt Ondien haar broer Cornelius op in Londen. Van de gevierde bankier die hij in de City was, van zijn riante leven in Kensington, schiet er niets over. Hij verkloot de ene transactie na de andere. Hij staat op het punt ontslagen te worden. De recessie heeft hem helemaal uitgekleed. Drugs, nachtclubs, seks doen hem afdalen naar de onderwereld, waar stemmingswisselingen, depressie en paranoia de overhand hebben, waar alles zwart is. Daarna komt haar zus Zelda aan de beurt. Zij woont in een voorstad van Phoenix in de V.S. Ze leeft gescheiden van Cayle, een psychopaat en geweldenaar. Ze tracht greep te krijgen op hun doorgedraaid zoontje Stanley. Altijd is zij afgepeigerd. Uitzichtloos is haar situatie. Tenslotte zoekt Ondien haar andere zus, Vera, op in Dubai. Ook Vera’s leven heeft een totaal andere wending gekregen. In plaats van met haar Zuid-Afrikaanse man en kinderen te wonen in een splinternieuwe villa met zwembad en grasveld, heeft ze nu haar intrek genomen in een flat op de 61ste verdieping van één van de hoogste gebouwen in Dubai. Daar leeft ze samen met Shahin, die ontzettend bezitterig is geworden. Ze heeft haar man verlaten nadat deze is beschuldigd van belastingfraude en een toekomst samen met hem hoogst onzeker is geworden. Na haar rondgang bij haar broer en zussen keert Ondien verbitterd terug naar Zuid-Afrika. Vanuit het tuinhuis dat ze bewoont, dat ze later kraakt, wordt ze “een dief onder de dieven en een deel van het natuurlijke leven in dit land, de instinctieve processen die zich achter glanzende oppervlakten voltrekken”.
In De lawaaimachine ten slotte wordt een surrealistisch decor geschilderd. In Milaan staat tussen opslagloodsen en grijze bedrijfsterreinen een enorme villa uit de jaren dertig. Het contrast tussen de ommuurde villa en de industriële omgeving is buiten alle proportie. In de villa ontvangen de bewoners, Frederika en Tita, hun vrienden. Tot het gezelschap behoren Chris, die indertijd in Londen heeft gestudeerd met Frederika, en Tom, die een jeugdvriend van Chris blijkt te zijn. Toen Chris en Tom opgroeiden in Zuid-Afrika, zaten ze in dezelfde klas maar ze verloren elkaar uit het oog. Nu vele jaren later zien ze elkaar voor het eerst terug. Ze brengen de nacht door in hetzelfde bed en slingeren tussen hun jeugdherinneringen en het naargeestige decor van de villa. Zoals het ook gebeurde in hun schooltijd, laat Tom Chris alleen achter. Na een woelige nacht sluipt Tom weg uit de villa en neemt de Intonarumori, de lawaaimachine die een futuristisch, oorverdovend kabaal produceert, met zich mee.
Het Vogelalfabet gaat over rondtrekkende vogels. Ze zijn overal thuis en ze zijn nergens thuis. Actueler kan het thema niet zijn. Zuid-Afrikanen kiezen het ruime sop nadat ze hun jeugd doorbrachten in het oude, bucolische Zuid-Afrika. Het verlangen om het kosmopolitische leven terug in te ruilen voor de rustige bakermat, schildert Naudé met de fijnste penselen en kleuren. Dit verlangen is een uiterst problematisch gegeven, want het combineert de uitzichtloze kosmopolitische situatie in drie continenten met het nieuwe Zuid-Afrika, waar de anomie groot is, waar de verwachtingen geen gelijke tred houden met de realisaties. Het enige verhaal uit de bundel dat zich uitsluitend afspeelt in Zuid-Afrika is het eerste, Het busje, waar de inspanningen om de aidsepidemie te bestrijden niet meer blijken te zijn dan een druppel op een hete plaat. Het verhaal grijpt je naar de keel. De andere verhalen spelen zich af op breukvlakken, waar het moeilijk is om in evenwicht te blijven. Naudé is een onwaarschijnlijke meester in het doen overhellen van de lezer naar de ene kant van het breukvlak of naar de andere kant. Klassieke muziek steekt geregeld de kop op in het boek maar deze interludia worden brutaal verstoord wanneer de lawaaimachine tevoorschijn komt. Het één vecht met het ander. De schrijfstijl van Naudé (ik baseer me nu op de voortreffelijke Nederlandse vertaling) is enorm beeldrijk en meeslepend. De verhalen laten je niet los. Vaak zijn ze ook ritmisch, bijvoorbeeld wanneer Cornelius in Londen vijf niveaus van ontaarding doorloopt die van kwaad naar erger gaan, of wanneer in de Milanese villa de zes geluidsfamilies aan bod komen. De cadans werkt aanstekelijk. Het thema van de moeder die thuis alleen achterblijft en sterft, werkt Naudé subtiel en intimistisch uit in twee verhalen. De tol die zwervers betalen is hoog. Naudé weet dat als geen ander te verwoorden. In Het Vogelalfabet staat de hybride identiteit van de personages centraal. Het is een inspirerend en fascinerend boek, dat inmiddels al vele literaire prijzen in de wacht heeft gesleept. Ik weet zeker dat elke lezer vol verwachting uitkijkt naar wat Naudé zal uitbrengen na deze voltreffer.
The post Boekbespreking: Het Vogelalfabet, SJ Naudé appeared first on LitNet.